Verzoek tot teruggave van registratierechten – Vals verklaarde akte
- Rolnummer
- 15/422/A
- Datum beslissing
- 31 december 2015
- Publicatiedatum
- 31 december 2015
- Rechtbank
- Rechtbank van eerste aanleg te Brugge
- Status
- Definitief
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 3.6.0.0.6. VCF
- art. 209,2° W.Reg.
Samenvatting
- De feiten
Een onderhandse akte dd. 15.05.2001 waarbij NV X, vertegenwoordigd door A aan NV Y een woning met achterliggend magazijn verkoopt wordt op 10.09.2001 geregistreerd en de verschuldigde registratierechten worden betaald.
Enkele jaren later worden de vertegenwoordiger van de NV X (zijnde A) , de NV Y en de bestuurder Z van de NV Y gedagvaard voor de correctionele rechtbank. De rechtbank oordeelde dat uit de stukken van het strafdossier blijkt dat de onderhandse overeenkomst volledig vals is. A was immers geen bestuurder met alle machten van de NV X ten tijde van de verkoop. De feiten worden bewezen verklaard t.o.v. de vertegenwoordiger A van de NV X, bestuurder Z van de NV Y en de NV Y zelf.
Er wordt hoger beroep aangetekend door vertegenwoordiger A van de NV X en het openbaar ministerie tegen dit vonnis. Er wordt opnieuw geoordeeld dat de onderhandse akte vals is.
Op 23/10/2012 (zijnde meer dan 11 jaar na datum onderhandse akte) wordt teruggave van registratierechten gevraagd door de NV Y aan het bevoegd registratiekantoor, echter wordt dit bij schrijven dd. 26/03/2013 door de bevoegde gewestelijke directie geweigerd.
Er wordt een verzoekschrift ingediend door de NV Y bij de Rechtbank van eerste Aanleg te Brugge met de vraag om bij toepassing van artikel 16 juncto 208 W. Reg. en artikel 209, lid 1,2° W. Reg. recht te hebben op de teruggave van de registratierechten naar aanleiding van de aankoop en Vlabel te veroordelen tot betaling van de betaalde registratierechten te vermeerderen met intresten vanaf de registratie van de aankoopakte.
- Inzake de verjaring
De aankoopovereenkomst bevatte twee opschortende voorwaarden (afzien van het voorkooprecht van huurder en aflevering bodemattest), geen van deze voorwaarden werden vervuld. Bij de registratie was eigenlijk enkel het algemeen vast recht verschuldigd en niet het evenredig recht .
Art. 208 W.Reg. (thans opgeheven in het VCF) laat toe ook bij een onregelmatige heffing al wat teveel werd geheven terug te geven. Evenwel is de vordering tot teruggave verjaard. De verjaringstermijn bedraagt twee jaar en gaat in op de dag dat de rechtsvordering is ontstaan. (artikel 215 W. Reg. tegenwoordig vijfjarige verjaringstermijn art. 3.14.1.0.1 VCF).
Deze verjaringstermijn is ook van toepassing op de vordering tot teruggave van rechten die in strijd met de wettelijke regels onrechtmatig werden gevorderd. De rechtsvordering tot teruggave is ontstaan op de dag van de betaling van de onrechtmatige heffing. Pas meer dan 11 jaar later heeft eiseres voor het eerst teruggave van de betaalde rechten gevraagd.
Volgens de NV Y werd afstand van verjaring gedaan bij beslissing van de gewestelijke directie dd. 26/03/2013. In deze beslissing werd de teruggave geweigerd maar werd uitdrukkelijk bepaald dat een nieuwe verjaringstermijn van twee jaar begint te lopen vanaf 26/03/2013. Evenwel kan geen afstand gedaan worden van de verjaring die reeds is verworven. Op 10/09/2003 was de verjaring verworven en nadien kon er geen afstand van verjaring gedaan worden. In de mate dat de eis van eiseres gesteund is op artikel 16 en 208 W. Reg. is de eis verjaard.
- Betreffende de grond van de zaak.
NV Y steunt haar vraag tot teruggave ook op artikel 209,2° W.Reg. (tegenwoordig art. 3.6.0.0.6, §1 VCF) stellende dat de dag waarop de valsheid van de overeenkomst vaststond de dag is dat het in kracht van gewijsde gegane arrest van het HvB te Gent ter kennis werd gebracht aan haar.
Evenwel slaat het begrip “valst verklaarde akte” in de zin van artikel 209,2° W.Reg. enkel op het geval waarbij het scriptum van de heffingstitel vals is verklaard door de rechter. De vervalsing die betrekking heeft op de overeenkomst zelf geeft geen aanleiding tot teruggave.
Uit het vonnis van de correctionele rechtbank blijkt duidelijk dat de rechtbank van mening is dat de verkoop van het goed en de overeenkomst fictief zijn, zijnde geveinsd. De verkoop van het onroerend goed stemde niet overeen met de werkelijkheid en er was dus sprake van veinzing. De overeenkomst werd dus vals verklaard. Artikel 209,2° W. Reg. kan niet worden toegepast.
Trouwens de verjaringstermijn van twee jaar is beginnen lopen op het moment dat in hoofde van NV Y vaststond dat de overeenkomst vals was. Dit is op het moment dat het vonnis van de Correctionele Rechtbank te Kortrijk kracht van gewijsde heeft gekregen t.o.v. de NV Y.
De NV Y heeft geen hoger beroep aangetekend tegen het vonnis en was geen partij in hoger beroep.
Ook het Hof van Beroep te Gent stelt trouwens in haar arrest dat de inhoud van de overeenkomst niet overeenstemt met de werkelijkheid en er dus sprake is van veinzing. De eis op basis van artikel 209,2° W. Reg is dus ongegrond.