Vermeende laattijdige aanpassing standpunt na arrest GH - geen impact op termijn verzoek AO - geen overmacht
- Rolnummer
- 22/2244/A
- Datum beslissing
- 10 december 2023
- Publicatiedatum
- 11 maart 2024
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Procedure
Wettelijke basis
- art. 3.6.0.0.1. VCF
Samenvatting
Op 8 maart 2016 overlijdt erflater.
Ingevolge haar overlijden werd aan haar nicht (belastingplichtige) een bedrag van 70.546,42 EUR uitgekeerd uit haar levensverzekering.
Die levensverzekering was haar geschonken op 11 september 2008 ter waarde van 64.319,20 EUR. Op die schenking werd schenkbelasting geheven.
Op 16 juni 2016 dient belastingplichtige een aangifte in waarin melding werd gemaakt van de uitkering.
Als opmerking werd gemeld:
“Deze verzekering werd op 11 september 2008 aan de begunstigde geschonken ingevolge akte van schenking… en behoort aldus niet meer tot het actief van huidige nalatenschap.”
Op 24 januari 2017 werd een aanslagbiljet verzonden waar bij de toelichting werd vermeld
“De uitkering levensverzekering X werd belast op basis van art. 2.7.1.0.6 VCF. lk verwijs naar SPO 15133. De levensverzekering werd belast op het verschil in afkoopwaarde bij de schenking en de afkoopwaarde op datum overlijden.”
Op 7 april 2017 diende belastingplichtige een bezwaar in tegen die aanslag. Ze stelde zich niet akkoord met het aanslag gezien deze werd berekend op volledige som van de uitbetaalde levensverzekering en bovendien ging ze niet akkoord met de toepassing van het administratieve standpunt SP15133.
Na een negatieve bezwaarbeslissing dd. 29 augustus 2017 ondernam belastingplichtige geen verdere stappen zodat de aanslag definitief werd.
Op 10 februari 2022 diende de belastingplichtige een verzoek tot ambtshalve ontheffing in waarbij zij verwees naar het arrest van het Grondwettelijk Hof van 9 december 2021 nr. 180/2021 en de opmerking toegevoegd door Vlabel aan haar standpunt nr. 15133. De nicht vroeg om de aanslag te herberekenen met toepassing van de aftrekregeling voorzien in artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF.
Bij beslissing van 21 juni 2022 werd het ‘bezwaarschrift’ afgewezen als onontvankelijk.
Belastingplichtige diende vervolgens op 21 september 2022 een verzoekschrift in bij de rechtbank.
Vlabel stelt dat de vordering van belastingplichtige onontvankelijk is omdat er reeds een definitieve beslissing voorligt en omdat het verzoek tot ambtshalve ontheffing laattijdig werd ingediend.
Wat betreft het feit dat een definitieve beslissing over de grond voorligt (naar aanleiding van het eerder bezwaarschrift van belastingplichtige), merkt belastingplichtige met reden op dat dit thans zonder belang is voor de ontvankelijkheid van het verzoek tot ambtshalve ontheffing. Artikel 3.6.0.0.1, eerste lid, 2° VCF (dat als voorwaarde voor de ambtshalve ontheffing stelde dat de aanslag nog niet het voorwerp mag zijn geweest van een bezwaarschrift dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing over de grond) werd immers opgeheven met ingang van 30 december 2022 (artikel 27 van het Vlaams Decreet van 9 december 2022 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, BS 20 december 2022). Deze bepaling behoort tot de procedurebepalingen inzake de inning en de invordering (Titel 3 VCF) zodat de opheffing ervan onmiddellijk van toepassing is op de hangende geschillen. Overigens werd het verzoek tot ambtshalve ontheffing niet om die reden onontvankelijk verklaard, maar omdat het laattijdig was.
Belastingplichtige betwist dat haar verzoek tot ambtshalve ontheffing laattijdig werd ingediend.
De betwiste aanslag in de erfbelasting werd gevestigd in het jaar 2016. Overeenkomstig artikel 3.6.0.0.1, eerste lid VCF had belastingplichtige de vraag tot ambtshalve ontheffing Vlabel uiterlijk op 31 december 2021 moeten indienen. Belastingplichtige diende het verzoek tot ambtshalve ontheffing evenwel slechts in op 10 februari 2022, dus nadat de termijn reeds verstreken was. In principe was haar verzoek dan ook laattijdig.
Belastingplichtige roept ter zake evenwel overmacht in. Ze voert aan dat het Vlabel zelf is die pas op 24 januari 2022 haar gewijzigde standpunt 15133 bekendmaakte (waarin Vlabel naar aanleiding van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 9 december 2021 met rolnummer 7462 opmerkte dat zij op verzoek de aftrekregeling zoals voorzien in artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF ook zou toepassen voor overlijdens vanaf 1 maart 2016).
