VB 24110 - Inbreng in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking van een onverdeeld deel in blote eigendom aan de dochter
- Nummer
- 24110
- Datum beslissing
- 13 januari 2025
- Publicatiedatum
- 30 januari 2025
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe een voorafgaande beslissing te bekomen waarin wordt bevestigd dat na de inbreng in de huwgemeenschap onmiddellijk kan overgegaan worden tot de schenking van een onverdeeld aandeel ten belope van € [...] ten voordele van de dochter, gezien de voormelde inbreng in de huwgemeenschap zal gebeuren omwille van niet-fiscale motieven.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], kantoorhoudende te […], namens:
2.1. de heer X, NN […], geboren te […] op xx.xx.1958, en zijn echtgenote;
2.2. mevrouw Y, NN […], geboren te […] op xx.xx.1962,
samenwonende te […]
3. De betrokken partij is:
3.1. Z, NN […], geboren te […] op xx.xx.1986, wonende te […];
4. Het betrokken onroerend goed betreft de gezinswoning te […] welke thans toebehoort aan de heer X.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De eigendom van voormeld onroerende goed, vermeld onder punt 4,-behoorde in onverdeeldheid toe aan mevrouw […] – de heer […] – de heer […] – de heer X, voornoemd onder punt 2.1. ingevolge een schenking door hun vader […] bij akte verleden op xx.xx.1986.
Bij een akte verdeling van zelfde datum werd de eigendom voor de geheelheid toebedeeld aan de heer X (welke toen reeds was gehuwd met mevrouw Y) die aldus 3/4de volle eigendom van zijn zus en 2 broers overnam. In het kader van deze verrichting betaalde de heer X een oplegsom van [...] BEF (de waarde van de eigendom was toen gewaardeerd op [...] BEF).
Hoewel de eigendom toebehoorde ingevolge de schenking en de uitonverdeeldheidtreding voor de geheelheid aan de heer X werd de oplegsom volledig betaald met gelden voortkomende uit een krediet die werd afgesloten door de beide echtgenoten X-Y.
De betrokken kredietakte tot financiering van dit bedrag werd eveneens op xx.xx.1986 verleden en werd afbetaald tijdens het huwelijk met gemeenschappelijk gelden.
Naderhand in der loop der jaren werden verbouwingen gedaan aan de eigendom waarvoor ook diverse financieringen werden afgesloten tijdens het huwelijk op naam van beide echtgenoten (zie bijlagen 1994 – 2004-2012) welke telkens werd terugbetaald met gemeenschappelijke gelden. De echtgenoten wensen deze situatie recht te zetten, gezien de echtgenote de eigendom grotendeels mee heeft gefinancierd, door de eigendom in te brengen in de huwgemeenschap derwijze dat deze aan hen beide toebehoort (en bijgevolg “elk voor de helft” toebehoort).
6. De echtgenoten X-Y wensen tevens een onverdeeld deel van de eigendom ten belope van € [...] met voorbehoud van vruchtgebruik, te schenken aan hun enige dochter mevrouw Z, voornoemd onder punt 3.1.
III. Motivering van de aanvraag
7. Deze aanvraag wordt gedaan in het kader van de toepassing van de artikelen 2.8.4.1.1, §1, en 3.17.0.0.2. VCF.
8. De eigendom vermeld onder punt 4, wordt in de huwgemeenschap ingebracht aangezien mevrouw Y, vermeld onder punt 2.2, deze eigendom grotendeels mee heeft gefinancierd, zie punt 5. Zo zal het onroerend goed vermeld onder punt 4 aan beide echtgenoten toebehoren elk voor de helft
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
10. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.8.4.1.1, §1, VCF dat luidt als volgt:
Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
”;
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
12. Door het onroerend goed, vermeld onder punt 4, kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1, VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.
Met deze progressiviteit in de schenkbelasting wordt bedoeld dat het tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen wordt bepaald door een dubbel progressievoorbehoud: zowel de band die de schenker heeft met de begiftigde, als de grootte van de schenking bepalen het tarief.
