Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24028 - Uitkeringen Liechtensteinse Stiftung Vlaamse Belastingdienst

VB 24028 - Uitkeringen Liechtensteinse Stiftung

Voorafgaande beslissing
Nummer
24028
Datum beslissing
17 juni 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.7.3.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de uitkeringen door de Liechtensteinse Stiftung “X” en de uitkeringen door de Liechtensteinse Stiftung “Y” na het overlijden van de aanvragers niet onderworpen zullen zijn aan successierechten of erfbelasting overeenkomstig het artikel 2.7.3.1.1 VCF, het artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, het artikel 2.7.1.0.5 VCF of het artikel 2.7.1.0.6 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], in naam van zijn cliënten, namelijk:

i. De heer A, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1927, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […];

ii. Mevrouw B, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1931, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […].

3. De heer A en mevrouw B hebben hun woonplaats te […]. Zij hebben sedert meer dan vijf (5) jaar hun woonplaats in het Vlaamse Gewest. Zij worden hierna gezamenlijk de “aanvragers” genoemd.

4. De heer A en mevrouw B zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel blijkens wijzigend huwelijkscontract door aanneming van het wettelijk stelsel verleden op xx.xx.2011 voor notaris […].

5. Uit het huwelijk van de heer A en mevrouw B zijn geen kinderen geboren.

II.B. Beschrijving van de reeds gedane verrichtingen

6. De heer A en mevrouw B hebben twee stichtingen naar Liechtensteins recht laten oprichten.

II.B.1. X

7. Op […] 1989 hebben de aanvragers de Stiftung naar Liechtensteins recht “X” met zetel te […] (Liechtenstein), en adres te […] (Liechtenstein), […] (hierna genoemd: “X”) laten oprichten. De stichting heeft rechtspersoonlijkheid volgens het Liechtensteinse personen- en vennootschapsrecht en werd geregistreerd in het Handelsregister onder het nummer […]. X werd opgericht voor een onbepaalde duur. De aanvragers hebben na de oprichting van de stichting een deel van hun vermogen aan X overgedragen. De enige activa van X zijn momenteel (en sedert 2001) alle aandelen van C, een “International Business Company” naar het recht van de Bahama’s. C houdt op haar beurt een rekening/portefeuille aan bij de financiële instelling […] te Monaco.

8. X heeft als doel:

1) bijdragen in de kosten voor

a. onderwijs en opleiding

b. uitrusting en ondersteuning

c. het leven in het algemeen

2) het bijdragen, in de meest ruime zin, in de economische noden van welbepaalde familieleden en van gelijkaardige doeleinden.

Bovendien kan de stichting betalingen uitvoeren ten gunste van natuurlijke personen of rechtspersonen die bepaald zijn of zullen worden, evenals aan instellingen, enz. of hen andere economische voordelen toekennen. Gezegde personen en instellingen moeten niet behoren tot voormelde familiekring.

De stichting kan, in het kader van het beheer van haar vermogen, alle rechtshandelingen stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van haar voorwerp. De uitoefening van een activiteit met een commercieel karakter is uitgesloten.

9. De stichting wordt beheerd door een “Stiftungsrat” of stichtingsraad. De Stiftungsrat van X is als volgt samengesteld:

  • […];
  • […].

10. Overeenkomstig artikel 4 van de statuten oefent de stichter, geen invloed uit op de stichting en heeft deze op onherroepelijke wijze aan alle rechten jegens de stichting, de stichtingsraad en de begunstigden verzaakt.

11. Artikel 5 van de statuten bepaalt dat de Stiftungsrat één of meerdere reglementen kan opmaken met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun voordelen waarbij noch de leden van de Stiftungsrat noch hun verwanten als begunstigden kunnen worden aangeduid. De Stiftungsrat kan ook andere reglementen opmaken o.a. ter verduidelijking van haar werking alsook het beheer van haar vermogen. De Stiftungsrat kan deze reglementen te allen tijde, geheel of gedeeltelijk, wijzigen, aanvullen of intrekken met uitzondering van deze die onherroepelijk zijn gemaakt.

12. Artikel 6 van de statuten bepaalt uitdrukkelijk dat de begunstigden geen wettelijke aanspraken hebben op de uitkeringen van de stichting. De Stiftungsrat bepaalt het bedrag en de wijze van toekenning van de uitkeringen aan de begunstigden in het kader van het reglement.

13. Overeenkomstig artikel 12 van de statuten kan de Stiftungsrat de statuten of de organisatie wijzigen. Zij kan eveneens te allen tijde tot ontbinding van de stichting beslissen of deze omvormen naar een andere rechtspersoon. De Stiftungsrat beslist over de bestemming van het vermogen van de stichting in geval van ontbinding in het kader van de van kracht zijnde reglementen.

14. Conform artikel 5 en artikel 6 van de statuten heeft de Stiftungsrat op xx.xx.2014, met akkoord en op basis van de door de heer en mevrouw A-B gegeven instructies, een reglement opgemaakt met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun voordelen. Dit ter vervanging van het eerdere reglement van xx.xx.2010. De begunstigden van X werden in het reglement van de stichting als volgt bepaald:

- Eerste begunstigden: de aanvragers

  • Tijdens hun leven zijn de heer A en mevrouw B eerste begunstigden van het volledige vermogen van de stichting.
  • Na het overlijden van één van de eerste begunstigden wordt de langstlevende onder hen de enige eerste begunstigde van het volledige vermogen van de stichting.

- Tweede begunstigde, zijnde na het overlijden van de eerste begunstigden: E (India)

  • Het recht op de totaliteit van het vermogen en op de opbrengsten van het vermogen van de stichting wordt uitgekeerd over een periode van tien jaar volgens een vastgesteld schema, meer bepaald als volgt:

Jaar

Kapitaal + Interesten

Bedrag van de uitkering

1ste jaar

Kapitaal + interesten van het jaar

x10%

2de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x11%

3de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x12%

4de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x13%

5de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x14%

6de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x15%

7de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x20%

8ste jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x30%

9de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

x50%

10de jaar

Saldo kapitaal + inkomsten verkregen uit kapitaal

saldo

15. Daarnaast bepaalt het reglement dat ingevolge artikel 7, eerste alinea van de statuten van de stichting de Stiftungsrat bevoegd is naar eigen goeddunken de begunstigden, alsmede de aard, de omvang en de wijze van betaling van de uitkering aan te duiden, voor zover zijn discretionaire bevoegdheid niet wordt beperkt door de statuten, reglementen of andere documenten van de stichting.

16. De Stiftungsrat kan overeenkomstig artikel 2.1. van het reglement deze reglementen te allen tijde, geheel of gedeeltelijk, wijzigen, aanvullen, of intrekken tijdens het leven van de stichter, op voorwaarde dat de stichter de stichtingsrechten (“droits de fondation”) heeft voorbehouden. Het reglement is onherroepelijk na het overlijden van de stichter. Bij de oprichting van de stichting werd door de stichter op onherroepelijke wijze aan alle rechten jegens de stichting, de stichtingsraad en de begunstigden verzaakt zodat voormeld reglement d.d. xx.xx.2014 niet meer kan worden gewijzigd of ingetrokken.

17. Onderhavige aanvraag wordt ingediend met als uitgangspunt dat in hoofde van X geen sprake is van een gesimuleerde/fictieve Stiftung. Mocht dit naderhand toch zo blijken te zijn, vervalt de relevantie van deze aanvraag.

II.B.2. Y

18. Op […] 1997 hebben de aanvragers een tweede Stiftung naar Liechtensteins recht “Y”, met zetel te […] (Liechtenstein) en adres te […] (Liechtenstein), […] (hierna genoemd: “Y”) laten oprichten. De stichting heeft rechtspersoonlijkheid volgens het Liechtensteinse personen- en vennootschapsrecht en werd geregistreerd in het Handelsregister onder het nummer […]. De stichting werd opgericht voor een onbepaalde duur. De aanvragers hebben na de oprichting een deel van hun vermogen aan Y overgedragen. De enige activa van Y zijn momenteel een rekening/portefeuille bij de financiële instelling […] Switzerland […] en de oprichtersrechten (“Gründerrechte”) van de Anstalt naar Liechtensteins recht “D”, met zetel te […] (Liechtenstein) en adres te […] (Liechtenstein), […], en geregistreerd in het Handelsregister onder het nummer […] (hierna genoemd: “D”). D houdt op haar beurt een rekening aan bij de financiële instelling […] Switzerland […] en een appartement gelegen in Monaco.

19. Y heeft als doel:

Het doel van de stichting is de betaling van de kosten van de opvoeding en vorming, verzorging en ondersteuning of van het algemene levensonderhoud van leden van één of meerdere bepaalde gezinnen en het nastreven van gelijkaardige doelen.

De stichting kan bovendien ook uitkeringen aan natuurlijke personen of rechtspersonen, instellingen e.d. doen.

De stichting voert geen commerciële activiteiten.

20. Y wordt beheerd door een Stiftungsrat of stichtingsraad. De Stiftungsrat van Y is als volgt samengesteld:

  • […];
  • […];
  • […].

21. Overeenkomstig artikel 6 van de statuten vaardigt de Stiftungsrat één of meerdere reglementen uit die de begunstigden en de aard en omvang van hun begunstiging bepalen. De Stiftungsrat kan een reglement te allen tijde geheel of gedeeltelijk herroepen of wijzigen, in zoverre een reglement respectievelijk een deel ervan niet uitdrukkelijk als onherroepelijk omschreven is.

22. Artikel 8 van de statuten bepaalt dat de kring van de begunstigden blijkt uit reglement(en) en subsidiair uit de wet.

23. Overeenkomstig artikel 10 van de statuten is de Stiftungsrat bevoegd om de statuten te wijzigen. Hij kan de stichting ontbinden als de verhoudingen waaronder de stichting is opgericht zodanig veranderen dat haar doel niet meer zinvol kan worden verwezenlijkt. De Stiftungsrat dient dan over de aanwending van het vermogen te beslissen in het kader van de uitgevaardigde reglementen.

24. Op xx.xx.2016 vaardigde de Stiftungsrat een reglement uit ter vervanging van het reglement van xx.xx.2012 met akkoord en op basis van de door de aanvragers gegeven instructies. De begunstigden van Y werden in het reglement van de stichting d.d. xx.xx.2016 als volgt bepaald:

- Eerste begunstigden:

  • Tijdens hun leven maken de aanvragers, de heer A en mevrouw B, individueel en elk afzonderlijk, aanspraak op 60% van het volledige vermogen van de stichting en de daaruit voortvloeiende opbrengsten, met uitsluiting van iedere andere begunstigde.
  • Humanitaire en/of liefdadigheidsinstellingen die zich inzetten voor projecten gebaseerd op een katholieke, protestantse of orthodoxe religieuze ideologie en geen vrijmetselarij of islamitische ideologie, maken aanspraak op de resterende 40% van het volledige vermogen van de stichting en de daaruit voortvloeiende opbrengsten, met uitsluiting van iedere ander begunstigde. De uitkeringen aan deze instellingen kunnen slechts gebeuren op verzoek van de heer A en/of mevrouw B.

- Tweede begunstigden, zijnde na overlijden van de aanvragers:

  • Humanitaire en/of liefdadigheidsinstellingen die zich inzetten voor projecten gebaseerd op een katholieke, protestantse of orthodoxe religieuze ideologie en geen vrijmetselarij of islamitische ideologie die aanspraak kunnen maken op het vermogen en de daaruit voortvloeiende opbrengsten. De uitkeringen aan deze instellingen worden gespreid over tien jaar, meer bepaald:
    • 20% F […];
    • 20% G […];
    • 20% H […];
    • 20% I […];
    • 20% J […].

25. Daarnaast bepaalt het reglement in artikel 7 dat wanneer de Stiftungsrat in kennis gesteld wordt van het feit de begunstigden niet in staat zijn om het persoonlijk genot uit te oefenen van hun rechten bij de Stiftungsrat, ofschoon zij de uitkeringen die gebeurd zijn op hun activa nodig hebben voor hun levensonderhoud, zorgen in geval van ziekte etc., ziet de Stiftungsrat erop toe, in zoverre dit passend en mogelijk is volgens de huidige stand van zaken, dat deze begunstigden alles of een deel krijgen van datgene waarop zij recht hebben. De stichtingsraad oordeelt vrij over de wenselijkheid en de haalbaarheid van de uitkeringen.

26. Overeenkomstig artikel 10 van het reglement d.d. xx.xx.2016 kan de Stiftungsrat in overleg met de eerste begunstigden, de heer A en mevrouw B, te allen tijde het reglement wijzigen of intrekken en vervangen. Na het overlijden van één van de eerste begunstigden, kan de Stiftungsrat, met instemming van de langstlevende van de eerste begunstigden het reglement wijzigen. Na het overlijden van de twee eerste begunstigden heeft de stichtingsraad het recht om het reglement d.d. xx.xx.2016 te wijzigen, doch enkel indien het oordeelt dat deze wijziging noodzakelijk is rekening houdend met het fiscaal en wettelijk kader, opdat de begunstigden op de best mogelijke manier over hun rechten zouden beschikken. Wanneer dergelijke wijzigingen de rechten van sommige begunstigden beperken, zijn zij enkel toegestaan mits het akkoord van de begunstigden.

27. Onderhavige aanvraag wordt ingediend met als uitgangspunt dat in hoofde van Y geen sprake is van een gesimuleerde/fictieve Stiftung. Mocht dit naderhand toch zo blijken te zijn, vervalt de relevantie van deze aanvraag.

28. X en Y worden hierna gezamenlijk genoemd de “stichtingen”.

29. Het vermogen van beide stichtingen is na de oprichting aanzienlijk aangegroeid.

II.3. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

30. Na het overlijden van de aanvragers zullen uitkeringen plaatsvinden door X aan E.

31. Na het overlijden van de aanvragers zullen uitkeringen plaatsvinden door Y aan:

  • F;
  • G;
  • H;
  • I;
  • J.

32. De aanvragers wensen aldus zekerheid te bekomen omtrent de belastbaarheid van de uitkeringen door de stichtingen na hun overlijden overeenkomstig de reglementen van de stichtingen.

III. Motivering van de aanvraag

33. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de uitkeringen door de Liechtensteinse Stiftung “X” en de uitkeringen door de Liechtensteinse Stiftung “Y” na het overlijden van de aanvragers niet onderworpen zullen zijn aan successierechten of erfbelasting overeenkomstig het artikel 2.7.3.1.1 VCF, het artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, het artikel 2.7.1.0.5 VCF of het artikel 2.7.1.0.6 VCF om de redenen die de aanvragers hierna uiteenzetten.

