VB 24042 - Wijziging huwelijkscontract - toevoeging optioneel verblijvingsbeding en optioneel toebedelingsbeding
- Nummer
- 24042
- Datum beslissing
- 29 juli 2024
- Publicatiedatum
- 3 september 2024
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvragers wensen hun huidig huwelijkscontract te wijzigen door daaraan een 1) optioneel verblijvingsbeding (van onverdeelde goederen) en 2) optioneel toebedelingsbeding (van eigen goederen) te voorzien.[1]
2. Vooraleer ze het ontwerp van wijziging huwelijkscontract in de huidige vorm zouden laten verlijden, wensen de echtgenoten met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling ervan, voor het geval van overlijden van één van hen.
Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat de toe te voegen artikelen (zoals hieronder vermeld) aan hun huwelijkscontract niet onderworpen zijn aan de artikelen:
- 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling;
- 2.7.1.0.3,3° VCF: worden als legaten beschouwd alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker;
- 2.7.1.0.4 VCF: belasting ieder huwelijksvoordeel waarbij langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt;
- 2.7.1.0.5 VCF: erfbelasting op de goederen waarover de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden (tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting)
- En geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
Duurtijd Voorafgaande Beslissing
3. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.
Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.
Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.
We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.
We wensen dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toebedelingsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de aanstaande echtgenoten door het overlijden van een van de echtgenoten.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
De heer X, geboren te […] op xx.xx.1964, rijksregisternummer […], en mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1966, rijksregisternummer […], samen wonende te […].
De echtgenoten zijn gehuwd te […] op xx.xx.1992 onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op xx.xx.1992, niet gewijzigd tot op heden.[2]
Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren:
- A geboren op xx.xx.1998
- B, geboren op xx.xx.1995
- C, geboren op xx.xx.2002
5. De vermogensrechtelijke situatie van de aanvragers ziet eruit als volgt:
De heer X is eigenaar van :
- Een parkeerplaats te […], in onverdeeldheid samen met zijn twee broers […] waarvan mevrouw […] het vruchtgebruik heeft (1/3 BE);
- Een parkeerplaats te […], in onverdeeldheid samen met zijn twee broers […] waarvan mevrouw […] het vruchtgebruik heeft (1/3 BE);
- Een appartement te […], in onverdeeldheid samen met zijn twee broers […] waarvan mevrouw […] het vruchtgebruik heeft (1/3 BE);
- Een parkeerplaats te […], in onverdeeldheid samen met zijn twee broers […] waarvan mevrouw […] het vruchtgebruik heeft (1/3 BE);
- Een kelder te […], in onverdeeldheid samen met zijn twee broers […] waarvan mevrouw […] het vruchtgebruik heeft (1/3 BE);
- Een appartement te […], in onverdeeldheid samen met zijn twee broers […] waarvan mevrouw […] het vruchtgebruik heeft (1/3 BE);
- Een appartement met kelder en staanplaats te […], voor het geheel in volle eigendom (1/1 VE);
- Een appartement met kelder en staanplaats te […], voor het geheel in volle eigendom (1/1 VE);
- Eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen.
Mevrouw Y is eigenaar van :
- Een woning te […], in onverdeeldheid samen met […], waarvan […] het vruchtgebruik heeft (1/2 BE);
- Eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen.
De echtgenoten zijn samen eigenaar van:
- Een woning te […], samen voor het geheel in volle eigendom (samen 1/1 VE);
- Een appartement te […], samen voor het geheel in volle eigendom (samen 1/1 VE);
- Een appartement met staanplaats te […], samen voor het geheel in volle eigendom (samen 1/1 VE);
- Een onroerend goed te Frankrijk, […], samen voor het geheel in volle eigendom (1/1 VE);
- Gezamenlijke bank-, spaar- en effectenrekeningen.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting:
6. De aanvragers wensen een wijziging van hun huwelijkscontract te doen, en meer bepaald te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar in het bijzonder geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden.
Zij hebben destijds gekozen voor een basisstelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie (mevrouw Y is zelfstandige en de heer X is lang zelfstandige geweest), aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden (echtscheiding), gelet op het feit dat elk van de echtgenoten redelijk wat onroerende goederen bezit waarmee hij zelf in onverdeeldheid is met eigen familieleden.
De aanvragers wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot (ontbinding van het huwelijk door overlijden). Zij wensen een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom.
De echtgenoten wensen daarom de onverdeelde als eigen goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, in volle eigendom of vruchtgebruik, weze het optioneel, en dit in de door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.
Concreet wensen zij een 1) optioneel verblijvingsbeding en 2) optioneel toebedelingsbeding te voorzien, zoals voorzien in het ontwerp van akte.
Optioneel verblijvingsbeding
7. Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.
Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest. De langstlevende kan de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts te kiezen voor een toewijzing van die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen, en dat voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.
Optioneel toebedelingsbeding
8. Met het toebedelingsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van eigen goederen indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest. Het toebedelingsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op het toebedelingsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toebedeling. De toebedeling kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle of bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toebedeling in vruchtgebruik of in volle eigendom of in een aan te wijzen breukdeel.
9. Hiertoe wensen de echtgenoten de hieronder vermelde artikelen toevoegen in het huwelijkscontract:
Artikel 8. Bijzondere bepalingen in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden
§1. Optioneel verblijvingsbeding van ONVERDEELDE goederen
1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van verblijving van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.
Deze regels van verblijving zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);
- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.5 BW.
2. De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest. De langstlevende echtgenoot kan de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende echtgenoot kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken door slechts te kiezen voor een toewijzing van die onverdeelde goederen die de langstlevende echtgenoot kan aanwijzen, en dat voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.
3. De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot verblijving en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van vier (4) maanden te rekenen vanaf het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.
4. Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van verblijving voor de onverdeelde goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de verblijving wordt gevraagd.
5. Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 – 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.
Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze verblijving, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.
6. De keuze om de optie tot verblijving uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.
In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:
- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;
- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.
§2. Optioneel toebedelingsbeding van EIGEN goederen
1. Eveneens in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de eigen goederen die de echtgenoten toebehoren.
Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);
- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.5 BW.
2. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest. De toebedeling kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle of bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toebedeling in vruchtgebruik of in volle eigendom of in een aan te wijzen breukdeel.
3. De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van vier (4) maanden te rekenen vanaf het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.
4. Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.
5. Deze toebedeling van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 – 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.
Deze toebedeling van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.
6. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.
In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:
- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;
- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.
10. De aanvragers bevestigen te weten dat:
- op de verblijving en toebedeling van de (eigen en onverdeelde) roerende goederen geen registratiebelasting verschuldigd is;
- op de verblijving van de onverdeelde onroerende goederen het verdeelrecht verschuldigd zal zijn;
- op de toebedeling van de eigen onroerende goederen het verkooprecht van toepassing zal zijn;
III. Motivering van de aanvraag
11. De echtgenoten wensen bevestiging te krijgen dat de toegevoegde artikelen zoals voormeld aan hun huwelijkscontract niet onderworpen zijn aan de artikelen:
- 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling;
12. Het voordeel van de langstlevende echtgenoot in casu wordt niet uit nalatenschap verkregen, maar louter huwelijksvermogensrechtelijk (als een huwelijksvoordeel) – verkrijging op grond van een overeenkomst onder levenden.
De vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat de vereffening-verdeling van de nalatenschap vooraf, dus kan dit geen erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking (het ontstaat namelijk uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel) en bij uitbreiding dus geen contractuele erfstelling. Deze kwalificatie geldt ook voor een stelsel van scheiding van goederen (art 1469,§1, in fine oud BW). Deze civielrechtelijke benadering werkt ook door in het fiscaal recht.
- 2.7.1.0.3,3° VCF: worden als legaten beschouwd (en dus onderworpen aan erfbelasting) alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker;
13. De toegevoegde artikelen worden gekwalificeerd als volkomen huwelijksvoordeel en bijgevolg kan artikel 2.7.1.0.3,3° VCF niet worden toegepast (er kan van schenking geen sprake zijn ook al heeft het beding pas uitwerking bij overlijden van één van de echtgenoten). Dezelfde redenering wordt fiscaalrechtelijk doorgetrokken.
- 2.7.1.0.4 VCF: onderwerping aan erfbelasting van ieder huwelijksvoordeel waarbij langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt;
14. De toepassing van 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin er sprake is van een stelsel met een gemeenschap en dient restrictief gelezen te worden. Tussen de aanvragers in casu bestaat geen gemeenschap. De verblijving heeft betrekking op de onverdeelde goederen en de toebedeling op de eigen goeden, en dus niet op gemeenschapsgoederen (er is namelijk geen gemeenschap).
- 2.7.1.0.5 VCF: erfbelasting op de goederen waarover de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden (tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting);
15. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1) een kosteloze beschikking;
2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
De verblijving en toebedeling zoals voorzien in voormelde clausule van het huwelijkscontract verstrekt geen kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking (zie Hof van Cassatie 10/12/2020).
Pas bij de ontbinding van het huwelijksstelsel kan worden beoordeeld of deze verblijving/ toebedeling een huwelijksvoordeel oplevert of niet (bij overlijden van de eerste der echtgenoten).
Bovendien kan er geen sprake zijn van beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Op het ogenblik van overlijden van de eerststervende echtgenoot zullen zowel zijn bestaand onverdeeld aandeel in de roerende en de onroerende goederen als zijn eigen roerende en onroerende goederen een actief bestanddeel uitmaken van zijn nalatenschap. Het beding van verblijving/ toebedeling krijgt pas zijn afwikkeling “onder de levenden” en zal dus worden behandeld als een verdeling onder de levenden.
- En dat de wijziging aan het huwelijkscontract geen fiscaal misbruik inhoudt en dus de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
16. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette niet-fiscale motieven:
1) De echtgenoten hebben destijds gekozen voor het basisstelsel van scheiding van goederen omdat zij groot belang hechtten aan hun (professionele) autonomie en bescherming van de echtgenoot van de (professionele) schuldeisers (mevrouw is zelfstandige en meneer is lang zelfstandige geweest).
