VB 24059 - Wijziging huwelijksovereenkomst - vervanging verrekenbeding bij overlijden door toevoeging beding van toebedeling en beding van toekenning
- Nummer
- 24059
- Datum beslissing
- 12 september 2024
- Publicatiedatum
- 3 oktober 2024
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, met een optioneel finaal verrekenbeding in geval van overlijden, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], notaris met standplaats te […], op xx.xx.2019.[1] Deze huwelijksovereenkomst is tot op heden ongewijzigd gebleven.
2. De echtgenoten wensen thans hun huwelijksovereenkomst te wijzigen en aan te vullen, omdat zij in mekaars voordeel – en in het bijzonder in het voordeel van mevrouw Y – beter wensen te beschermen in geval van ontbinding van hun huwelijk zowel door echtscheiding als door overlijden. Meer bepaald wensen zij voor het geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden het optioneel finaal verrekenbeding te vervangen door een optioneel verblijvingsbeding m.b.t. hun onverdeelde goederen en, louter voor het geval van eerder overlijden van de heer X, door een optioneel toekenningsbeding m.b.t. nader aangewezen eigen goederen van de heer X (hierna genoemd: de ‘verrichting’). De regeling die zij voorzien voor het geval van echtscheiding vormt niet het voorwerp van deze aanvraag.
3. M.b.t. deze verrichting wensen de echtgenoten zekerheid over de fiscale behandeling ervan voor het geval van overlijden van een van hen. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging dat:
- de vervanging van het optioneel finaal verrekenbeding door het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding, zoals vervat in de artikelen 32 tot en met 33 (algemene principes), 34 tot en met 40 (optioneel verblijvingsbeding) en 41 tot en met 46 (optioneel toekenningsbeding) – en telkens de uitwerking daarvan – niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de vervanging van het optioneel finaal verrekenbeding door het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding – en telkens de uitwerking daarvan – evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
4. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.
Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen, is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.
Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.
We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.
We wensen dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de echtgenoten wordt ontbonden door het overlijden van een van de echtgenoten.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
5. De aanvraag wordt ingediend door […] te […], namens:
de heer X, geboren te […] op xx.xx.1989 en met rijksregisternummer […][2]
(hierna genoemd ‘de heer X’)
en
mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1991 en met rijksregisternummer […] (zie bijlage) [3]
(hierna genoemd ‘mevrouw Y’ )
(beiden hierna samen ook genoemd ‘de echtgenoten’).
De echtgenoten wonen samen te te […].
Ze hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.
De echtgenoten zijn thans gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met een optioneel finaal verrekenbeding.[4]
De echtgenoten hebben samen twee gemeenschappelijke minderjarige kinderen.
De echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
6. De echtgenoten hebben initieel gekozen voor een stelsel van scheiding van goederen. Zij wilden immers tijdens hun huwelijk in het beheer van hun inkomsten en van hun vermogens de ruimste autonomie genieten en behouden. Ook wilden ze dat ieder van hen maximaal beschermd zou zijn tegen het risico van schulden door de andere aangegaan. In hun gewijzigde huwelijksovereenkomst omschrijven de echtgenoten de overwogen aanpassingen aan dit stelsel als volgt:
7. Dat zij aan deze scheiding van goederen ook toen reeds een goede regeling wensten te koppelen, voor het geval van ontbinding van hun huwelijk, zonder afbreuk te doen aan de bescherming die ieder van hen voor ieders familievermogen wenste; Dat zij daarom aan hun scheiding van goederen, een finaal verrekenbeding hadden toegevoegd, dat dwingend was voor het geval van echtscheiding, en optioneel voor het geval van overlijden;
8. Dat zij hun oorspronkelijk stelsel van scheiding van goederen nog steeds wensen te behouden, gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, met name, mede gelet op ieders familievermogen, behoud van autonomie en bescherming tegen aanspraken van schuldeisers;
9. Dat zij echter dit eerder gekozen huwelijksstelsel anders willen aanvullen, omdat zij elkaar – maar in het bijzonder Y – nog beter en doeltreffender wensen te beschermen in geval van ontbinding van hun huwelijk, en deze bescherming anders willen uitwerken al naargelang hun huwelijk door echtscheiding dan wel door overlijden wordt ontbonden.
Dat zij met name voor het geval van echtscheiding het dwingend finaal verrekenbeding wensen te vervangen door een eenzijdig forfaitair en dwingend verrekenbeding in het voordeel van Y.
Dat zij voor het geval van overlijden het optioneel finaal verrekenbeding wensen te vervangen, enerzijds met betrekking tot hun onverdeelde goederen door een optioneel verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende, en, anderzijds, louter voor het geval van overlijden van X, willen voorzien in een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot bepaalde van zijn eigen goederen, exclusief ten voordele van Y, zoals hierna bepaald;
10. De aanvraag van de echtgenoten betreft echter enkel de regeling die ze voor het geval van overlijden wensen, dus zowel het voormelde verblijvingsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden zoals hierna omschreven, als het voormelde toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort aangeduid als enerzijds het ‘optioneel verblijvingsbeding’ en als anderzijds het ‘optioneel toekenningbeding’, of samen ‘de optionele bedingen’. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens, zoals hierna toegelicht, worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van elk van de onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of afwijkende toewijzing en, anderzijds, zowel het beding dat ten voordele van mevrouw Y in een integrale toekenning van elk van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning voor elk van deze goederen.
De werking van deze bedingen wordt hierna toegelicht. We hernemen hiervoor de bewoordingen zoals in de ontworpen huwelijksovereenkomst opgenomen.
Met betrekking tot het verblijvingsbeding
11. Het verblijvingsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende, ongeacht wie van de echtgenoten als eerste overlijdt, de integrale toewijzing in volle en exclusieve eigendom van alle goederen die op het tijdstip van overlijden van een van de echtgenoten tussen hen in onverdeeldheid zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel onroerende goederen gaat.
Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.
De goederen die de echtgenoten gezamenlijk hebben verkregen, zijn per definitie goederen waaraan zij een gezamenlijke bestemming, meestal een gezinsgebonden bestemmming, toekennen.
Bijgevolg zijn zij van oordeel dat deze goederen bij overlijden van een van hen onmiddellijk in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende moeten toebehoren, voor zover de langstlevende dit nodig heeft, dan wel louter wenselijk, gemakkelijk of comfortabel acht.
Het gaat inderdaad om een optioneel verblijvingsbeding: het heeft slechts uitwerking indien en in de mate waarin de langstlevende zal kiezen om zich erop te beroepen.
Met betrekking tot het toekenningsbeding
12. Het toekenningsbeding beoogt, louter ten voordele van Y en louter voor het geval X als eerste overlijdt, de integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen van X. Het gaat hierbij om specifiek aangewezen goederen, die volgens de echtgenoten bij overlijden van X onmiddellijk en in volle en exclusieve eigendom aan Y moeten kunnen toebehoren.
De regeling geldt logischerwijze ook voor de goederen die ingevolge zaakvervanging in de plaats komen van de betrokken goederen, voor zover ze nog in het vermogen van X aanwezig zijn op het tijdstip van zijn overlijden.
Het gaat evenwel om een optioneel toekenningsbeding: het heeft slechts uitwerking indien en in de mate waarin Y na zijn overlijden zal kiezen om zich erop te beroepen.
III. Motivering van de aanvraag
Redenen van de aanvragers om tot die verrichting over te gaan
13. De echtgenoten streven verschillende doelstellingen na met de verrichting die ze overwegen. Ze wensen immers een regeling die (1) kwalificeert als huwelijksvoordeel, een regeling die (2) verenigbaar is met de autonomie die ze in het beheer van hun vermogen willen behouden, tevens een regeling die (3) onherroepelijk en (4) toch flexibel is.
14. De echtgenoten lichten elk van deze doelstellingen hierna toe. Ze wijzen er evenwel met nadruk op dat deze vier doelstellingen niet afzonderlijk te benaderen zijn. Ze zijn onderling verbonden, en niet los van mekaar te beoordelen. Elk van de door hen beoogde doelstellingen is voor de echtgenoten even belangrijk als de overige, en ze zijn alle met mekaar verweven.
Eerste doelstelling: een regeling die kwalificeert als huwelijksvoordeel
15. De echtgenoten hebben in het ontwerp van huwelijksovereenkomst dat ze u voorleggen, als volgt toegelicht waarom deze eerste doelstelling voor hen essentieel is.
Kwalificatie van deze regeling voor het geval van overlijden.
Deze dubbele regeling – enerzijds, verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende, en anderzijds optioneel toekenningsbeding ten voordele van Y als zij langer dan X leeft - maakt voor de echtgenoten een essentieel onderdeel uit van hun huwelijksvermogensrechtelijke afspraken.
Net zoals dat het geval was met de eerdere regeling die ze in hun oorspronkelijk huwelijkscontract hadden opgenomen, moet ook deze nieuwe, beter uitgewerkte regeling, de hardheid van de scheiding van goederen die nog steeds de basis vormt van hun huwelijksstelsel, verzachten. Een zuivere en ongecorrigeerde scheiding van goederen is voor geen van de echtgenoten gewenst, en zou onverenigbaar zijn met hun wens om een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling uit te werken, die exact overeenkomt met hetgeen hun huwelijksstelsel hun moet bieden, mede gelet op de specifieke patrimoniale situatie van elk van hen. In het bijzonder moet de regeling, net omwille van de specifieke patrimoniale situatie, voor het geval van eerder overlijden van X, met nauwkeurigheid en zekerheid in het voordeel van Y worden uitgewerkt.
Het is daarbij essentieel dat deze regeling in deze nieuwe huwelijksovereenkomst wordt opgenomen en met het huwelijksstelsel wordt verweven, omdat deze regeling gestoeld is op huwelijksvermogensrechtelijke afspraken tussen de echtgenoten. Ze gaat helemaal niet uit van enige intentie van X om Y, voor het geval zij langer zou leven, onder kosteloze titel te begiftigen, met andere woorden om haar kosteloos te verrijken of te begiftigen. De intentie is enkel om Y toe te kennen waar ze, naar het oordeel van beide echtgenoten, op gerechtigd hoort te zijn. Het is dus essentieel dat de uitgewerkte regeling niet als een schenking, en enkel als een huwelijksvoordeel kan worden gekwalificeerd.
Voor beide echtgenoten is deze kwalificatie inderdaad essentieel. Ze is inherent aan de aard van de voordelen die ze mekaar willen toekennen, en met name is het toekenningsbeding ten voordele van Y een regeling die haar comfort en welzijn zal toekennen, met betrekking tot de goederen die beide echtgenoten daarvoor in onderling overleg in deze huwelijksovereenkomst aanwijzen.
De kwalificatie als niet-schenking is voor de echtgenoten ook essentieel omdat ze het inkortingsrisico bij overlijden van X maximaal uitschakelt.
Zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die de echtgenoten mekaar toekennen niet verder reiken dan hun gezamenlijke aanwinsten, kunnen hun kinderen immers de aanrekening ervan op het beschikbaar deel niet vragen en is het voordeel dat aan de langstlevende wordt toegekend niet inkortbaar (art. 2.3.57 BW).
Hun kinderen kunnen de inkorting evenmin vragen zolang de huwelijksvoordelen onder het plafond blijven van de helft van de waarde van de niet-aanwinsten van X.
X zou ook de helft van zijn niet-aanwinsten buiten de huwelijksovereenkomst om aan Y kunnen geven zonder dat er sprake zou zijn van enig inkortingsrisico. Een bijzonder kenmerk van de niet-aanwinsten van X is evenwel dat ze voor een aanzienlijk deel afkomstig zijn van schenkingen die hij van zijn ouders heeft gekregen. Over dat ‘familievermogen’ kan X niet volledig vrij onder kosteloze ten voordele van Y beschikken, gelet op de clausules die in de schenkingsakten zijn vervat, en met name gelet op de doorgeefplicht (fideicommis de residuo) die daarin is vervat.
