Verlaagd tarief familiale vennootschap in aangifte niet aanvragen is geen ‘materiële vergissing’
- Rolnummer
- 19/2042/A
- Datum beslissing
- 22 december 2020
- Publicatiedatum
- 22 december 2020
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Samenvatting
De belastingplichtige is de langstlevende echtgenote van de heer X. Die laatste overleed op 1 augustus 2015, met achterlating van drie erfgenamen: een langstlevende echtgenote, die het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap verwierf en twee gezamenlijke meerderjarige kinderen die elk de helft van de blote eigendom van de nalatenschap verwierven.
Voor de drie erfgenamen werd een gezamenlijke aangifte van nalatenschap ingediend op 30 november 2015. In deze aangifte werd onder meer melding gemaakt van 13.950 aandelen in een BVBA met een waarde van 1.047.222,85 EUR, behorende tot het eigen vermogen van de erflater. Het vak voor de aanvraag van een vermindering wegens overdracht van een familiale onderneming / vennootschap werd niet aangevinkt.
Op 18 december 2015 werd in hoofde van de belastingplichtige een aanslag in de erfbelasting over aanslagjaar 2015 gevestigd.
Op 17 oktober 2018 richtte de raadsman van de belastingplichtige een verzoek tot ambtshalve ontheffing tot de Vlaamse Belastingadministratie, ter correctie van de ‘vergetelheid’ om het vakje voor vermindering wegens overdracht van een familiale vennootschap aan te kruisen.
Het verzoek van de belastingplichtige werd bij administratieve beslissing van 2 april 2019 afgewezen. Daarop stelde zij een procedure in rechte in. De twee kinderen hebben ook een procedure gestart, in die twee dossiers werden identieke vonnissen uitgesproken.
Een materiële vergissing in de zin van artikel 3.6.0.0.1, eerste lid VCF is een feitelijke vergissing begaan als gevolg van een misvatting omtrent het bestaan van materiële gegevens, bij ontstentenis waarvan de belasting wettelijke grondslag mist. Een materiële vergissing beoogt een dwaling nopens materiële elementen en staat tegenover de rechtsdwaling die een onjuiste beoordeling veronderstelt van de fiscale wet of een verkeerde toepassing ervan. Het moet gaan om een rekenfout, een schrijffout of een andere grove vergissing die het gevolg is van een onoplettendheid, van een verstrooidheid of van een onvrijwillige vergetelheid en die onafhankelijk is van de juridische beoordeling van de belasting of van de vaststelling van de belastbare basis (zie ook Gent 16 december 2014, 2013/AR/3180). De “nalatigheid of de onwetendheid’’ van de belastingschuldigen kunnen niet “beschouwd worden als de wettige reden of de omstandigheid van overmacht” waarin die bepaling voorziet (Parl. St. Kamer 1952-53, nr. 277,11).
Belastingplichtige stelt dat het niet-aankruisen in de nalatenschapsaangifte van het vak voor vermindering wegens overdracht van een familiale vennootschap, gestoeld is op een materiële vergissing en geen beredeneerd niet-handelen betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank bewijst belastingplichtige het bestaan van een materiële vergissing niet.
Uit de stukken van het dossier komt naar voor dat de kwestieuze vergissing niet zonder meer het niet-aanvinken van het vereiste vakje betreft, maar werkelijk het niet aanvragen van de vrijstelling. De voor de vrijstelling vereiste bijlagen werden immers niet bij de aangifte gevoegd en de erfbelasting werd, na het vestigen van de aanslag aan het normale tarief, zonder protest volledig betaald. Daaruit blijkt dat belastingplichtige belast werd overeenkomstig hetgeen zij meende aangegeven te hebben (en ook werkelijk aangegeven had).
De vergissing van (de lasthebbers van) belastingplichtige bestond in het laattijdig opmerken dat belastingplichtige (mogelijks) gerechtigd was op een gunsttarief inzake erfbelasting, wegens het vererven van de familiale vennootschap. In het verzoekschrift van 17 oktober 2018 werd melding gemaakt van een vergetelheid van de instrumenterende notaris.
Een dergelijke vergissing is geen dwaling over de feiten, maar een dwaling voortvloeiend uit een onjuiste (of afwezige) beoordeling van het recht, in casu een dwaling omrent de mogelijkheid om een gunsttarief te genieten en aan te vragen inzake het vererven van een familiale vennootschap.
Aangezien belastingplichtige niet bewijst dat aan de voorwaarden van artikel 3.6.0.0.1, eerste lid VCF is voldaan, heeft het Vlaamse Gewest terecht haar vraag tot herziening van de bestreden aanslag afgewezen. De rechtbank herhaalt dat de procedure van ambtshalve ontheffing in wezen tot doel heeft om te remediëren aan problemen die niet kunnen bestreden worden vooraleer de normale bezwaartermijn verstreken was. De situatie waarin belastingplichtige zich bevindt, wordt niet geviseerd door artikel 3.6.0.0.1VCF.
De vordering van de belastingplichtige is ongegrond.