III.1. Geen toepassing van artikel 2.7.3.1.1 VCF

III.1.1. Wetsbepaling

34. Artikel 2.7.3.1.1 VCF luidt als volgt:

“Het successierecht wordt gevestigd op de waarde van alles wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk.

Het recht van overgang wordt gevestigd op de waarde van de onroerende goederen die in België liggen en verkregen werden overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is.”

III.1.2. Motivering

35. Artikel 2.7.3.1.1 VCF bepaalt dat het successierecht wordt gevestigd op de waarde van alles wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen.

36. Conform het Liechtensteins personen- en vennootschapsrecht hebben beide stichtingen hun eigen rechtspersoonlijkheid en dus ook een afzonderlijk vermogen. Artikel 110 van het Wetboek Internationaal Privaat Recht stelt dat rechtspersonen worden beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied zich vanaf de oprichting hun voornaamste vestiging bevindt.

37. De in Liechtenstein toegekende rechtspersoonlijkheid aan de stichtingen met hun voornaamste vestiging in Liechtenstein is op burgerrechtelijk vlak tegenstelbaar aan de Belgische fiscale administratie (zie Voorafg. besl. nr. 2014.543, nr. 2014.644). Indien er geen sprake is van een gesimuleerde/fictieve Stiftung wordt deze dan ook niet fiscaal transparant behandeld.

38. Bijgevolg moet voor de toepassing van het successierecht rekening gehouden worden met de in Liechtenstein aan de stichting toegekende rechtspersoonlijkheid.

39. De overdracht van vermogen door de aanvragers aan de Liechtensteinse Stiftung X en aan de Liechtensteinse Stiftung Y heeft als gevolg dat deze goederen definitief zijn verdwenen uit hun vermogen. De in de beide stichtingen ingebrachte goederen maken aldus gelet op de rechtspersoonlijkheid van X en van Y geen deel meer uit van het patrimonium van de aanvragers vermits de stichting een “afgescheiden rechtspersoonlijkheid” heeft (Antwerpen, 25 juni 2001 en Rb. Hasselt, 4 mei 2011).

40. De overgedragen goederen zullen bij het overlijden van de aanvragers niet tot hun nalatenschap behoren zodat het vermogen – en de opbrengsten ervan – dat overgedragen werd aan de Liechtensteinse Stiftung X en aan de Liechtensteinse Stiftung Y, bij overlijden van de aanvragers, niet belastbaar zal zijn op grond van artikel 2.7.3.1.1 VCF.

III.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

III.2.1. Wetsbepaling

41. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

[…]

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

III.2.2. Motivering

42. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

43. De oprichting van de stichtingen alsook de opmaak van de statuten zijn eenzijdige rechtshandelingen die niet kunnen worden gelijkgesteld met een overeenkomst die een wederkerige rechtshandeling uitmaakt. De aanvragers hebben bij de oprichting van X en Y roerende goederen ingebracht maar het beheer van de goederen werd toegekend aan de Stiftungsrat. Bovendien is het de Stiftungsrat die een reglement heeft uitgevaardigd hetwelk de begunstigden en de aard en omvang van hun begunstiging hebben bepaald.

44. Bovendien bestaat één van de constitutieve bestanddelen van een schenking immers uit de aanvaarding van de schenking door de begunstigden tijdens het leven van de schenkers hetgeen in casu niet is gebeurd en niet zal gebeuren.

45. De uitkeringen kunnen dus geenszins kwalificeren als schenkingen door de aanvragers aan de tweede begunstigden maar betreffen uitkeringen die kaderen binnen het doel van de stichtingen.

46. De inbrengen van roerende goederen in X en Y door de aanvragers kunnen niet worden beschouwd als een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge overlijden en kunnen bijgevolg niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

III.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

III.3.1. Wetsbepaling

47. Artikel 2.7.1.0.5 VCF luidt als volgt:

“§1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

III.3.2. Motivering

48. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarover de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan de schenkbelasting of de registratierechten op schenkingen onder levenden.

Aangezien minstens in de laatste drie jaar geen inbrengen meer hebben plaatsgevonden in X en Y door de aanvragers en zij evenmin voornemens zijn dit nog te doen in de toekomst, kan de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.5 VCF geen toepassing vinden wanneer de aanvragers komen te overlijden.

III.4. Geen toepassing artikel 2.7.1.0.6 VCF

III.4.1. Wetsbepaling

49. Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt:

Ҥ1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:

1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;

2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op:

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater, of door tussenkomst van de werkgever van de langstlevende echtgenoot van de erflater die met de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”

III.4.2. Motivering

50. Artikel 2.7.1.0.6 VCF belast met erfbelasting de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen ingevolge een overeenkomst die een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat.