Bij overlijden van X zal hetgeen van dit geschonken familievermogen nog overblijft door zijn kinderen dus rechtstreeks van hun grootouders worden verkregen. Ze zullen dit niet van X verkrijgen, en dit zal niet als een onderdeel van hun reserve-aanspraken in de nalatenschap van X worden aangerekend. Ze zullen hun reserve-aanspraken dus ten volle op de overige goederen van X kunnen laten gelden. Indien X hun moeder met deze overige goederen boven de grenzen van het beschikbaar deel ten kosteloze titel zou begiftigen, zouden de kinderen toch nog de inkorting kunnen vorderen. Om dat te vermijden wil X gebruik maken van de mogelijkheid dat deel van zijn niet-aanwinsten dat ofwel niet onder de beperkende bepalingen van de schenkingsakten van zijn ouders valt, ofwel daarmee verenigbaar is, in ruime mate aan Y toe te kennen, binnen de evenwichtige en solidaire huwelijksvermogensrechtelijke regeling die hij voor en met haar wil uitwerken, en met een maximale uitsluiting van enig inkortingsrisico op initiatief van hun kinderen.
Met betrekking tot de schuldenregeling
Het ontwerp van huwelijksovereenkomst bepaalt dat de gezamenlijk aangegane schulden die op het onverdeeld goed, voorwerp van het optioneel verblijvingsbeding, betrekking hebben, hetzij exclusief ten laste vallen van de langstlevende, in geval van integrale verblijving, hetzij te zijne of haren laste vallen in verhouding tot de waarde van het breukdeel dat hij of zij zich in dat goed laat toewijzen, ingeval van beperkte toewijzing. Een analoge regeling is voorzien voor de schulden die op het goed, voorwerp van het optioneel toekenningsbeding, betrekking hebben.
De echtgenoten wensen immers een consequente regeling uit te werken die volkomen met hun huwelijksstelsel is verweven, en daarom ook aan het principe onderworpen blijft dat de toekenning van een huwelijksvoordeel, wel degelijk gepaard moet gaan met een parallelle regeling voor de schulden die aan het voorwerp van het huwelijksvoordeel verbonden zijn (ubi emolumentum, ibi onus). De echtgenoten verkiezen om in de logica van de kwalificatie als huwelijksvoordelen te blijven, ook al gaat dit gepaard met een risico verbonden aan een bijdrage in de eventuele schulden van de overleden echtgenoot; dat risico achten ze immers veel minder groot dan het inkortingsrisico dat ze hoe dan ook maximaal willen vermijden.
Ze weten uiteraard dat een beschikking onder kosteloze titel die ook ten bijzondere titel zou worden toegekend geen verplichting tot bijdrage in de schulden van de schenker of beschikker met zich zou meebrengen, maar een dergelijke beschikking zou ook geen voorrang hebben op de aanspraken van schuldeisers en kan de langstlevende dus op grond van de regel nemo liberalis nisi liberatus (niemand kan vrijgevig zijn zolang zijn schulden niet voldaan zijn), ook niet volkomen tegen dit schuldeisersrisico beschermen.
Tweede doelstelling: een regeling voor de langstlevende die totaal verenigbaar is met de vermogensrechtelijke autonomie van beide echtgenoten
16. De optionele bedingen zijn ook volkomen verenigbaar met de tweede doelstelling waarnaar de echtgenoten streven: de autonomie die ze voor zichzelf voorbehouden door (het bestendigen van) de keuze voor een stelsel van scheiding van goederen.
17. Slechts voor de goederen die hen exclusief toebehoren en voorwerp kunnen zijn van een toekenning aan Y als langstlevende, vermelden ze in hun ontwerp van huwelijksovereenkomst expliciet (zie Artikel 46 van het ontwerp) volgende beperkingen aan de beschikkingsbevoegdheden van X:
- een gezinsgerelateerde beperking met betrekking tot beschikkingen ten bezwarende titel, welke beperking overigens slechts de nadere specifiëring bevat van de beperking die in elk huwelijksstelsel, ook in een stelsel van scheiding van goederen geldt: de echtgenoten kunnen hun huwelijksvermogensrechtelijke bevoegdheden slechts uitoefenen in het belang van het gezin (art. 2.3.29, tweede lid j°2.3.12, eerste lid BW); en
- een beperking met betrekking tot beschikken ten kosteloze titel, dewelke enkel mogelijk zijn mits instemming van Y, tenzij het om een gebruikelijke schenking zou gaan (zoals in artikel 4.87, §2, eerste lid BW omschreven).
Bovendien zijn de beperkingen die in dit Artikel 46 zijn opgenomen, een noodzakelijke vereiste om het gekozen stelsel coherent te houden (art. 2.3.1 in fine BW), gelet op het huwelijksvoordeel dat met betrekking tot die goederen is toegekend.
Derde doelstelling: een onherroepelijke regeling
18. De onherroepelijkheid vormt een belangrijke derde doelstelling die de echtgenoten met beide optionele bedingen willen bereiken. De regeling die in de huwelijksovereenkomst vervat zal worden, zal niet eenzijdig door een van hen kunnen worden gewijzigd of herroepen. Met respect voor mekaars autonomie willen de echtgenoten aan de langstlevende, op de goederen die op het einde van hun huwelijk in het vermogen van de eerst overledene aanwezig zullen zijn, rechten toekennen die op dat ogenblik ontegensprekelijk kunnen worden uitgeoefend, louter krachtens die huwelijksovereenkomst.
Om de langstlevende – en in het bijzonder mevrouw Y – het comfort en de bescherming toe te kennen die ze voor ogen hebben, is een testamentaire beschikking dus niet geschikt, want die biedt onvoldoende zekerheid aan de langstlevende, gelet op het essentieel herroepbaar karakter ervan.
Een schenking van toekomstige goederen of contractuele erfstelling kan wel onherroepelijk worden bedongen indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen, maar is evenmin een waardig alternatief voor de optionele bedingen die de echtgenoten voor ogen hebben. De echtgenoten wensen immers deze optionele bedingen in hoofdorde omdat ze als niet-schenkingen kwalificeren, zoals toegelicht.
De mogelijkheid voor de echtgenoot-schenker om nog onder bezwarende titel, maar niet onder kosteloze titel te beschikken over de goederen die het voorwerp van een onherroepelijke contractuele erfstelling zijn (art. 4.233, § 2 en 4.240 BW), zijn niet verenigbaar met de wensen van de echtgenoten. Zij willen immers wél een beperking aan de bevoegdheid om over deze goederen onder bezwarende titel te beschikken, en ze willen géén bevoegdheid om over deze goederen onder kosteloze titel te beschikken indien dit tegen het gezinsbelang ingaat. Enkel huwelijksvermogensrechtelijke regels laten toe dergelijke verfijnde bevoegdheidsregeling conventioneel in te voeren.
Evenmin is voor de echtgenoten de mogelijkheid van een schenking van tegenwoordige goederen geschikt om hun doelstellingen te bereiken. Een dergelijke schenking is ook onherroepelijk indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt bedongen (art. 4.240 BW).
Een dergelijke schenking zou immers tot een actuele en onmiddellijke vermogensoverdracht leiden ten voordele van mevrouw Y, en dat is niet wat de echtgenoten beogen. Ze willen het comfort van de langstlevende – en in het bijzonder van mevrouw Y – veiligstellen, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, en dus enkel overlevingsrechten hiervoor toekennen, geen actuele eigendomsrechten. En, zoals ook reeds vermeld, ze willen dit doen zonder intentie om te begiftigen, binnen het wettelijk kader van een huwelijksvoordeel.
Vierde doelstelling: een flexibele regeling
19. De vierde doelstelling waarnaar de echtgenoten streven is de flexibiliteit die ze voor de langstlevende wensen zodat hij of zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door overlijden zelf mag bepalen of en in welke mate hij of zij zich op de optionele bedingen wil beroepen. Deze flexibiliteit kan met een contractuele erfstelling (die de echtgenoten overigens om de reeds vermelde redenen niet wensen) niet worden bereikt. Een contractuele erfstelling kan na het overlijden van de beschikker wel door de begiftigde worden aanvaard (ook onder voorrecht van boedelbeschrijving) of verworpen, maar de begiftigde kan niet de optie worden verleend voor een gedeeltelijke aanvaarding, noch voor een aanvaarding beperkt tot bepaalde goederen.
Met beide optionele bedingen behoudt de langstlevende de keuze om, na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel. De niet gekozen goederen vallen desgevallend in de nalatenschap van de overleden echtgenoot en zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de overleden echtgenoot hierover zou hebben getroffen.
20. Samenvattend. De twee optionele bedingen die de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laten hen toe om, binnen dit stelsel en op een wijze die totaal verenigbaar is met de autonomie die ze met dit stelsel onderling willen vastleggen, hun beider wensen voor het comfort van de langstlevende – en in het bijzonder van mevrouw Y – zeer ruim en tegelijk zeer flexibel te bereiken, als een niet-schenking en binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft. Dit gebeurt bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.
Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om de bedingen, die in deze aanvraag zijn vermeld, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.
Het geheel van de door de echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij op geen andere manier met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.
Fiscale kwalificatie van de optionele bedingen
1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
21. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).
Beide optionele bedingen zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.
22. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen). Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).
23. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen (artikelen 32 t.e.m. 46 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst), kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
24. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, hetzij krachtens het optioneel verblijvingsbeding, hetzij krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
25. De optionele bedingen zullen weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.
De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
26. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
27. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan dat stelsel wordt geen beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel voegen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen zowel een optioneel verblijvingsbeding als een optioneel toekenningsbeding toe. Deze bedingen hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen, vermits tussen de echtgenoten geen gemeenschap bestaat noch wordt gecreëerd.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst zouden worden opgenomen, kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
28. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- een kosteloze beschikking;
- gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
- waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
29. De optionele bedingen houden evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding, die in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het SP 17044
30. De optionele bedingen verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Beide bedingen zijn inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als bedingen met betrekking tot de vereffening van de vermogens van de echtgenoten, als gevolg van de ontbinding van hun huwelijksstelsel. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.
31. Er is met betrekking tot deze optionele bedingen dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.
Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.
Dit standpunt is in casu irrelevant. De optionele bedingen die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.
De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat ze beide louter als huwelijksvoordelen kwalificeren.
6. De keuze voor de ontworpen huwelijksovereenkomst maakt geen fiscaal misbruik uit
32. De voorgenomen optionele bedingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van een van hen beogen. Ze beogen huwelijksvoordelen met hun specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreert deze verrichting ook art. 2.7.1.0.5 VCF, dat enkel kosteloze beschikkingen beoogt, niet.
33. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen de echtgenoten geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan.
34. De keuze voor de optionele bedingen frustreert evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan immers voor die keuze en de daaruit te verkrijgen huwelijksvoordelen sterke niet-fiscale motieven, die uitvoerig zijn toegelicht.
35. De voorgenomen verrichting frustreert noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op de voorgenomen verrichting toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.
IV. Beslissing
36. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
37. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.
38. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
39. Aanvragers wensen hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.2019 houdende aanneming van een stelsel van scheiding van goederen met verrekenbedingen te vervangen met volgende aanpassingen:
(- het verrekenbeding van aanwinsten bedongen bij voormelde akte van xx.xx.2019 wordt eveneens gewijzigd, doch deze wijziging wordt niet aan de beoordeling van het besluitvormingsorgaan voorgelegd.)
- vervanging van het optioneel verrekenbeding bedongen bij voormelde akte van xx.xx.2019, door een optioneel verblijvingsbeding en een eenzijdig optioneel toekenningsbeding voor zover het huwelijk wordt ontbonden door overlijden,
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF
40. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
41. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
42. In de mate dat de verblijvings- en toekenningsbedingen in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
43. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
44. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
45. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
46. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
47. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De verblijving en de toekenning van resp. onverdeelde en niet-onverdeelde goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
48. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
49. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
50. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
51. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
52. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
53. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
54. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
55. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het stelsel van scheiding van goederen met verrekenbedingen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden op xx.xx.2019.
56. Aanvragers nemen zich voor om deze huwelijksovereenkomst van xx.xx.2019 te wijzigen, onder meer door de vervanging van het optionele verrekenbeding voor het geval van overlijden, door een optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot de tussen hen bestaande onverdeelde goederen en een optioneel eenzijdig toekenningsbeding met betrekking tot de exclusief eigen goederen van de heer X.
57. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
58. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2019 werd gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[2] Een uittreksel uit het rijksregister van X werd gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[3] Een uittreksel uit het rijksregister van Y werd gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: zoals blijkt uit bijvoegd afschrift van de huwelijksovereenkomst, zijn de echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met een dwingend finaal verrekenbeding voor het geval van echtscheiding en met een optioneel finaal verrekenbeding voor het geval van ontbinding van het stelsel door overlijden.