Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24076 - Wijziging huwelijksovereenkomst - omvorming naar Belgisch stelsel scheiding van goederen en toevoeging verblijvingsbeding en toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 24076 - Wijziging huwelijksovereenkomst - omvorming naar Belgisch stelsel scheiding van goederen en toevoeging verblijvingsbeding en toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
24076
Datum beslissing
21 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De heer en mevrouw X-Y zijn gehuwd op xx.xx.2003, zonder huwelijkscontract. Zij woonden op dat moment in België. Het huwelijk vond plaats in het bijzijn van vrienden en familie in het Verenigd Koninkrijk. Op het moment van hun huwelijk hadden zij beiden de Britse nationaliteit als hun gemeenschappelijke nationaliteit. Zij hebben geen kinderen. Hun familie woont in het Verenigd Koninkrijk.

2. De heer X en mevrouw Y hebben altijd in het Verenigd Koninkrijk gewoond, met uitzondering van een korte tussenperiode tussen xx.xx. (Frankrijk), voor zij in xx.xx. naar België verhuisden.

3. Het verblijf in België is/was gekoppeld aan professionele activiteiten: de heer X was tewerkgesteld door […] als “[…]”.

4. Thans hebben de echtgenoten besloten om niet terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk en permanent in België te verblijven. Minstens zolang zij één van hen beiden in leven is.

5. Gelet op hun wens om definitief in België te blijven, wensen de aanvragers hun huwelijksstelsel op te maken in een Belgische juridische situatie.[1] Een Belgisch stelsel van scheiding van goederen stemt daarbij het best overeen met het huwelijksvermogensstelsel waaronder zij vandaag getrouwd zijn.

6. Verder wensen zij hun huwelijkscontract ook aan te vullen met een bescherming voor de langstlevende. Zij wensen daarbij een onherroepelijke regeling en geen regeling die door de ene echtgenoot kan worden aangepast op eigen verzoek en zonder informatieverplichting ten aanzien van de andere echtgenoot.

7. Zij wensen met betrekking tot twee verrichtingen, en de combinatie daarvan, zekerheid over de fiscale behandeling ervan, bij leven en bij overlijden, vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. In dat verband vragen de aanvragers om bevestiging te krijgen dat:

• de omzetting van hun huwelijksvermogensstelsel naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen (eerste verrichting) geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;

• de toevoeging en de uitwerking van een toekenningsbeding en verblijvingsbeding (tweede verrichting) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing zou zijn;

• de combinatie van beide verrichtingen, zijnde de omzetting naar een Belgisch stelsel van scheiding van goederen en de toekenning van een huwelijksvoordeel voor de langstlevende, evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

8. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

de heer X, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], en mevrouw Y, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], (hierna samen ook genoemd de “heer en mevrouw X-Y”, de “echtgenoten” of de “aanvragers”).[2]

De heer en mevrouw X-Y wonen in […].

De echtgenoten zijn op heden gehuwd zonder huwelijkscontract.

De echtgenoten hebben geen kinderen.

9. De echtgenoten hebben beiden de Britse nationaliteit. De heer X heeft daarnaast ook nog de Ierse nationaliteit. Mevrouw Y heeft ook nog de Belgische nationaliteit. Hun fiscale woonplaats hebben zij vandaag in België. Hun vermogen is internationaal verspreid over België en het Verenigd Koninkrijk. Vastgoed hebben ze enkel in België.

10. De echtgenoten wensen met hun aanvraag te informeren naar de eventuele toepassing van de Vlaamse erfbelasting.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting:

1. Eerste verrichting: omzetting naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen

11. De aanvragers hebben mij gecontacteerd omdat zij hun vermogensrechtelijke situatie willen afstemmen op de huidige situatie, met aandacht voor de internationale context waarin zij zich vandaag bevinden. Belangrijk voor hen is dat hun vermogensrechtelijke situatie duidelijk is in een Belgische en internationale context en dat een familiale planning efficiënt uitvoering kan krijgen. Immers, zij hebben nu besloten van permanent in België te blijven, ook na hun pensioen. En niet terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk.