13. Om deze progressiviteit in de schenkbelasting te kunnen kaderen moeten we teruggrijpen naar het verleden:
Vóór de Wet van 30 augustus 1913 werd het schenkingsrecht berekend volgens een gewoon evenredig tarief met een verschillend percentage naargelang de schenking roerende of onroerende goederen tot voorwerp had, naargelang het ging om schenkingen aan verwanten in de rechte lijn of aan andere personen.
Door de Wet van 30 augustus 1913 werden voor het schenkingsrecht en het successierecht dezelfde tarieven ingevoerd. Hierbij werd de verschillende tarifering van de schenkingen van roerende en van onroerende goederen opgeheven doch werden voor de schenkingen aan andere dan verwanten in rechte lijn verschillende tariefklassen ingevoerd.
Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd de parallelle tarifering van de schenkingsrechten en de successierechten verbroken door de invoering van een progressief successierecht per schijf. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.
In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19 , 109) is het volgende te lezen:
“Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.
Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.
Indiener eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.
Deze maatregel gaf geen bevrediging.
Voor belangrijke schenkingen lieten de percentages nog in belangrijke mate de ontwijking toe van de successierechten. Bovendien werden schenkingen voor een klein of middelmatig bedrag door de toepasselijke percentages gehinderd.
Met het K.B. nr. 9 van 3 juli 1939 (BS 5 juni 1939, 4544) werd zowel voor de successierechten als voor de schenkingsrechten dezelfde progressieve tarieven ingevoerd.
In het verslag aan de koning valt te lezen:
“Twee verwijten werd in den laatsten tijd gericht tot het huidig heffingsstelsel der evenredige registratierechten op de schenkingsakten.
Het eerste is dat, om reden van hun hoog bedrag … deze rechten doorgaans van aard zijn de giften onder levenden tusschen personen van lage of middelbaren stand te verhinderen, hetgeen bijzonder betreurenswaardig is wanneer het gaat om verdeelingen gedaan door bloedverwanten in de opgaande lijn.
Het tweede is dat de niet-progressiviteit van de belasting het bedrog aanmoedigt dat er voor rijke personen in bestaat, aan den vooravond van hun dood, door geregistreerde akte, de geheelheid of een deel van hun goederen aan hun vermoedelijke erfgenamen of legatarissen te schenken, en zulks derwijzen dat deze het hoog bedrag niet hoeven te betalen van de progressieve successierechten, die berekend worden op alles wat zij in de nalatenschap van den schenking mochten verkrijgen.
Ten einde aan die nadeelen te verhelpen, belast artikel 8 de schenkingen onder levenden met dezelfde progressieve rechten als de nalatenschappen …”.
Deze aangenomen progressieve tarieven werden overgenomen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en griffierechten.
Na de regionalisering van de successie- en schenkingsrecht is er in de meeste gewesten opnieuw een verschil tussen beiden tarieven.
In het licht van de vroegere activering van vermogen en het zichtbaar maken van overdrachten van vermogen werd het progressief tarief voor de schenking van roerende goederen afgeschaft en vervangen door een vast tarief. Voor onroerende goederen bleef dit evenwel bestaan met dezelfde ratio legis, nl. de waarde van het geschonken onroerend goed bepaalt de hoogte van de belasting.
14. In casu wensen de aanvragers een onverdeeld aandeel van de woning, vermeld onder punt 4, met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken aan hun dochter, vermeld onder punt 3.1.
15. Door het vermelde onroerend goed in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en binnen een korte termijn te schenken wordt de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft.
Deze verrichting ondermijnt de progressiviteit van de schenkbelasting en is in strijd met de doelstelling van de progressieve tarieven.
16. Gelet op het voorgaande beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF ingevolge eenheid van opzet moet worden toegepast aangezien de partijen niet op afdoende wijze aantonen dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.
De partijen hadden de mogelijkheid sinds 1986 om de situatie van medefinanciering door mevrouw Y recht te zetten.
17. Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden, wanneer men overgaat tot de schenking van het onroerend goed, vermeld onder punt 4.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen