VB 24032 - Schenking aandelen maatschap naar Nederlands recht
- Nummer
- 24032
- Datum beslissing
- 17 juni 2024
- Publicatiedatum
- 31 juli 2024
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.7.1.0.7. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:
- de schenkingen naar Nederlands recht van de aandelen van de maatschap Z niet onderworpen zijn aan Belgische schenkbelasting overeenkomstig artikel 2.8.4.1.1., §2 VCF;
- de schenkingen naar Nederlands recht van de aandelen van de maatschap Z niet onderworpen zijn aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF;
- de schenkingen naar Nederlands recht van de aandelen van de maatschap Z niet onderworpen zijn aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3e VCF;
- de schenkingen naar Nederlands recht van de aandelen van de maatschap Z onderworpen zijn aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF;
- de schenkingen naar Nederlands recht van de blote eigendom van de aandelen van de maatschap Z niet onderworpen zijn aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF;
- de voorgenomen schenkingen naar Nederlands recht van de aandelen van de maatschap Z niet kwalificeren als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door […], vertegenwoordigd door advocaat […], en mee geschreven en ondertekend door de heer […], namens:
De heer X en mevrouw Y, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] en […] (hierna ook genoemd de ‘heer X’ of ‘mevrouw Y’ of de ‘aanvragers’). Zij wonen samen te […].
De aanvragers hebben reeds meer dan vijf jaar hun woonplaats in het Vlaamse Gewest.
Zij hebben samen twee kinderen, de heer A (rijksregister nummer […] en mevrouw B (rijksregister nummer […]).
De aanvragers en hun kinderen hebben allen de Nederlandse nationaliteit.
De aanvragers zijn samen aandeelhouders van de maatschap Z, met maatschappelijke zetel te […], ondernemingsnummer […].
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
3. De aanvragers wensen een schenking te doen van de aandelen van de maatschap Z aan hun beide kinderen in gelijke delen. Aan deze schenking wensen zij verschillende voorwaarden, lasten en andere modaliteiten te koppelen.
4. De schenking wensen zij te doen naar Nederlands recht, waarbij het mogelijk is om een schenking te doen in een onderhandse overeenkomst. Het Nederlandse recht beheerst de overeenkomst, zowel qua vorm als qua inhoud.
III. Motivering van de aanvraag
4. De aanvragers vragen de volgende bevestigingen:
- Kan de Vlaamse Belastingdienst bevestigen dat op een schenking naar Nederlands recht van de aandelen Z artikel 2.8.4.1.1., §2 VCF niet van toepassing is?
- Kan de Vlaamse Belastingdienst bevestigen dat op een schenking naar Nederlands recht van de aandelen Z de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF niet van toepassing zijn?
- Kan de Vlaamse Belastingdienst bevestigen dat op een schenking naar Nederlands recht van de blote eigendom van de aandelen Z artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing is?
- Kan de Vlaamse Belastingdienst bevestigen dat op een schenking naar Nederlands recht van de aandelen Z artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is?
5. De aanvragers zijn thans bezig met de voorbereiding van hun familiale planning naar de kinderen. Dit moment is bewust gekozen. De kinderen hebben hun studies afgerond. Zij hebben een vaste relatie. Een kleinkind werd ook reeds geboren.
6. Zij wensen een schenking te doen aan hun beide kinderen van een deel van hun vermogen, met name de aandelen van de maatschap Z. Zij heeft haar maatschappelijke zetel te […] en ondernemingsnummer […]. De maatschap werd opgericht op xx.xx.2017.[1]
a. Eerste vraag: geen toepassing van artikel 2.8.4.1.1 VCF
7. De schenking van de aandelen wensen zij te doen naar Nederlands recht. Een rechtskeuze voor het Nederlandse recht is geldig.
Artikel 3.1 van de Rome I Verordening bepaalt: “Een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen.”
Die keuze bepaalt zowel het bestaan en de materiële geldigheid van de schenking als de formele geldigheid.
Artikel 10.1 van de Rome I Verordening bepaalt: “Het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn.”
Artikel 11 van de Rome I Verordening bepaalt: “Een overeenkomst tussen personen die of personen wier vertegenwoordigers zich bij het sluiten van de overeenkomst in hetzelfde land bevinden, is naar de vorm geldig indien zij voldoet aan de vormvereisten van het recht dat ingevolge deze verordening de overeenkomst zelve beheerst, of van het recht van het land waar de overeenkomst wordt gesloten.”
De materiële geldigheidsvereisten zijn de grondvoorwaarde van de schenking. Het gaat onder meer over de (on)herroepelijkheid van de schenking, het voorwerp van de schenking, etc. De formele vereisten zijn onder meer de vorm van de schenkingsakte, de wijze van aanvaarding en de volmacht tot schenking of tot aanvaarden. Zo is de vraag naar de noodzaak van een notariële schenkingsakte dus een formele geldigheidsvraag.
Op basis van de Rome I Verordening kunnen de partijen dus een rechtskeuze uitbrengen voor het Nederlandse recht, zowel voor de inhoud als voor de vorm van de schenking.
8. Artikel 3.3. van de Rome I Verordening geeft wel een beperking aan de rechtskeuze: “Indien alle overige op het tijdstip van de keuze bestaande aanknopingspunten zich bevinden in een ander land dan het land waarvan het recht is gekozen, laat de door de partijen gemaakte keuze de toepassing van de rechtsregels van dat andere land waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken, onverlet.”
Deze beperking is opgenomen voor de situaties waarbij de rechtskeuze de enige aanknopingsfactor is met het gekozen recht. Of anders gezegd, het enige internationale element. Dan laat de Rome I Verordening geen afbreuk toe aan de ‘regels waarvan niet bij overeenkomst mag worden afgeweken’. Als er bijvoorbeeld enkel aanknopingen zijn met het Belgische recht, en de partijen kiezen toch voor het Nederlandse recht, dan moet de schenking de dwingende regels van het Belgische recht naleven.
9. Voor de aanvragers zijn er wel degelijk internationale elementen. Zo hebben zij en hun kinderen de Nederlandse nationaliteit. Verder hebben zij ook direct en indirect belangen in Nederlandse onroerende goederen. Thans hebben zij ook een Nederlands levenstestament, en hebben zij voor de afwikkeling en verdeling van hun nalatenschap een rechtskeuze gedaan voor het Nederlandse recht in een testament opgemaakt voor een Nederlandse notaris
De keuze voor het Nederlandse recht op de schenking is dus geldig vanuit internationaal privaatrechtelijk oogpunt, zonder enige beperking.
10. Naar Nederlands recht is voor de schenking geen notariële vorm voorgeschreven. Alleen in geval van een schenking van aandelen in een Nederlandse vennootschap of wanneer het een schenking van onroerende goederen betreft vragen de voorschriften die gelden voor de levering om een notariële akte. Daarnaast is een notariële vorm vereist voor de zogenaamde schenking ter zake des doods (de in Nederland vaak gebruikte schuldigerkenning uit vrijgevigheid, ook in de praktijk vaak genoemd "schenking op papier") Ter staving van deze beweringen verwijzen wij naar de bijlage I (stuk uit Compendium voor Estateplanning 10e druk, SDU). Een (geldige) onderhandse schenking is niet onderworpen aan de registratieverplichting in België. Aan de registratieverplichting zijn onderworpen, zo bepaalt artikel 19 W.Reg:
“1° De akten van notarissen; de exploten en processen-verbaal van deurwaarders [, met uitzondering van de protesten zoals bedoeld in de protestwet van 3 juni 1997 (ing. W. 14 januari 2013, art. 68, I: 1 september 2013)]; de arresten en vonnissen der hoven en rechtbanken die bepalingen bevatten welke door deze titel aan een evenredig recht onderworpen worden;
2° De akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt;
3° a) de akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen, die uitsluitend bestemd zijn tot huisvesting van een gezin of van één persoon; b) de andere dan onder a) bedoelde akten houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van in België gelegen onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen.
6° de in het buitenland verleden notariële akten die titel vormen voor een schenking onder de levenden van roerende goederen door een rijksinwoner;”
De “akte van notarissen” verwijst naar akten van Belgische notarissen (F. WERDEFROY, Registratierechten, Deel I, nr. 129). Voor buitenlandse notariële akten is er een registratieverplichting indien zij handelingen m.b.t. een Belgisch onroerend goed als voorwerp hebben (art. 19, 2° en 3° W.Reg.), of indien het gaat om een “notariële akten die titel vormen voor een schenking onder de levenden van roerende goederen door een rijksinwoner”.
Een onderhandse schenkingsovereenkomst valt niet onder één van deze categorieën. Omdat er geen registratieverplichting is, is er ook geen aanleiding tot de heffing van schenkbelasting overeenkomstig artikel 2.8.4.1.1. VCF.
b. Tweede vraag: geen toepassing van artikelen 2.7.1.0.1 VCF 2.7.1.0.2 VCF
11. De artikelen 2.7.1.0.1 VCF en 2.7.1.0.2 VCF belasten met erfbelasting goederen die door een erfgenaam, legataris of begiftigde worden verkregen uit de nalatenschap via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
12. De aanvragers wensen een schenking te doen van aandelen in de maatschap Z aan hun beide kinderen met voorbehoud van vruchtgebruik.
13. Een schenking komt tot stand tijdens het leven van de schenker en is voltrokken door de aanvaarding ervan door de begiftigde. Vanaf dat ogenblik gaat het eigendomsrecht van het geschonken goed over van de schenker op de begiftigde.
14. Bijgevolg is er geen sprake van een verkrijging uit de nalatenschap van de schenker en zijn de artikelen 2.7.1.0.1 VCF en 2.7.1.0.2 VCF niet van toepassing.
c. Derde vraag: geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3e VCF
15. Naar Nederlands recht kunnen schenker en begiftigde de herroepelijkheid van de schenking bedingen. We verwijzen daartoe naar de bijlage II. (stuk uit Compendium voor Estateplanning 10e druk SDU).
16. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF belast met erfbelasting alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Dergelijke schenkingen worden (fictief) als een legaat beschouwd bij het overlijden van de schenker en aldus aan erfbelasting onderworpen.
17. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF is een fictiebepaling, die een uitzondering vormt op de algemene regel betreffende de belastbare grondslag in de erfbelasting en aldus strikt dient te worden geïnterpreteerd. Opdat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF van toepassing zou zijn, moet er een schenking van roerende goederen gebeuren onder opschortende voorwaarde of onder opschortende termijn van het overlijden van de schenker. Gebeurt de schenking zonder dergelijke modaliteit, dan is de fictiebepaling niet van toepassing.
18. De schenkingen door de aanvragers aan hun beide kinderen zullen niet gebeuren onder opschortende voorwaarde of onder opschortende termijn van het overlijden van de betrokken ouder-schenker. De herroepbaarheid naar Nederlands recht is niet gelijk te stellen met een opschortende voorwaarde of opschortende termijn. De begiftigde krijgen immers onmiddellijk na de schenking de blote eigendom van de aandelen Z, zonder uitgestelde eigendomsoverdracht.
19. Bijgevolg is artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet van toepassing op de voorgenomen schenkingen door de aanvragers.
d. Vierde vraag: wel toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
20. De schenking van de aandelen Z is niet onderworpen aan Belgische schenkbelasting, omwille van het gebrek aan een registratieverplichting van een onderhandse schenkingsakte. Tevens zullen de partijen de onderhandse schenkingsakte niet vrijwillig ter registratie aanbieden. Daarom vragen de aanvragers de bevestiging dat de schenking onderworpen is aan Belgische erfbelasting indien een schenker (met woonplaats in België) overlijdt binnen de drie jaar na de schenking.
21. Met de ondertekening van de onderhandse schenkingsakte heeft de schenking geen vaste datum ten aanzien van de Vlaamse Belastingdienst voor het bewijs van die termijn van drie jaar. De aanvragers zullen de handtekening van de verschillende partijen bij de schenking laten legaliseren door een notaris, onmiddellijk na de ondertekening van de schenking.
22. De aanvragers vragen daarbij ook bevestiging van uw Dienst dat de datum van de legalisatie als een datum geldt met bewijskracht ten aanzien van de Vlaamse Belastingdienst voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
e. Vijfde vraag: geen toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF
23. Effecten op naam die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde, worden op basis van artikel 2.7.1.0.7 VCF geacht in volle eigendom tot de nalatenschap van de erflater te behoren en als legaat door die derde te zijn verkregen, met erfbelasting tot gevolg.
24. Voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF dient er (onder meer) sprake te zijn van een bedekte bevoordeling. Daarom is dit artikel niet van toepassing indien de erfgenamen het tegenbewijs kunnen leveren dat er geen bedekte bevoordeling is. Anders gezegd, als een openlijke bevoordeling de gesplitste inschrijving voorafgaat, dan is het tegenbewijs geleverd.
25. Dat is hier het geval. De openlijke bevoordeling is de onderhandse schenkingsakte, waaraan partijen bewijskracht verlenen door de legalisatie van de handtekening. De gesplitste inschrijving in het aandelenregister van de maatschap Z is louter een uitvoering van de schenkingsakte. Het is niet de bevoordeling zelf.
26. Bijgevolg is artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing op de voorgenomen schenkingen door de aanvragers.
f. Zesde vraag: geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF
27. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
De voorgenomen verrichtingen frustreren geenszins een toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanstaande echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.
28. De voorgenomen verrichtingen frustreren artikel 2.8.4.1.1 VCF niet omdat onderhandse akten niet onderworpen zijn aan een registratieverplichting en de partijen de registratieverplichting ook niet omzeilen.
29. De voorgenomen verrichtingen frustreren de artikelen 2.7.1.0.1 VCF en 2.7.1.0.2 VCF niet omdat het geen verkrijgingen krachtens erfrecht zijn.
30. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. De begiftigden krijgen onmiddellijk eigendomsrechten over de geschonken goederen.
31. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstelling van artikel 2.7.1.0.7 VCF niet omdat er geen bedekte bevoordeling schuilgaat in de voorgenomen schenking. Er is sprake van een openlijke bevoordeling, waarvan de gesplitste inschrijving een loutere uitvoering is.
IV. Beslissing
32. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
33. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing toetst het besluitvormingsorgaan op basis van de burgerrechtelijke kwalificatie die door de aanvrager aan de verrichting wordt gegeven, zonder dat het besluitvormingsorgaan uitspraak doet over de burgerrechtelijke geldigheid van de verrichting, in casu is dit een onderhandse schenking van aandelen van een burgerrechtelijke maatschap waarbij rechtskeuze gedaan wordt voor het Nederlandse recht.
In de mate dat de verrichting die door de aanvragers wordt voorgesteld burgerrechtelijk geldig is, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
34. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
A. Onderzoek artikelen VCF
35. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.8.4.1.1§2 VCF, dat luidt als volgt:
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
- Artikel 2.7.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.
- Artikel 2.7.1.0.2, lid 1 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 4.18 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende voor het overlijden van de schenker aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform het derde lid van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:
De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.
Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
B. Beoordeling
1) Mogelijke toepassing van artikel 2.8.4.1.1 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
36. Onder verwijzing naar de Rome I- verordening, geven aanvragers aan dat de voorgenomen verrichting, bestaande uit een onderhandse schenking met rechtskeuze van Nederlands recht, tussen Belgische rijksinwoners met Nederlandse nationaliteit hebbende als voorwerp aandelen van een Belgische maatschap, zowel formeel als materieel een geldige schenking uitmaakt.[2]
Zoals hiervoor gemeld onder randnummer 33 van onderhavige beslissing, doet het besluitvormingsorgaan geen uitspraak over de burgerrechtelijke geldigheid van een verrichting. In de mate bijgevolg dat ingevolge de voorgenomen rechtskeuze voor het Nederlandse recht inderdaad zowel formeel als materieel een geldige schenking tot stand zal komen, en meer in het bijzonder dat deze voorgenomen verrichting op burgerrechtelijk vlak ook onder meer de toetsing aan artikel 9 en desgevallend artikel 21 van dezelfde verordening zal doorstaan, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
37. Aanvragers geven vervolgens aan dat op deze onderhandse schenking artikel 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing is wegens het ontbreken van de registratieplicht van onderhandse schenkingen.
De plicht tot registratie zelf is echter een bevoegdheid die toekomt aan de federale overheid en wordt geregeld in artikel 19 van het federale wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
De Vlaamse Belastingdienst kan geen uitspraak over federale bepalingen zoals in casu over de registratieplicht van akten.
Ook de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF laat enkel toetsing toe aan de bepalingen van de VCF.
2) Mogelijke toepassing van artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
38. De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF treffen de overgang van goederen bij overlijden.
Zoals hiervoor onder randnummer 33 uiteengezet, volgt het besluitvormingsorgaan voor haar fiscale beoordeling bij voorafgaande beslissing de burgerrechtelijke kwalificatie die aanvragers geven aan de door hen voorgenomen verrichting, namelijk een onderhandse schenking van aandelen van een maatschap met rechtskeuze voor het Nederlandse recht.
39. In de mate dat de door aanvragers voorgenomen rechtshandeling een geldige schenking uitmaakt, zullen de goederen zich bij hun overlijden niet meer in hun nalatenschap bevinden, zodat er geen toepassing zal gemaakt worden van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
40. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat een schenker niet de facto de overdracht van geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.
41. Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
42. Voor zover de onderhandse schenking van aandelen van een maatschap met rechtskeuze voor het Nederlandse recht, inderdaad een (geldige) schenking uitmaakt, zal deze schenking daarentegen wel onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5 VCF vallen.
Indien één van de ouders komt te overlijden binnen drie jaar na de schenking, wordt de begiftigde geacht het voorwerp van de schenking als legaat te hebben verkregen, tenzij het bewijsdocument voorafgaand aan het overlijden van de schenker ter registratie werd aangeboden.
Bij gebrek aan registratie van het bewijsdocument van een schenking, zal op het moment van overlijden dienen bewezen te worden dat meer dan drie jaar voor het overlijden een schenking, bevattende alle constitutieve elementen van een schenking, heeft plaatsgevonden.
43. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de legalisatie door een notaris van de handtekeningen van de partijen bij de schenking na de schenking, voldoende bewijskracht zal hebben om te kunnen aantonen dat de onderhandse schenking meer dan drie jaar voor het overlijden van de schenker heeft plaatsgevonden, in het kader van de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §3 VCF kan via voorafgaande beslissing geen uitspraak worden gedaan over de in dat artikel opgesomde gevallen. Deze bepaling luidt als volgt:
Ҥ 3. Een voorafgaande beslissing kan niet worden genomen als :
1° de aanvraag betrekking heeft op situaties of verrichtingen die op fiscaal vlak al het voorwerp uitmaken van een administratieve bezwaarprocedure of van een gerechtelijke handeling tussen de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en de aanvrager;
2° het nemen van een voorafgaande beslissing niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de wettelijke of reglementaire bepalingen, die in de aanvraag aangevoerd zijn;
Meer bepaald kan er geen voorafgaande beslissing worden genomen over:
a) de belastingtarieven en de berekening van de belastingen;
b) de bedragen en de percentages;
c) de aangifte, het onderzoek en de controle, het gebruik van bewijsmiddelen, de aanslagprocedure, de rechtsmiddelen, de rechten en voorrechten van de Vlaamse schatkist, de termijnen, de verjaring, het beroepsgeheim, de inwerkingtreding, de aansprakelijkheid en de plichten van sommige openbare ambtenaren, andere personen of bepaalde instellingen;
d) de bepalingen waarvoor een specifieke procedure inzake erkenning of beslissing is ingesteld;
e) de bepalingen of gebruiken die overleg met of raadpleging van andere autoriteiten instellen en waarvoor de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie niet bevoegd is om zelf of unilateraal een standpunt in te nemen;
f) de bepalingen die sancties, boetes, belastingverhogingen en -vermeerderingen instellen;
g) de forfaitaire grondslagen van aanslag;
3° de aanvraag betrekking heeft op de toepassing van de codex betreffende invordering en vervolgingen.”
Over “het onderzoek, de controle en het gebruik van bewijsmiddelen” kan via voorafgaande beslissing dus geen uitspraak worden gedaan.
44. Gelet op het voorgaande kan bijgevolg geen uitspraak worden gedaan over de mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF (juncto artikel 3.17.0.0.2 VCF).
5) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?
45. Aanvragers vragen bevestiging dat de legalisatie van de handtekeningen van partijen bij de onderhandse schenking naar Nederlands recht, vooraleer een gesplitste inschrijving in het aandelenregister van de maatschap plaatsvindt, voldoende bewijs vormt dat deze gesplitste inschrijving louter een uitvoering is van de eerder voltrokken schenking. Deze bevestiging wordt gevraagd teneinde de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF te vermijden.
Zoals onder vorig punt 4) gemeld, kan overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §3 VCF via voorafgaande beslissing geen uitspraak worden gedaan over “het onderzoek, de controle en het gebruik van bewijsmiddelen”.
46. Gelet op het voorgaande kan geen uitspraak worden gedaan de mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF (juncto artikel 3.17.0.0.2 VCF).
47. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de schenk- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een ontwerp van deze onderhandse schenkingsovereenkomst werd door aanvrager meegedeeld bij mail van 5 juni 2024.
[2] Tijdens de hoorzitting van 7 juni 2024 werd door de aanvrager bevestigd dat de achterliggende goederen van de maatschap Z, aandelen zijn van een Belgische vennootschap.