Thans zijn zij reeds gehuwd onder een ‘soort’ stelsel van scheiding van goederen. Omdat zij gehuwd zijn voor 1 oktober 2004 bepaalt op grond van het Belgische internationaal privaatrecht hun gemeenschappelijke nationaliteit het toepasselijk huwelijksvermogensrecht (Cass 10 April 1980 (1979–80) Arresten Cassatie, 986; Cass 25 May 1992 (1991–92) Arresten Cassatie, 905). Dat is bijgevolg het Britse huwelijksvermogensrecht. Het feit dat de echtgenoten daarbij nog een eventuele andere nationaliteit hebben, is niet relevant (Cass 4 december 2009, C.08.0214.F, Arresten Cassatie 2009, nr. 12, 2897; M-C Foblets, “De vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk: voortaan ruimte voor meer wilsautonomie, zowel in België als in Marokko” [2010] Tijdschrift voor Vreemdelingenrecht 242).

12. In het Britse recht zijn de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van louter contractuele aard. Er is geen specifiek huwelijksvermogensrecht of huwelijksvermogensstelsel. Daarom is het in zekere zin te vergelijken met een stelsel van scheiding van goederen. Elke echtgenoot is en blijft eigenaar van zijn of haar vermogen en er ontstaat geen ‘huwelijksvermogensrechtelijk’ of doelgebonden vermogen, zoals bij een gemeenschapsstelsel. Het is ook om die reden dat er heel wat rechterlijke uitspraken zijn waarbij de rechter in het kader van een echtscheiding een equitable distribution uitspreekt en overgaat tot een allocation of property naar de andere echtgenoot. Juist om het harde stelsel van scheiding van goederen in de praktijk te verzachten als de echtgenoten geen prenuptial agreement hebben gesloten.

13. Het onderzoek naar het huwelijksvermogensstelsel van de aanvragers vraagt onderzoek en internationaal-juridische expertise die mogelijk aanleiding kan geven tot discussies of onverwachte juridische gevolgen in een niet-Britse context, zoals de Belgische context waaronder zij zullen blijven vallen met hun keuze om zich permanent in België te vestigen. Het huwelijksvermogensrecht primeert immers op het erfrecht. Om die reden willen zij een helder huwelijksvermogensrechtelijk regime dat zowel in België als in het Verenigd Koninkrijk uitvoering kan krijgen.

14. Het Belgisch stelsel van scheiding van goederen sluit daarbij het meest aan bij hun huidige situatie. De goederen horen immers toe aan de echtgenoot op wiens naam de goederen zijn ingeschreven. Dat is het title principle, waarmee ook het Britse recht vertrouwd is.

15. De aanvragers wensen daarop in een eerste fase hun Brits huwelijksstelsel om te vormen in een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen. Een verdeling is daarbij niet nodig, omdat er nooit een gemeenschappelijk vermogen is geweest. Elke echtgenoot behoudt het vermogen waarvan hij of zij op vandaag eigenaar is. Onverdeeldheden zullen zij behouden.

16. Dit stelsel van zuivere scheiding van goederen biedt voor de aanvragers en voornamelijk ook voor derden duidelijkheid over wie nu juist eigenaar is van welke goederen, zodat zij de eigen familiale planning daarop kunnen afstemmen. Bij een overlijden is er door derden dan ook geen onderzoek meer nodig naar de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling van het vermogen.

2. Tweede verrichting: toevoeging van een optioneel toekenningbeding voor niet-onverdeelde goederen en een optioneel verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen

17. Voor het geval van overlijden van een van hen werken de echtgenoten een huwelijksvermogensrechtelijke regeling uit ten voordele van de langstlevende, zoals hierna omschreven, vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding, anderzijds een optioneel toekenningsbeding. Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan.

18. De aanvraag van de echtgenoten betreft zowel het verblijvingsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden zoals hierna omschreven, als het toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort als, enerzijds, het ‘optioneel verblijvingsbeding’ als, anderzijds het ‘optioneel toekenningbeding’ aangeduid. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens, zoals hierna toegelicht, worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of afwijkende toewijzing (met inbegrip van de keuze bij de kavelvorming) en, anderzijds, zowel het beding dat in een integrale toekenning van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning van deze goederen

Optioneel verblijvingsbeding

19. Met het verblijvingsbeding[3] verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De regeling geldt echter niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten, of beide echtgenoten, in onverdeeldheid met derden zou zijn.

20. Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. De langstlevende kan inderdaad de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een toewijzing van alle onverdeelde goederen, of van die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen, voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.

21. Voor de onverdeelde goederen waarvan de langstlevende niet gekozen heeft om ze, voor het geheel of voor een breukdeel, dan wel slechts voor het vruchtgebruik, aan haar of hem te laten toewijzen, heeft hij of zij ook nog een keuze bij de kavelvorming.