51. Voor de heffing van de erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve volgende voorwaarden vervuld zijn:

1) Een overeenkomst

52. Opdat artikel 2.7.1.0.6. VCF toepassing kan vinden moeten de uitkeringen plaatsvinden op grond van een overeenkomst afgesloten door de erflater of door een derde. De toepassing van dit artikel vereist aldus dat de erflater of een derde een overeenkomt heeft gesloten met een medecontractant, die iets zal doen of geven aan een vooraf bepaalde of bepaalbare begunstigde. Wanneer het derdenbeding geënt is op een eenzijdige rechtshandeling, kan de fictiebepaling geen toepassing vinden (M. VAN DUYSE, M. VAN DE WYGAERT, T. ROOVERS, Uitkeringen uit buitenlandse vermogensstructuren in het licht van art. 2.7.1.0.6 VCF, VIP 2022/4, 20-24).

53. De oprichting van een Liechtensteinse Stiftung en de overdracht van vermogen aan een Liechtensteinse Stiftung zijn éénzijdige rechtshandelingen die niet kunnen beschouwd worden als een overeenkomst. Het gaat om de bestemming van een doelvermogen (Voorafg. Besl. nr. 2014.543, nr. 2014.644, Gent 22 december 2020 en Gent 5 april 2022).

54. De oprichting van X en Y noch de overdracht van het vermogen door het echtpaar A-B aan X en Y zijn eenzijdige rechtshandelingen en zijn derhalve niet te beschouwen als een contract.

2) De begunstigde heeft een eigen recht

55. Een tweede kenmerk is dat de bedinger, door het derdenbeding rechtstreeks een recht doet ontstaan in hoofde van een bepaalde of minstens bepaalbare derde, die geen medecontractant is in het hoofdcontract, en dat deze derde het voordeel van het beding uit zijn eigen hoofde (iure proprio) kan opeisen (Gent 22 december 2020). Het bestaan van een derdenbeding vereist aldus dat de derde-begunstigde eigen rechten (iure proprio) kan ontlenen aan het beding.

56. Wanneer een derde-begunstigde geen opeisbaar recht heeft, kan de fictiebepaling geen toepassing vinden. De begunstigden van een discretionaire stichting hebben geen vorderingsrecht ten aanzien van de stichting.

57. Bijgevolg kan artikel 2.7.1.0.6. VCF geen toepassing vinden vermits X en Y door middel van hun daartoe bevoegde organen, i.e. de Stiftungsrat, volledig autonoom beslist om tot bepaalde uitkeringen over te gaan. Er kan bijgevolg niet gesteld worden dat de begunstigden geroepen worden om de uitkeringen kosteloos te ontvangen bij het overlijden van aanvragers ingevolge een contract dat een door de erflater of een door een derde in het voordeel van de begunstigden gemaakt beding bevat. De uitkeringen gebeuren bijgevolg niet op grond van een derdenbeding maar op grond van de autonome beslissingen van de organen van de respectievelijke Liechtensteinse Stiftungen welke kaderen binnen hun privaat doel.

58. Zowel X als Y worden beheerd door een Stiftungsrat die beschikt over een discretionaire bevoegdheid zoals hierna uiteengezet.

59. X:

  • Overeenkomstig artikel 4 van de statuten oefent de stichter geen invloed uit op de Stiftung en heeft deze op onherroepelijke wijze aan alle rechten jegens de Stiftung, de Stiftungsrat en de begunstigden verzaakt;
  • de Stiftungsrat heeft op xx.xx.2014 een reglement uitgevaardigd met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun voordelen;
  • Artikel 6 van de statuten bepaalt uitdrukkelijk dat de begunstigden geen wettelijke aanspraken hebben op de uitkeringen van de Stiftung. De Stiftungsrat bepaalt het bedrag en de wijze van toekenning van de uitkeringen aan de begunstigden in het kader van het reglement;
  • Het reglement bepaalt in de aanhef dat de Stiftungsrat bevoegd is naar eigen goeddunken de begunstigden, alsmede de aard, de omvang en de wijze van betaling van de uitkering aan te duiden, voor zover zijn discretionaire bevoegdheid niet wordt beperkt door de statuten, reglementen of andere documenten van de stichting;
  • De Stiftungsrat kan conform artikel 5 van de statuten de reglementen te allen tijde, geheel of gedeeltelijk, wijzigen, aanvullen, of intrekken tijdens het leven van de stichter, op voorwaarde dat de stichter de stichtingsrechten heeft voorbehouden.

60. Y:

  • De Stiftungsrat heeft op xx.xx.2016 een reglement uitgevaardigd met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun voordelen;
  • De Stiftungsrat kan een reglement te allen tijde geheel of gedeeltelijk herroepen of wijzigen, in zoverre een reglement respectievelijk een deel ervan niet uitdrukkelijk als onherroepelijk omschreven is;
  • Wanneer de Stiftungsrat in kennis gesteld wordt van het feit de begunstigden niet in staat zijn om het persoonlijk genot uit te oefenen van hun rechten bij de stichtingsraad, ofschoon zij de uitkeringen die gebeurd zijn op hun activa nodig hebben, ziet de Stiftungsrat erop toe, dat deze begunstigden alles of een deel krijgen van datgene waarop zij recht hebben. De Stiftungsrat oordeelt vrij over de wenselijkheid en de haalbaarheid van de uitkeringen.

