Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24066 - Inbreng in huwgemeenschap van 50% gevolgd door overname door gehuwden van overige 50% Vlaamse Belastingdienst

VB 24066 - Inbreng in huwgemeenschap van 50% gevolgd door overname door gehuwden van overige 50%

Voorafgaande beslissing
Nummer
24066
Datum beslissing
12 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024

Heffing

  • Verdeelrecht

Wettelijke basis

  • art. 3.17.0.0.2. VCF
  • art. 2.10.3.0.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Naar aanleiding van het antwoord op een algemene vraag met betrekking tot de belastbare grondslag van het verdeelrecht met uw referentie […], verzoek ik u bij deze om een voorafgaande beslissing met betrekking tot hetgeen volgt.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], met kantoor te […].

3. De aanvraag wordt ingediend in naam van volgende ‘Partijen’:

3.1 Mevrouw X, geboren te […] op xx.xx.1999, rijksregisternummer […] en haar echtgenoot

3.2 de heer Y , geboren te […] op xx.xx.1991, rijksregisternummer […], samen wonende te […].

3.3. De heer Z, geboren te […] op xx.xx.2003, rijksregisternummer […], ongehuwd en niet wettelijk samenwonend, wonende te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. Mevrouw X is samen met de heer Z, eigenaar van een onroerend goed verkregen uit nalatenschap, ieder voor de onverdeelde helft in volle eigendom.

5. De verkoopwaarde van het onroerend goed wordt geschat op €[...].

6. De echtgenoten X-Y wensen het goed samen te verkrijgen om het te gebruiken als gezinswoning en samen hun leven op te bouwen. De oplegsom zullen zij financieren door het aangaan van een hypothecaire lening.

7. De voorwaarden van het kredietaanbod van de bank bepalen dat:

  • De lening door beide echtgenoten dient te worden aangegaan (omdat de aflossingslast ander te hoog is);
  • De echtgenoten samen eigenaars dienen te zijn van het goed voor een gelijk deel (ieder de helft in volle eigendom).

8. Daar het ontleende bedrag dient te worden aangewend voor de betaling van de oplegsom, zouden de echtgenoten X-Y volgende verrichtingen uitvoeren:

8.1 Inbreng van de helft in volle eigendom in het onroerend goed door mevrouw X in de huwelijksgemeenschap X-Y;

8.2 Kredietakte en verdelingsakte, opdat het geleende bedrag door elk van de echtgenoten, samen reeds eigenaar van de helft in volle eigendom, kan worden aangewend voor de verkrijging van de overige helft in volle eigendom, ieder voor een gelijk deel, waarbij aldus beide echtgenoten het geleende bedrag in gelijke delen aanwenden en bij ondertekening van de verdelingsakte en betaling van de oplegsom voldoen aan de kredietvoorwaarden (zijnde samen lenen en samen eigenaar, ieder voor een gelijk deel). De overname van de wederhelft in volle eigendom doet de onverdeeldheid niet ophouden en het verdeelrecht zal overeenkomstig artikel 2.10.3.0.1 VCF worden geheven op de waarde van het afgestane deel.

III. Motivering van de aanvraag

Redenen van de aanvragers om tot die verrichting over te gaan

9. De voorwaarden van het kredietaanbod van de bank bepalen dat:

  • De lening door beide echtgenoten dient te worden aangegaan (omdat de aflossingslast anders te hoog is);
  • De echtgenoten samen eigenaars dienen te zijn van het goed voor een gelijk deel (ieder de helft in volle eigendom).

10. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwelijksgemeenschap van de echtgenoten X-Y van de helft in volle eigendom van een onroerend goed, behorende tot het eigen vermogen van mevrouw X, gevolgd door een uitonverdeeldheidtreding tussen de echtgenoten X-Y en de heer Z, waarna de het goed voor de geheelheid in volle eigendom zal toebehoren aan de huwelijksgemeenschap tussen de echtgenoten X-Y, niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik overeenkomstig artikel 3.17.0.0.2 VCF.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

11. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

12. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

13. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

14. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf 1 juni 2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen.

De heer Y voornoemd in randnummer 3.2 zal door de voorgenomen overname van 25% van het betrokken onroerend goed toetreden tot de onverdeeldheid bestaande tussen X en Z respectievelijk voornoemd in de randnummers 3.1 en 3.3. Wanneer een derde een onverdeeld deel van een onroerend goed overneemt, is hierop het verkooprecht verschuldigd. Door de inbreng door X van haar deel van het OG in de huwelijksgemeenschap op korte tijd voor deze overname zal de heer Y niet beschouwd worden als een derde-verkrijger en wordt zo de toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.9.1.0.7 VCF gefrustreerd. Door de voorafgaande inbreng in het gemeenschappelijk vermogen wordt op kunstmatige wijze een fiscaal voordeel bekomen. Gelet op de korte tijdspanne tussen de inbreng in de huwgemeenschap en de overname door deze huwgemeenschap wordt een eenheid van opzet aangetoond en kan hieruit een fiscaal motief worden afgeleid.

De aanvragers brengen in randnummer 9 als niet-fiscaal motief voor hun voorgenomen verrichtingen aan dat voor het bekomen van een hypothecaire lening ter financiering van hun overname van 50% van het betrokken OG de bank vereist dat beide echtgenoten de lening aangaan en dat de echtgenoten samen eigenaar zijn van het goed voor een gelijk deel.

Gelet op deze niet-fiscale motieven en gelet het gewenste einddoel van de verrichtingen om de woning in gezamenlijk bezit te gebruiken als gezinswoning, maken de voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Deze beslissing spreekt zich bovendien niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.