Optioneel toekenningsbeding

22. Met het toekenningsbeding[4] verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de roerende en onroerende goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn.

23. Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op het toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toekenning. De toekenning kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toekenning in vruchtgebruik. De toekenning kan ook beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde goederen die hij of zij hiervoor kan aanwijzen, voor een toekenning beperkt tot een door de langstlevende aan te wijzen breukdeel. Anders dan voor het verblijvingsbeding is overeengekomen, zal het toekenningsbeding geen uitwerking hebben indien de langstlevende geen tijdige keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.

III. Motivering van de aanvraag

24. De heer en mevrouw X-Y vragen van uw Dienst de volgende bevestigingen:

  • De omvorming van een Brits huwelijksvermogensstelsel in een Belgisch stelsel van scheiding van goederen, maakt geen fiscaal misbruik uit;
  • De opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, zijn niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en frustreren geen van de doelstellingen van deze bepalingen, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
  • de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, vormen geen fiscaal misbruik, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF ook om die reden daarop niet toepasselijk is.
  • De combinatie van de omvorming van het huwelijkscontract en de toekenning van een huwelijksvoordeel voor de langstlevende maakt evenmin fiscaal misbruik uit.

1. Eerste verrichting: omvorming van een Brits stelsel van scheiding van goederen met naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen is geen fiscaal misbruik

25. De omvorming van het huwelijksvermogensstelsel is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element). De echtgenoten lichten hierna toe wat de redenen zijn voor de eerste verrichting. Daaruit blijkt duidelijk dat hun intentie bij die verrichting niet fiscaal is geïnspireerd. Voor zover er dus een frustratie zou zijn van een antimisbruikbepaling, quod non, dan zijn er verschillende niet fiscale motieven voor deze verrichting.

i. De echtgenoten waren oorspronkelijk al gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen

26. De heer en mevrouw X zijn gehuwd op xx.xx.2003 zonder huwelijkscontract. Ingevolge het internationaal privaatrecht bepaalde het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit het toepasselijk huwelijksvermogensstelsel. Omwille van de gemeenschappelijke Britse nationaliteit was en is dat het Brits wettelijk huwelijksvermogensstelsel, gelijkaardig aan een stelsel van scheiding van goederen.

ii. De echtgenoten willen hun juridische situatie aansluiten bij de persoonlijke situatie

27. Zowel op vlak van nationaliteit, woonplaats en vermogen bevinden de echtgenoten zich in een zeer specifieke en internationale context.

Zo bezit de heer X de Britse en Ierse nationaliteit en mevrouw Y de Belgische en Britse nationaliteit.

Het koppel verbleef van […], bij de start van hun relatie, tot en met […] in het Verenigd Koninkrijk. Tussen […] woonde het koppel in Frankrijk, om in […] terug naar het Verenigd Koninkrijk te gaan. Om professionele redenen verhuisde het koppel in […] naar België, waar zij tot op heden nog steeds wonen. Al was het lang onduidelijk waar zij op latere leeftijd zouden gaan wonen. Sinds kort is de beslissing genomen om permanent in België te blijven en hier ook de oude dag door te brengen, minstens tot één van de echtgenoten overlijdt.

28. De echtgenoten wensen om die reden een juridisch heldere en sluitende regeling uit te werken omtrent hun huwelijksvermogensrechtelijke situatie, opdat bij een overlijden van hen geen discussie ontstaat omtrent het toepasselijke huwelijksvermogensrecht.

2. Tweede verrichting: de verkrijging op grond van een verblijvingsbeding of toekenningsbeding is niet onderworpen aan erfbelasting

i. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

29. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichtingen zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

Beide optionele bedingen zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.

30. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW, bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

31. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

ii. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

32. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, hetzij krachtens het optioneel verblijvingsbeding, hetzij krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

33. De optionele bedingen zullen weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

34. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

iii. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

35. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

36. De echtgenoten zullen gehuwd blijven onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan dat stelsel wordt zelfs geen beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel voegen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen zowel een optioneel verblijvingsbeding als een optioneel toekenningsbeding toe. Deze bedingen hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen, vermits tussen de echtgenoten geen gemeenschap wordt gecreëerd.

37. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

iv. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

38. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  • een kosteloze beschikking;
  • gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
  • waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

39. De optionele bedingen houden evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

40. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

v. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

41. De optionele bedingen verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Beide bedingen zijn inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als bedingen met betrekking tot de vereffening van de vermogens van de echtgenoten, als gevolg van de ontbinding van hun huwelijksstelsel. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

42. Er is met betrekking tot deze optionele bedingen dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. De optionele bedingen die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat ze beide louter als huwelijksvoordelen kwalificeren.

3. De tweede verrichting vormt geen fiscaal misbruik

43. De voorgenomen optionele bedingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van een van hen beogen. Ze beogen huwelijksvoordelen met hun specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreren deze verrichtingen ook art. 2.7.1.0.5 VCF, dat enkel kosteloze beschikkingen beogen, niet.

44. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap meer zal bestaan, en ze voor de ontbinding van hun gemeenschap en de omvorming naar een Belgisch stelsel van scheiding van goederen, sterke niet-fiscale motieven hebben, zoals uitvoerig in deze aanvraag toegelicht.

45. De optionele bedingen die de echtgenoten wensen op te nemen, frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan immers voor de terugkeer naar de scheiding van goederen sterke niet-fiscale motieven, die de echtgenoten uitvoerig hebben toegelicht. Ook voor de optionele bedingen en de daaruit te verkrijgen huwelijksvoordelen bestaan sterke niet-fiscale motieven, die eveneens uitvoerig zijn toegelicht.

46. Geen enkele van de voorgenomen verrichtingen, afzonderlijk genomen of in combinatie met mekaar, frustreren enige antimisbruikbepaling. Noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op deze voorgenomen verrichtingen toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.

4. De combinatie van de twee verrichtingen is geen fiscaal misbruik

47. De aanvragers zouden ten gevolge van de eerste verrichting hun huwelijksvermogensstelsel omzetten van een Brits huwelijksvermogensstelsel in een Belgisch stelsel van scheiding van goederen. Nadien zouden zij aan de langstlevende een huwelijksvoordeel toekennen in de vorm van een verblijvingsbeding. Die combinatie is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Voor deze wijziging zijn diverse feitelijke en juridische motieven, die niet fiscaal van aard zijn. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element).

48. De redenen waarom de echtgenoten een Belgisch stelsel van scheiding van goederen wensen aan te nemen, worden hierboven uitgebreid toegelicht. De eerste verrichting is zoals toegelicht niet fiscaal geïnspireerd. De echtgenoten zijn immers reeds gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen en wil dat nu vertalen naar een Belgische context. Verder is hun juridische en financiële situatie internationaal complex en wensen zij helderheid omtrent de uitvoerding van hun familiale regeling.

49. Met de tweede verrichting beogen zij de bescherming van de langstlevende. Die verrichting is evenmin fiscaal geïnspireerd zoals hierboven toegelicht. De wet van 22 juli 2018 biedt hen mogelijkheden om in een stelsel van scheiding van goederen huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen met civielrechtelijke voordelen die andere technieken in dat stelsel zoals een verrekenbeding niet biedt. Zo kan de langstlevende, door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding of toekenningsbeding, vanaf het overlijden van de eerststervende in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen treden, die hem of haar in natura verblijven. Dit biedt voor de langstlevende een comfortabele situatie, waar het verrekenbeding niet toe in staat is (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5).

De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet.

50. Tot slot kiezen de echtgenoten specifiek voor het Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen, omdat zij, zoals reeds toegelicht, daar thans reeds onder gehuwd zijn.

Vraagstelling

51. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en de toelichting daarbij, wensen de heer en mevrouw X-Y van uw Dienst een bevestiging te krijgen van het feit dat:

  • de eerste verrichting waarbij de echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel omvormen naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;
  • de tweede verrichting waarbij de echtgenoten een verblijvingsbeding en toekenningsbeding toevoegen niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing is;
  • de combinatie van de eerste en de tweede verrichting geen fiscaal misbruik vormt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast.

Duurtijd Voorafgaande Beslissing

52. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.

Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.

Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.

Ik begreep dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.

Ik wens dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de echtgenoten door het overlijden van een van de echtgenoten.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

53. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

54. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

55. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

56. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:

De echtgenoten wensen hun huwelijksvermogensstelsel om te vormen naar een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen. Voor het geval van overlijden van één van hen wensen de echtgenoten daaraan een huwelijksvermogensrechtelijke regeling toe te voegen ten voordele van de langstlevende echtgenoot, namelijk een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding. Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

57. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

58. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

59. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

60. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

61. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

62. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

63. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

64. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen en de optionele toekenning van de niet-onverdeelde goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

65. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

66. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

67. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

68. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

69. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

70. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

71. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

72. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de echtgenoten huwden op xx.xx.2003 zonder huwelijkscontract. De echtgenoten hebben geen kinderen.