61. De uitkeringen zijn dus afhankelijk van de vrije wil van het bestuur, zonder dat de begunstigden beschikken over enig vorderingsrecht, ook al wordt in de statuten en de huishoudelijke reglementen vooraf een bepaald kader vastgelegd waarbinnen het bestuur kan handelen.

3) Uitkering van sommen, renten of waarden aan de begunstigde;

62. De uitkeringen van X en Y zullen uitkeringen zijn van sommen aan de begunstigden. De uitkeringen gebeuren echter niet op grond van een derdenbeding maar kaderen binnen de realisatie van het privaat doel van de Liechtensteinse Stiftung.

63. Bovendien is artikel 2.7.1.0.6 VCF een fictiebepaling die restrictief moet worden geïnterpreteerd. Bijgevolg kan artikel 2.7.1.0.6 VCF geen toepassing vinden en kunnen de uitkeringen aan de begunstigden niet belast worden met erfbelasting.

III.5. Conclusie

64. Gelet op de redenen hiervoor uiteengezet, verzoeken aanvragers u om te willen bevestigen dat de uitkeringen door X en de uitkeringen door Y na het overlijden van de aanvragers niet belastbaar zullen zijn:

- op basis van artikel 2.7.3.1.1 VCF aangezien de overgedragen goederen bij het overlijden van de aanvragers niet tot hun nalatenschap zullen behoren;

- op basis van het artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF aangezien de door de aanvragers gedane inbrengen van roerende goederen in X en Y niet kunnen worden beschouwd als een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge overlijden;

- op basis van het artikel 2.7.1.0.5 VCF aangezien minstens in de laatste drie jaar geen inbrengen meer hebben plaatsgevonden in X en Y door de aanvragers en zij evenmin voornemens zijn dit nog te doen in de toekomst; noch

- op basis van het artikel 2.7.1.0.6 VCF aangezien er geen sprake is van een beding ten behoeve van een derde omwille van de volgende redenen:

  • de oprichting van X en Y noch de overdracht van het vermogen door het echtpaar A-B aan X en Y zijn eenzijdige rechtshandelingen en zijn derhalve niet te beschouwen als een contract;

de uitkeringen door X en Y zijn afhankelijk van de vrije wil van het bestuur, zonder dat de begunstigden beschikken over enig vorderingsrecht.

IV. Beslissing

65. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

66. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

67. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

A. Onderzoek artikelen VCF

68. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.3.1.1 VCF, dat luidt als volgt:

Het successierecht wordt gevestigd op de waarde van alles wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk.

Het recht van overgang wordt gevestigd op de waarde van de onroerende goederen die in België liggen en verkregen werden overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.7.1.0.6 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:

1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;

2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op :

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater, of door tussenkomst van de werkgever van de langstlevende echtgenoot van de erflater die met de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.

B. Beoordeling

1) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.3.1.1 VCF?

69. Aanvragers gaan ervan uit dat er in hoofde van de beide Liechtensteinse stichtingen, zijnde X en Y, geen sprake is van een gesimuleerde/fictieve Stiftung (randnummer 17 en 27).

Voor zover er geen sprake is van een gesimuleerde/fictieve stichting, wordt er aanvaard dat de beide Liechtensteinse stichtingen, zijnde X en Y, zelfstandige juridische personen zijn met rechtspersoonlijkheid die over een eigen vermogen beschikken in de zin van het Liechtensteinse personen- en vennootschapsrecht.

De in de stichtingen ingebrachte goederen maken, gelet op die rechtspersoonlijkheid, geen deel meer uit van het patrimonium van de “economische” stichters van de stichting.

70. De goederen die door de aanvragers, de heer A en mevrouw B, werden ingebracht in de stichtingen zullen dus niet belastbaar zijn in hun nalatenschappen op grond van artikel 2.7.3.1.1 VCF.

2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

71. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de facto de overdracht van de geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.

72. Er zal geen toepassing worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF aangezien de inbreng van roerende goederen in de stichtingen door de aanvragers, de heer A en mevrouw B, niet kan worden beschouwd als een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge hun overlijden.

3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

73. Voor zover zou blijken dat er inbrengen in de stichtingen zouden gedaan zijn door de “economische” oprichters van de stichtingen binnen de drie jaar voor hun overlijden en er hierop geen schenkbelasting werd betaald, kan artikel 2.7.1.0.5 VCF worden toegepast.

74. Er wordt verklaard dat er minstens in de laatste drie jaar geen inbrengen meer hebben plaatsgevonden in de stichtingen X en Y door de aanvragers en dat zij niet van plan zijn om dit nog te doen in de toekomst (zie randnummer 48 van de aanvraag).

