Vergeten passief - geen ambtshalve ontheffing
- Rolnummer
- 2022/AR/2065
- Datum beslissing
- 26 maart 2024
- Publicatiedatum
- 29 augustus 2024
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 3.3.1.0.6. VCF
- art. 3.6.0.0.1. VCF
- art. 3.6.0.0.4. VCF
Samenvatting
Op 18 september 2017 overlijdt erflater. Hij had een authentiek testament opgesteld met een duo legaat waarbij een VZW werd aangeduid als bijzonder legataris. Aan de VZW zou de helft van de nalatenschap toekomen met last om alle successierechten te betalen, de andere helft is voor belastingplichtige A (geen familie, het betreft de kinesist van erflater)
Op 12 maart 2018 dient belastingplichtige (na het verleende uitstel van indiening) een aangifte van nalatenschap in. Deze aangifte hield rekening met een door de erflater aangegaan krediet bij de bank x.
De erfbelasting voor deze aangifte werd op 80.971,70 EUR bepaald voor belastingplichtige. De VZW was een bedrag van 13.203,99 EUR verschuldigd.
Op 5 september 2018 werd een nieuwe aangifte ingediend. Daarin werd uitgegaan van dezelfde devolutie maar er werden twee schulden vermeld zijnde:
Een schuld van een bank van 193.411,84 EUR en een onderhandse lening aan Z van 10.088,51 EUR
Vlabel beschouwde de nieuwe aangifte als een bezwaar en besliste op 25 oktober 2018 dat deze laattijdig was. Reden was dat een nieuwe aangifte die steunt op een ‘vergeten schuld’ niet kan leiden tot ambtshalve ontheffing.
De VZW verwerpt op 12 september 2018 het hogergenoemd legaat.
Er kon nu een nieuwe aangifte worden ingediend gezien nu de verwerping de devolutie wijzigde en dit overeenkomstig artikel 3.3.1.0.6 VCF een nieuwe aangifte mogelijk maakte.
Op 11 januari 2019 werd een nieuwe aangifte ontvangen.
In die aangifte gaf belastingplichtige algemeen legataris te zijn ten belope van 3/4de van de nalatenschap (naast het aandeel van een vierde toekomende aan de overlevende moeder van de erflater als reservatair erfgenaam) en werd melding gemaakt van drie overige wijzigingen in de samenstelling van de nalatenschap
- De betekening van een gerechtsdeurwaarder van een hypothecaire schuld op 01.08.2018, zijnde een schuld aan de bank ten bedrage van 193.411,84 EUR
- Kennisgeving door een schuldeiser aan de notaris van een onderhandse lening op 20.07.2018, zijnde een schuld aan Z ten bedrage van 10.088,51 EUR
- Kennisgeving van een schuldeiser C op 14.09.2018, zijnde een schuld ten bedrage van 9.228,36 EUR
Belastingplichtige vermeldde ook dat de moeder een vordering tot nietigverklaring van het testament had ingesteld bij de bevoegde rechtbank en dat deze procedure nog hangende was.
Naar aanleiding van de nieuwe aangifte waarbij devolutie gewijzigd werd, volgde een herberekening waarbij de verschuldigde rechten naar beneden werden bijgesteld en het teveel betaalde werd teruggestort. Er werd rekening gehouden met de passiefposten.
Op 11 oktober 2019 werd een aanvullende aanslag gevestigd gezien Vlabel meende dat het aangegeven onroerend goed voor een hogere waarde diende te worden aangegeven.
Op 10 februari 2020 dient belastingplichtige nogmaals een aangifte in waarin nog een extra openstaande hypothecaire lening bij de bank ten bedrage van 76.434,77 EUR werd aangegeven.
Vlabel heeft deze aangifte als een bezwaar beschouwd en in een beslissing van 1 april 2020 geoordeeld dat het bezwaar onontvankelijk was omdat het buiten de termijn van artikel 3.5.2.0.1 VCF was ingediend.
Beoordeling appelrechter
De termijn om een aangifte in te dienen was reeds verstreken op 10 februari 2020. Overeenkomstig artikel 3.3.1.0.5 §2 VCF verstreek de aangiftetermijn vier maanden na het overlijden van de erflater, zijnde 18 januari 2018, maar de notaris bekwam verlenging tot 19 maart 2018. Het staat vast dat die termijn (al lang) verstreken was op 10 februari 2020.