Volgens aanvrager wordt overeenkomstig de toepasselijke regels van het internationaal privaatrecht het toepasselijk huwelijksvermogensrecht bepaald door hun gemeenschappelijke nationaliteit, in casu de Britse, waardoor zij onder het Brits huwelijksvermogensrecht vallen. Volgens aanvrager is het Brits wettelijk huwelijksvermogensstelsel gelijkaardig aan een Belgisch stelsel van scheiding van goederen.

De echtgenoten hebben besloten om permanent in België te blijven, ook na hun pensioen, en niet terug te keren naar het Verenigd Koninkrijk. Zij wensen een juridisch heldere en sluitende regeling uit te werken omtrent hun vermogensrechtelijke situatie opdat bij een overlijden van één van hen geen discussie ontstaat omtrent het toepasselijke huwelijksvermogensrecht.

Om die reden wensen zij hun Brits huwelijksstelsel om te vormen in een Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen.

Daarnaast wensen ze voor het overlijden van één van hen een huwelijksvermogensrechtelijke regeling uit te werken ten voordele van de langstlevende echtgenoot, vervat in een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding.

73. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

74. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een ontwerp van de huwelijksovereenkomst werd bezorgd bij emailbericht van 29 september 2024.

[2] Er werden uittreksels uit het rijksregister van de heer X en mevrouw Y bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] In het ontwerp van de huwelijksovereenkomst werd het volgende opgenomen:

“ONVERDEELDE GOEDEREN

Artikel 32. Voorwerp van het verblijvingsbeding

De langstlevende kan zich beroepen op het optioneel verblijvingsbeding, voor alle goederen die op het tijdstip van overlijden van een van de echtgenoten exclusief tussen hen in onverdeeldheid zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De regeling geldt echter niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten, of beide echtgenoten, in onverdeeldheid met derden zou zijn.

De langstlevende kan kiezen voor een integrale dan wel voor een beperkte toepassing van het verblijvingsbeding, zoals hierna nader bepaald.

Artikel 33. Integraal verblijvingsbeding

Alle goederen die onverdeeld tussen de echtgenoten zijn zoals nader bepaald in Artikel 32, verblijven integraal en in volle eigendom aan de langstlevende, tenzij de langstlevende voor een van de andere toewijzingsmogelijkheden kiest die hem of haar in de navolgende bepalingen worden geboden.

Artikel 34. Gevolgen voor de schulden van de integrale verblijving

Het voordeel dat uit de toepassing van de integrale verblijving voor de langstlevende ontstaat, leidt voor de langstlevende tot de verplichting om alle op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden die gezamenlijk door de echtgenoten zijn aangegaan ten laste te nemen, ongeacht of deze schulden op de onverdeelde goederen betrekking hebben of niet.

Omdat dit verblijvingsbeding louter op een huwelijksvermogensrechtelijke regeling gestoeld is, geldt de erfrechtelijke mogelijkheid van een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving voor deze schulden niet.

Alle overige schulden die door de overleden echtgenoot zijn aangegaan, of in zijn of haar hoofde zijn ontstaan, blijven exclusief ten laste van zijn of haar nalatenschap. Dit is ook het geval voor de gezamenlijk aangegane schuld die een zaak betreft die enkel de overledene aangaat, zoals bepaald in Artikel 11.

Het bepaalde in dit artikel doet geen afbreuk aan de verhaalsrechten van schuldeisers.

Artikel 35. Beperkte toewijzing of afwijkende toewijzingssleutels

De langstlevende echtgenoot die niet opteert voor de integrale toepassing van het verblijvingsbeding, heeft krachtens het optioneel toewijzingsbeding nog de keuze tussen verschillende mogelijkheden met betrekking tot de onverdeelde goederen die in Artikel 32 zijn omschreven.