Gelet op die concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF?

75. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.6, §1, lid 1-3, VCF worden de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen, hetzij bij het overlijden van de erflater, hetzij binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

76. Volgens aanvragers kan er geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.6 VCF op de uitkeringen aan de begunstigden aangezien er geen sprake is van een beding ten behoeve van een derde:

  • volgens aanvragers zijn de oprichting van de beide stichtingen en de overdracht van het vermogen door de echtgenoten A-B aan de stichtingen eenzijdige rechtshandelingen en niet te beschouwen als een contract;
  • volgens aanvragers zijn de uitkeringen door de beide stichtingen afhankelijk van de vrije wil van het bestuur.

77. Uit de aanvraag blijkt echter dat bij de oprichting van de beide Liechtensteinse stichtingen wel een overeenkomst werd gesloten tussen de “economische” oprichters, zijnde de echtgenoten A-B, en (het bestuur van) de stichting.

In de aanvraag wordt vermeld dat de echtgenoten A-B twee stichtingen naar Liechtensteins recht hebben laten oprichten (randnummer 6). Er wordt voorzien dat de stichting beheerd wordt door een stichtingsraad. Voor de beide stichtingen is deze stichtingsraad samengesteld uit professionele beheerders en adviseurs uit advies- of advocatenkantoren in Liechtenstein (zie randnummers 9 en 20).

Overeenkomstig de statuten van de stichtingen kan de stichtingsraad reglementen opmaken met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun begunstiging.

Uit de aanvraag blijkt dat voor beide stichtingen een reglement werd opgemaakt door de stichtingsraad met betrekking tot de begunstigden, met akkoord en op basis van de door de heer en mevrouw A-B gegeven instructies: Hieruit blijkt dat de begunstigden van de uitkeringen zelf wel degelijk werden aangeduid door de “economische” oprichters van de stichtingen, zijnde de heer en mevrouw A-B.

A) X:

- Conform artikel 5 en artikel 6 van de statuten heeft de Stiftungsrat op xx.xx.2014, met akkoord en op basis van de door de heer en mevrouw A-B gegeven instructies, een reglement opgemaakt met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun voordelen. Dit ter vervanging van het eerdere reglement van xx.xx.2010.” (randnummer 14);

- De begunstigden van X werden in het reglement van de stichting als volgt bepaald:

Tijdens hun leven zijn de echtgenoten A-B eerste begunstigden van het volledige vermogen van de stichting. Na het overlijden van een van de eerste begunstigden wordt de langstlevende enige eerste begunstigde.

Na het overlijden van de langstlevende van de twee eerste begunstigen wordt E aangesteld als tweede begunstigde. Het recht op de totaliteit van het vermogen en de opbrengsten ervan wordt uitgekeerd over een periode van 10 jaar volgens een vastgesteld schema.

B) Y:

-“Op xx.xx.2016 vaardigde de Stiftungsrat een reglement uit ter vervanging van het reglement van xx.xx.2012 met akkoord en op basis van de door de aanvragers gegeven instructies.” (randnummer 24).

- De begunstigden van Y werden in het reglement van de stichting als volgt bepaald:

De eerste begunstigden zijn: 1) de echtgenoten A-B, individueel en elk afzonderlijk, voor 60% van het vermogen van de stichting en 2) humanitaire en/of liefdadigheidsinstellingen die zich inzetten voor projecten gebaseerd op een katholieke, protestantse of orthodoxe religieuze ideologie en geen vrijmetselarij of islamitische ideologie voor de resterende 40% van het vermogen van de stichting (uitkeringen aan deze instellingen kunnen slechts gebeuren op verzoek van de heer A en/of mevrouw B).

De tweede begunstigden, zijnde na het overlijden van de langstlevende van de aanvragers, zijn humanitaire en/of liefdadigheidsinstellingen die zich inzetten voor projecten gebaseerd op een katholieke, protestantse of orthodoxe religieuze ideologie en geen vrijmetselarij of islamitische ideologie, die aanspraak kunnen maken op het vermogen van de stichting en de opbrengsten.

De uitkeringen aan deze instellingen worden gespreid over 10 jaar, overeenkomstig een bepaalde verdeelsleutel.

Uit het voorgaande blijkt dat er toch verwezen wordt naar een overeenkomst tussen de “economische” oprichter van de stichting en (het bestuur van) de stichting, in combinatie met instructies van de “economische” oprichter over de begunstiging die tot uiting komen in het reglement.

Dergelijke overeenkomst of zogenaamde “letter of wishes” is de gebruikelijke eerste stap bij de oprichting van (Liechtensteinse) stichtingen waarbij de economische oprichter bepaalt aan wie en op welke wijze de stichting uitkeringen moet doen. Het bestaan van dergelijke overeenkomst bij de oprichting van stichtingen en trusts wordt ook bevestigd in de rechtsleer (zie bv. MvT bij ontwerp van programmawet van 1 juni 2015, Parl.St. Kamer 2014-2015, nr. 54-1125/001, p.26-27; A.-L. VERBEKE, “Trusts in België: liaisons dangereuses”, TPR 2012, afl. 2, 693-704).