Verder is onbetwistbaar dat op 10 februari 2020 de bezwaartermijn al verstreken was. De bestreden aanslag van 11 oktober 2019 werd aan belastingplichtige ter kennis gebracht met een aanslagbiljet van 18 oktober 2019. Overeenkomstig artikel 3.5.2.0.1 VCF beschikte belastingplichtige over een termijn van drie maanden om bezwaar in te dienen, termijn die begon te lopen na de derde werkdag die volgt op de verzendingsdatum op het aanslagbiljet. Die termijn is beginnen lopen op donderdag 24 oktober 2019 om te eindigen op donderdag 23 januari 2020.
Het hof stelt vast dat Vlabel in de beslissing van 1 april 2020 geen ambtshalve onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de op 10 februari 2020 ingediende aangifte aanleiding kon geven op grond van 3.6.0.0.4 VCF, wat in het kader van een behoorlijke communicatie wel gepast was geweest. Door een beslissing te nemen over de vraag om rekening te houden met de nieuwe aangifte heeft Vlabel evenwel aan belastingplichtige het recht geopend om de vraag tot (ambtshalve) ontheffing aan de rechtbank en aan het hof voor te leggen.
Terecht heeft de eerste rechter vastgesteld dat het verzoek om rekening te houden met extra schulden moet beschouwd worden als een verzoek dat steunt op een vermindering van de actieve samenstelling en dat de ambtshalve ontheffing die daarvoor kan verleend worden uitsluitend mogelijk is voor het geval die vermindering van het actief zich voordoet ‘na het openvallen van de nalatenschap’ terwijl dit niet het geval is. De hypothecaire schuld bestond immers al vóór het moment van het overlijden van erflater en gaat het niet om een van de gevallen waarin het eerste lid 1° van artikel 3.6.0.0.4 VCF voorziet.
Belastingplichtige verwijst nog naar het feit dat het aangifteformulier van Vlabel zou suggereren dat de reden tot nieuwe aangifte kan gelegen zijn in een vermeerdering van de passieve samenstelling. Er is vooreerst geen wezenlijk verschil tussen de vermindering van de actieve samenstelling en de vermeerdering van de passieve samenstelling. Een verhoging van het passief brengt immers mee dat het netto- actief verlaagd wordt. Ten tweede blijkt dat in het standaardformulier waarvan sprake is van ‘vermindering van de actieve samenstelling of vermeerdering van de passieve samenstelling’ alleen de mogelijkheden voorzien die onder a) en b) van artikel 3.6.0.0.4,1ste lid 1°, alinea 1 VCF vermeld worden:
- A) het intreden van een voorwaarde of van elk ander voorval en
- B) de oplossing van een geschil ingevolge een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of een transactie.
De aangife op 10 februari 2020 van de extra hypothecaire leningsschuld is dan ook geen verandering in devolutie. Met de wijziging in de devolutie door de verwerping van de VZW werd eerder al, ter gelegenheid van de laatst gevestigde aanslag rekening gehouden.
Ook de scenario’s van het 3° en 4° van het eerste lid van artikel 3.6.0.0.4 VCF zijn hier niet toepasselijk.
Belastingplichtige kan voor de aangifte van de betreffende extra leningsschuld dus geen beroep doen op artikel 3.6.0.0.4 VCF.
Wat betreft het (vergeefs) beroep op artikel 3.3.1.0.6 VCF bevat dit artikel geen enkel scenario waaronder de aangifte van de betreffende hypothecaire leningsschuld zou kunnen ondergebracht worden. Waar in het eerste lid, 2° sprake is van een vermeerdering van de actieve samenstelling van de nalatenschap gaat het hier precies om het omgekeerde van wat de belastingplichtige met zijn aangifte van 10 februari 2020 beoogde, namelijk een vermindering van het (netto) actief (door de vermeerdering van het passief).
Er kan geen rekening gehouden worden met de aangifte van 10 februari 2020 van het bijkomende passief bestaande uit de desbetreffende hypothecaire leningsschuld.