Hij of zij kan inderdaad kiezen voor een beperkte toewijzing door:

  1. De toepassing van het verblijvingsbeding te beperken tot het vruchtgebruik van alle onverdeelde goederen, zodat de blote eigendom van alle onverdeelde goederen aan de erfopvolgers van de overleden echtgenoot toekomt;
  2. De toepassing van het verblijvingsbeding te beperken tot de volle eigendom dan wel tot het vruchtgebruik van bepaalde onverdeelde goederen die hij of zij bij de uitoefening van zijn of haar keuzerecht zal aanwijzen; de overige goederen zullen dan verdeeld worden tussen de langstlevende en de erfopvolgers van de overleden echtgenoot, rekening houdend met de verhouding waarin de langstlevende en de erfopvolgers daarin gerechtigd zijn.

De langstlevende kan ook kiezen voor een afwijkende toewijzingssleutel door:

  1. Voor het geheel van alle onverdeelde goederen te kiezen voor een afwijkende verdeelsleutel, waardoor de langstlevende een groter breukdeel toegewezen wordt in elk van de onverdeelde goederen, dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was;
  2. Voor elk onverdeeld goed afzonderlijk in een afwijkende toewijzingssleutel te kiezen, waardoor de langstlevende een groter breukdeel toegewezen wordt in elk van de onverdeelde goederen, dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.

Artikel 36. Gevolg voor de schulden van de beperkte toewijzing en van de afwijkende toewijzingssleutel

De keuze voor een beperkte verblijving of voor een afwijkende toewijzingssleutel zoals nader bepaald in Artikel 35, leidt ertoe dat de langstlevende in verhouding tot de gemaakte keuze moet bijdragen in de schulden die de echtgenoten gezamenlijk hebben aangegaan, zoals vermeld in Artikel 34.”

[4] In het ontwerp van de huwelijksovereenkomst werd het volgende opgenomen:

“EIGEN GOEDEREN

Artikel 39. Voorwerp van het toekenningsbeding

De langstlevende kan zich uitsluitend beroepen op het optioneel toekenningsbeding, voor de hierna vermelde eigen goederen van de overleden echtgenoot, of voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging (in de zin van Artikel 9) in de plaats komen, en voor zover deze goederen nog in het vermogen van de eigenaar ervan aanwezig zijn op het ogenblik van zijn of haar overlijden.

De langstlevende kan kiezen voor een integrale dan wel voor een beperkte toepassing van het toekenningsbeding, zoals hierna nader bepaald.

  1. Eigen goederen thans toebehorend - volgens verklaring van de echtgenoten - aan de heer #:

#.

1.2. Roerende goederen

– #;

  1. Eigen goederen thans toebehorend - volgens verklaring van de echtgenoten - aan mevrouw#, voornoemd, waarop het toekenningsbeding kan worden toegepast:

2.1. Onroerende goederen

– #

2.2. Roerende goederen

– #

Van de toepassing van het optioneel toekenningsbeding zijn andere goederen van de ene of van de andere echtgenoot alsnog uitgesloten. Dit geldt met name uitdrukkelijk voor volgende goederen:

- de roerende en onroerende goederen waarvan de overleden echtgenoot blote eigenaar is, indien op het ogenblik van zijn of haar overlijden, zijn of haar ouders of een van hen titularis is van vruchtgebruik op die goederen;

- de vennootschapsaandelen of certificaten van aandelen die de overleden echtgenoot heeft verkregen ingevolge een schenking van zijn of haar ouders of van een van hen, en alle vennootschapsaandelen of certificaten van aandelen die ingevolge zaakvervanging daarvoor in de plaats gekomen zijn.

Artikel 40. Integraal toekenningsbeding

De in Artikel 39 vermelde goederen van de heer #, voornoemd, worden bij zijn overlijden volledig en in volle eigendom aan mevrouw #, voornoemd, toegekend, voor zover #zich op de integrale toepassing van het toekenningsbeding beroept.

De in Artikel 39 vermelde goederen van mevrouw #, voornoemd, worden bij haar overlijden volledig en in volle eigendom aan de heer #, voornoemd, toegekend, voor zover #zich op de integrale toepassing van het toekenningsbeding beroept.

Artikel 41. Gevolgen voor de schulden van de integrale toekenning

Het voordeel dat uit de toepassing van het integraal toekenningsbeding voor de langstlevende ontstaat, leidt voor de langstlevende tot de verplichting om alle op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden die exclusief door de overleden echtgenoot zijn aangegaan om de toegekende goederen te verkrijgen, in stand te houden, te onderhouden of te verbeteren, ten laste te nemen.