De overeenkomst tussen de “economische” oprichters en de gemandateerde personen, in combinatie met de instructies over de begunstiging die tot uiting komen in het reglement, dienen te worden beschouwd als een overeenkomst met beding ten behoeve van een derde in de zin van artikel 2.7.1.0.6 VCF.

78. In de aanvraag wordt ook verwezen naar de discretionaire bevoegdheid van de stichtingsraad om aan te tonen dat de stichtingsraad van de beide stichtingen volledig autonoom beslist om tot bepaalde uitkeringen over te gaan (randnummers 57-61).

Hiertoe worden onder meer volgende argumenten aangehaald:

X (randnummer 59)

- de Stichtingsraad heeft op xx.xx.2014 een reglement uitgevaardigd met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun voordelen. Overeenkomstig de statuten hebben de begunstigden geen wettelijke aanspraken op de uitkeringen van de stichtingen. De Stichtingsraad bepaalt het bedrag en de wijze van toekenning van de uitkeringen aan de begunstigden in het kader van het reglement.

→ Hierbij dient te worden opgemerkt dat het reglement met betrekking tot de begunstigden werd opgemaakt door de stichtingsraad, met akkoord en op basis van de door de heer en mevrouw A-B gegeven instructies (randnummer 14).

- Overeenkomstig de statuten kan de stichtingsraad de reglementen te allen tijde geheel of gedeeltelijk wijzigen, aanvullen of intrekken tijdens het leven van de stichter, op voorwaarde dat de stichter de stichtingsrechten heeft voorbehouden.

→ Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij de oprichting van de stichting X door de stichter op onherroepelijke wijze aan alle rechten jegens de stichting, de stichtingsraad en de begunstigden verzaakt werd (artikel 4 statuten), zodat het reglement van xx.xx.2014 niet meer kan worden gewijzigd of ingetrokken, zoals aanvrager ook zelf aangeeft in randnummer 16.

Y (randnummer 60)

- De stichtingsraad heeft op xx.xx.2016 een reglement uitgevaardigd met betrekking tot de begunstigden en de omvang van hun voordelen.

→ Hierbij dient te worden opgemerkt dat het reglement met betrekking tot de begunstigden werd opgemaakt door de stichtingsraad, met akkoord en op basis van de door de heer en mevrouw A-B gegeven instructies (randnummer 24).

- De stichtingsraad kan een reglement te allen tijde geheel of gedeeltelijk herroepen of wijzigen, in zoverre het niet uitdrukkelijk als onherroepelijk is omschreven.

→ Hierbij dient te worden opgemerkt dat artikel 10 van het Reglement voorziet dat de wijziging of de intrekking van het reglement door de stichtingsraad enkel kan gebeuren in overleg met de twee eerste begunstigden (zijnde de heer en mevrouw A-B), dan wel de langstlevende ervan. Na het overlijden van de twee eerste begunstigden zijn wijzigingen aan het reglement enkel mogelijk indien de wijziging noodzakelijk is rekening houdend met het fiscaal en wettelijk kader, opdat de begunstigden op de best mogelijke manier over hun rechten zouden kunnen beschikken. Wanneer dergelijke wijzigingen de rechten van sommige begunstigden beperken, zijn zij enkel toegestaan mits akkoord van de begunstigden (randnummer 26).

79. Uit het voorgaande volgt dan ook dat, indien het bestuur van de stichting overgaat tot uitkeringen aan de begunstigden die in het reglement zijn bepaald volgens de instructies van de economische oprichters, de echtgenoten A-B, de begunstigden geacht worden de voorgenomen uitkeringen wel degelijk te verkrijgen op grond van een door de “economische” oprichter van de stichting in het voordeel van die personen gemaakt beding.

80. Wanneer na het overlijden van de heer A en mevrouw B door de beide stichtingen wordt overgegaan tot uitkeringen aan de tweede begunstigden, zullen deze uitkeringen in de nalatenschappen van de heer A en mevrouw B dan ook beschouwd worden als sommen die kosteloos aan een persoon toekomen bij het overlijden van de erflater, dan wel na het overlijden van de erflater, ingevolge een overeenkomst dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, en geacht worden als legaat te zijn verkregen door die persoon, zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.6, §1, eerste lid en derde lid VCF.

Er zal op de uitbetaalde sommen erfbelasting verschuldigd zijn bij toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF.

Desgevallend zal, op het ogenblik van de uitkering na het overlijden van de erflater, overeenkomstig artikel 3.3.1.0.6, eerste lid, 6° VCF een nieuwe aangifte van nalatenschap moeten worden ingediend voor de nalatenschappen van de heer A en mevrouw B, door de personen die een uitkering verkrijgen.

81. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.