Volgens belastingplichtige was Vlabel zonder enige mogelijke twijfel reeds in december 2021 op de hoogte van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 9 december 2021, zodat Vlabel de vermelde wijziging van standpunt 15133 eerder had kunnen publiceren. Dat Vlabel daarmee gewacht heeft tot 24 januari 2022 grijpt belastingplichtige aan als overmacht. Belastingplichtige licht toe dat zij geen enkele vat heeft op het ogenblik waarop Vlabel het arrest van het Grondwettelijk Hof en de gevolgen daarvan voor de ambtshalve ontheffing, heeft bekendgemaakt. Ten aanzien van belastingplichtige, is dit een extern feit en vormt dit bijgevolg overmacht, aldus belastingplichtige. Zij beklemtoont nog dat zij kort na de publicatie van het gewijzigde standpunt nr. 15133 een verzoek heeft gericht aan Vlabel en vraagt zich af wat zij meer kon doen.
De rechtbank volgt het standpunt van de belastingplichtigen niet.
Met de mogelijkheid tot het verlenen van ambtshalve ontheffing wilde de wetgever “in werkelijk uitzonderlijke gevallen en in de humanitaire geest” de ontheffing toestaan van overbelastingen die onbetwistbaar vaststaan en die de belastingplichtige niet tijdig binnen de normale bezwaartermijn had kunnen vaststellen en doen ontlasten. Via deze ambtshalve ontheffing zullen “werkelijk onbillijke toestanden [...] kunnen worden goedgemaakt”. Weliswaar moeten er wettige redenen voorhanden zijn voor de laattijdige inroeping, wat volgens de parlementaire voorbereiding impliceert dat er sprake is van “ernstige ziekte of lange afwezigheid van de belastingplichtige, evenals alle andere gevallen van overmacht (verdwijning van stukken ingevolge oorlogshandelingen, brand, diefstal, enz.)” (Parl. St. Kamer 1952-53, nr. 363, 6). Een “nalatigheid of onwetendheid” kan niet worden aangemerkt als overmacht of een andere wettige reden (Part.St. Kamer, 1952- 53, nr. 277, 11).
Nog wordt uitdrukkelijk toegelicht dat “een nieuw rechtsmiddel of een wijziging aan de administratieve of gerechtelijke uitspraak nooit zal kunnen beschouwd worden als een nieuw document of een nieuw feit” (Part.St. Kamer, 1952-53, nr. 277, 6).
De procedure van ambtshalve ontheffing is een uitzondering op de gewone bezwaarprocedure en dient bijgevolg strikt toegepast te worden.
Dat Vlabel diens standpunt pas bekendmaakte op 24 januari 2022 kan niet aanvaard worden als overmacht. Immers, zoals Vlabel ter zitting met reden heeft opgemerkt, zijn de arresten van het Grondwettelijk Hof publiekelijk consulteerbaar (op de website van het Grondwettelijk Hof zodra deze uitgesproken worden). Derhalve kon ook belastingplichtige vanaf 9 december 2021 kennis nemen van het prejudicieel arrest van het Grondwettelijk Hof. Op dat ogenblik was de vijfjarige termijn om ambtshalve ontheffing te bekomen voor belastingplichtige nog lopende zodat zij nog tijdig een verzoek tot ambtshalve ontheffing kon indienen. Bovendien werd de betreffende prejudiciële vraag reeds op 1 december 2020 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (overeenkomstig artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989), zodat de belastingplichtige toen reeds een verzoek tot ambtshalve ontheffing had kunnen indienen ter vrijwaring van haar rechten, wat zij evenwel niet deed. Ten slotte had belastingplichtige ook na de afwijzende beslissing in 2017 de mogelijkheid om een vordering in rechte in te stellen bij de rechtbank van eerste aanleg, wat zij evenmin deed.
In die omstandigheden toont belastingplichtige niet aan dat zij tevergeefs alle stappen heeft ondernomen die een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst, zou hebben getroffen om de (meer) belastbare toestand te vermijden. Omwille van deze redenen kan de ingeroepen overmacht niet aanvaard worden.
Het verzoek tot ambtshalve ontheffing werd terecht onontvankelijk verklaard wegens laattijdigheid.
Bijgevolg is niet voldaan aan de uitputtingsvereiste zoals voorzien in artikel1385undecies Ger.W.
Gelet op de onontvankelijkheid van de vordering van belastingplichtige, kan de rechtbank de middelen ten gronde van belastingplichtige niet ontmoeten (met inbegrip van de vordering tot schadevergoeding).