Omdat dit toekenningsbeding louter op een huwelijksvermogensrechtelijke regeling gestoeld is, geldt de erfrechtelijke mogelijkheid van een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving voor deze schulden niet.

Voor alle overige schulden waartoe de langstlevende was gehouden, geldt het bepaalde in Artikel 11, en, eventueel, het bepaalde in Artikel 34 dan wel in Artikel 36.

Artikel 42. Beperkte toekenning

De langstlevende echtgenoot die niet opteert voor de integrale toepassing van het toekenningsbeding, heeft krachtens optioneel toekenningsbeding nog de keuze tussen verschillende mogelijkheden met betrekking tot de goederen, zoals omschreven in Artikel 39, hierna aangeduid als ‘de toe te kennen goederen’.

Hij of zij kan inderdaad kiezen voor een toekenning (deels) beperkt tot vruchtgebruik door:

  1. de toepassing van het toekenningsbeding te beperken tot het vruchtgebruik van de goederen, zodat de blote eigendom ervan niet via dit beding toegekend worden, en in de nalatenschap van de overleden echtgenoot blijven;
  2. de toepassing van het toekenningsbeding te beperken tot de volle eigendom dan wel tot het vruchtgebruik van bepaalde toe te kennen goederen die hij of zij bij de uitoefening van zijn of haar keuzerecht zal aanwijzen; de overige goederen, eerder vermeld als de toe te kennen goederen, blijven dan in de nalatenschap van de overleden echtgenoot.

De langstlevende kan echter ook kiezen voor een toekenning beperkt tot een breukdeel door:

  1. voor het geheel van de toe te kennen goederen te kiezen voor een partiële toekenning, waardoor aan de langstlevende slechts een door hem of haar aan te wijzen breukdeel toegekend wordt in elk van de toe te kennen goederen;
  2. voor elk toe te kennen goed afzonderlijk voor een beperkte toekenning te kiezen, waardoor de langstlevende slechts een door hem of haar aan te wijzen breukdeel toegekend wordt, in de door hem of haar aan te wijzen toe te kennen goederen.

Artikel 43. Gevolg voor de schulden van de keuze voor een toekenning (deels) beperkt tot vruchtgebruik of beperkt tot een breukdeel

De keuze voor een toekenning beperkt tot vruchtgebruik leidt ertoe dat de langstlevende in de schulden die aan de toe te kennen goederen zijn gerelateerd, zoals omschreven in Artikel 41, moet bijdragen naar verhouding van de waarde van zijn of haar vruchtgebruik. Voor het bepalen van die waarde en die verhouding geldt het bepaalde in artikel 3.157 BW op overeenstemmende wijze.

De keuze voor de toekenning beperkt tot een breukdeel van de toe te kennen goederen leidt ertoe dat de langstlevende in de schulden die aan de toe te kennen goederen zijn gerelateerd, zoals omschreven in Artikel 41, naar verhouding van de waarde van goederen waarvan hij of zij de toekenning vraagt, vergeleken met de waarde van alle overige goederen die aan de overleden exclusief toebehoren, met inbegrip van de goederen die hij met een andere dan de langstlevende in onverdeeldheid aanhoudt.

Voor gezamenlijk aangegane schulden geldt ook in dit geval het bepaalde in Artikel 11, en in voorkomend geval in Artikel 34, dan wel in Artikel 36.

Artikel 44. Beschikkingsbevoegdheid over de toe te kennen goederen

De echtgenoten leggen mekaar geen beschikkingsbeperkingen op ten aanzien van de toe te kennen goederen.

Indien een echtgenoot een of meer van zijn of haar goederen, in deze huwelijksovereenkomst aangeduid als ‘toe te kennen goederen’, vervreemdt, vervalt hierdoor het optioneel toekenningsbeding op de vervreemde goederen, tenzij zaakvervanging (in de zin van Artikel 9) plaats heeft gevonden; in dat laatste geval slaat het optioneel toekenningsbeding dan op hetgeen in de plaats is gekomen.

Evenwel verbindt ieder van de echtgenoten zich ertoe de goederen waarop het optioneel toekenningsbeding betrekking heeft:

  • Niet onder bezwarende titel over te dragen, indien dit zou gebeuren met het oogmerk om de andere echtgenoot te benadelen;
  • Niet te schenken zonder de andere echtgenoot hierover te informeren, tenzij het om een gebruikelijke schenking zou gaan (zoals in artikel 4.87, § 2 eerste lid BW omschreven).”