2) Bovendien zijn beide echtgenoten ieder eigenaar van een aantal onroerende goederen met eigen familieleden en wensen zij deze goederen gedurende hun leven in familieverband te houden. Ingevolge de scheiding van goederen behouden de echtgenoten immers de mogelijkheid om eventuele schenkingen/ afstanden te doen aan hun eigen bloedverwanten zonder deze afhankelijk te maken van de bereidwilligheid van de echtgenoot. Een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen sluit dus niet voldoende aan bij de wensen van de echtgenoten. Ook voor de goederen die hen in onverdeeldheid toebehoren wensen de echtgenoten tijdens het huwelijk een flexibele regeling te behouden.
3) De echtgenoten wensen niet te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden (echtscheiding). Dat vinden de echtgenoten belangrijk.
4) Het optioneel verblijvings- en toebedelingsbeding strekt de langstlevende echtgenoot ertoe om, bij overlijden van de eerste echtgenoot, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom eigenaar te worden van de onverdeelde/ eigen goederen, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig voormelde clausules van het huwelijkscontract niet of slechts gedeeltelijk op deze bedingen te beroepen. Dit is voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt geschapen.
Het nadeel van een verrekenbeding is dat het zich tot een geldelijke verrekening, na berekening, beperkt. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van beide optionele bedingen, treedt de langstlevende vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang zijn of haar keuze, van de goederen waarvan de aanstaande echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15). Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding waar de langstlevende in confrontatie kan komen met de overige erfgenamen van de vooroverleden echtgenoot, de verrekenvordering moet laten vaststellen en bovendien ook nog betaald moet krijgen.
5) Tegelijkertijd biedt het huwelijksvermogensrecht mogelijkheden om - voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden - te voorzien in verregaande vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot, die bovendien in belangrijke mate reservebestendig is ten opzichte van de gemeenschappelijke kinderen van de aanstaande echtgenoten. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van artikel 2.3.57 BW niet zijn bereikt, is er voor huwelijksvoordelen geen sprake van opname in de rekenboedel, noch aanrekening op het beschikbaar deel, en dus evenmin van inkortbaarheid.
6) Onherroepelijkheid: Voormeld verblijvings- en toebedelingsbeding strekt de echtgenoten ertoe om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden (deze laatste zijn namelijk eenzijdig herroepbaar). Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan de situatie met een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling. Zij kunnen dezelfde doelstelling met burgerrechtelijke gevolgen bereiken, noch door wettelijke devolutie, noch door testamentaire beschikking, aangezien dit alles eenzijdig herroepbaar is. Binnen het opzet van de partijen is dit niet de bedoeling.
Uit hetgeen hier voorafgaat blijkt dat de echtgenoten hun huwelijkscontract willen wijzigen en voormelde clausules niet willen invoegen op grond van fiscale motieven.
Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling (art 3.17.0.0.2 VCF) niet van toepassing is.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
17. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
18. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
19. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
20. De voorgenomen wijziging van het huwelijkscontract (met behoud van het stelsel van scheiding van goederen) en meer bepaald de toevoeging aan dit stelsel van scheiding van goederen van een optioneel verblijvingsbeding (van onverdeelde goederen) en een optioneel toebedelingsbeding (van eigen goederen).
Beoordeling
1) Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF
21. Op burgerrechtelijk vlak wordt algemeen aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.
22. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van het (optioneel) verblijvingsbeding van onverdeelde goederen en het (optioneel) toekenningsbeding van eigen goederen, die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
In de mate dat de toebedeling ingevolge het (optioneel) verblijvingsbeding en de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.
1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
23. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
24. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
25. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, wordt onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
26. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
27. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen en de optionele toekenning van de eigen goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
28. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
29. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
30. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
31. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
32. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
33. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
34. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
35. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor notaris […] op […], niet gewijzigd tot op heden.
Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, die op dit moment allen meerderjarig zijn.
Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel aan te passen om een vermogensrechtelijke bescherming te voorzien van elkaar in het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden. De echtgenoten hebben destijds gekozen voor een basisstelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden. Beide echtgenoten hebben ook onroerende goederen waarmee ze zelf in onverdeeldheid zijn met eigen familieleden en deze goederen wensen zij gedurende hun leven in familieverband te behouden. De echtgenoten wensen dit basisstelsel te behouden.
De aanvragers wensen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot in geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden. Zij wensen een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom. Daarom wensen de echtgenoten via wijziging van hun huwelijksovereenkomst een optioneel verblijvingsbeding en optioneel toebedelingsbeding toe te voegen aan hun huwelijksstelsel.
36. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
37. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Het ontwerp van akte wijziging huwelijkscontract werd toegevoegd als bijlage bij de aanvraag, per emailbericht van 21 juni 2024.
[2] Een kopie van dit huwelijkscontract verleden voor notaris […] op […] werd bezorgd bij emailbericht van 21 juni 2024.