VB 23086 - Wijziging huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van toekenningsbeding
- Nummer
- 23086
- Datum beslissing
- 29 januari 2024
- Publicatiedatum
- 8 februari 2024
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.1995 en hun actueel huwelijksstelsel is dat van een scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (‘TIGV’), zoals hierna nader toegelicht.
2. De echtgenoten hebben nu het voornemen hun huwelijksovereenkomst te wijzigen wat betreft de regeling bij ontbinding van het stelsel door overlijden, omdat deze niet meer volledig overeenstemt met hun huidige wensen. Wel wensen de echtgenoten het door hen gekozen stelsel van scheiding van goederen te behouden [1].
3. De regeling waarin de echtgenoten voorzien in geval van overlijden wensen ze nader uit te werken in de vorm van een optioneel toekenningsbeding voor de aandelen van de maatschap A van de heer X voor het geval hij als eerste overlijdt. De echtgenoten wensen immers dat mevrouw Y verzorgd achterblijft bij het overlijden van de heer X zodat zij haar levensstandaard en comfort kan behouden. Mevrouw Y heeft immers, naast de eigendom van de gezinswoning (waarvan de financiering ook afkomstig is van de heer X), slechts beperkte eigen middelen. Omwille van de cumulatieve doelstellingen bij de realisatie van deze wens hierna uiteengezet, is het voor hen onontbeerlijk dat deze wens als onderdeel van hun huwelijksstelsel en huwelijksvermogensrechtelijk wordt geregeld.
Zo wordt de hardheid van de scheiding van goederen niet louter verzacht met betrekking tot de goederen deel uitmakend van het TIGV, maar ook met betrekking tot het onevenwicht dat tussen beider eigen vermogens bestaat, en dat niet langer verenigbaar is met de wijze waarop de man solidariteit met zijn echtgenote wil uiten voor het geval hij eerst overlijdt. Deze regeling hebben de echtgenoten in overleg met mekaar afgesproken, en gaat niet uit van enige intentie van de man om zijn echtgenote, voor het geval zij langer zou leven, onder kosteloze titel te begiftigen, met andere woorden kosteloos te verrijken, maar enkel van hun beider intentie om een billijke en eerlijke huwelijksvermogensrechtelijke regeling, die kwalificeert als een niet-schenking, tussen hen tot stand te brengen.
4. Zij wensen met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:
- de opname en de uitwerking van het optioneel toekenningsbeding zoals opgenomen in artikel 7bis van het ontwerp van wijziging huwelijksovereenkomst [2] niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de opname en de uitwerking van het optioneel toekenningsbeding geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
5. De aanvraag wordt ingediend door […] namens de heer X, geboren te […] op xx.xx.1966 en met rijksregisternummer […][3] (hierna genoemd ‘de heer X’) en mevrouw Y, geboren te […]) op xx.xx.1970 en met rijksregisternummer […][4] (hierna genoemd ‘mevrouw Y’) (hierna samen ook genoemd ‘de echtgenoten’). De echtgenoten wonen samen te […].
6. De echtgenoten hebben drie gemeenschappelijke kinderen.
7. De echtgenoten hebben beiden de Nederlandse nationaliteit, maar hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in het Vlaamse Gewest.
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting: opname van een optioneel toekenningsbeding
8. De echtgenoten waren initieel gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van inboedel naar Nederlands recht ingevolge een huwelijksovereenkomst verleden voor […], notaris met standplaats te […], op xx.xx.1995. Dit stelsel is vergelijkbaar met het Belgisch stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.
Op xx.xx.2020 opteerden de echtgenoten ervoor om hun huwelijksstelsel aan Belgisch recht te onderwerpen en wijzigden ze de samenstelling van hun TIGV. [5] Deze wijziging had geen vereffening van hun huwelijksstelsel tot gevolg. Het TIGV bevat op heden de verkoopopbrengst van het onroerend goed te […] alsook de inboedel (en andere voorwerpen tot gemeenschappelijk gebruik) van de gezinswoning te […]. De gezinswoning zelf behoort tot het eigen vermogen van mevrouw Y.
9. Op heden hebben de echtgenoten de vereffening en verdeling van hun stelsel bij ontbinding reeds uitgebreid geregeld in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020.
Bij ontbinding van het stelsel wegens echtscheiding (en scheiding van tafel en bed):
- behoudt iedere echtgenoot zijn/haar eigen goederen overeenkomstig de bewijsregels en vermoedens zoals vastgelegd in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020;
- worden alle goederen die in onverdeeldheid zijn tussen de echtgenoten verdeeld overeenkomstig ieders gerechtigdheden in de onverdeelde goederen, overeenkomstig de bewijsregels en vermoedens zoals vastgelegd in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020; en
- wordt het TIGV in gelijke helften verdeeld, overeenkomstig de regels zoals vastgelegd in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020.
Bij ontbinding van het stelsel wegens overlijden:
- behoudt iedere echtgenoot zijn/haar eigen goederen overeenkomstig de bewijsregels en vermoedens zoals vastgelegd in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020, voornoemd;
- worden alle goederen die in onverdeeldheid zijn tussen de echtgenoten verdeeld overeenkomstig ieders gerechtigdheden in de onverdeelde goederen, overeenkomstig de bewijsregels en vermoedens zoals vastgelegd in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020;
- wordt het TIGV vereffend en verdeeld overeenkomstig de regels zoals vastgelegd in de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020. Dit houdt onder meer in dat de langstlevende zich kan beroepen op een beding van vooruitmaking met keuze, een beding van ongelijke verdeling met keuze en een beding van preferentiële toewijzing met keuze bij verdeling.
Bij ontbinding van het stelsel worden de echtgenoten vermoed de vorderingen die zij op elkaar hebben van dag tot dag te hebben vereffend, behoudens geschreven rekeningen.
Bij ontbinding van het stelsel blijven alle schulden die, al of niet exclusief, door een echtgenoot zijn aangegaan of in zijn of haar hoofde zijn ontstaan, ten laste van de echtgenoot-schuldenaar volgens het principe van de scheiding van schulden dat met de keuze voor het stelsel van scheiding van goederen gepaard gaat.
10. De echtgenoten beogen nu, met deze nieuwe huwelijksovereenkomst, een sluitende aanvullende regeling in de vorm van een toekenningsbeding bij overlijden vast te leggen voor wat betreft de heer X’s aandelen van de maatschap A, mocht de heer X deze aandelen bij zijn overlijden nog aanhouden, of hetgeen daarvoor in de plaats kan zijn gekomen. Deze maatschap werd xx.xx.2023 opgericht tussen de heer X, mevrouw Y en hun drie gemeenschappelijk kinderen [6], waarbij de heer X bij de oprichting als tegenprestatie voor zijn inbreng 99,99% van de aandelen, oftewel 22.492.102 van de 22.496.102 aandelen, in volle eigendom verkreeg. Deze aandelen maken het belangrijkste vermogensbestanddeel uit van de heer X.[7] Het door de heer X volledige ingebrachte vermogen van de maatschap A is via zaakvervanging in de plaats getreden van het vermogen dat de grootouders van de heer X aan hun kleinkinderen, waaronder de heer X, hebben geschonken bij schenking van xx.xx.1981 [8].
11. Met het toekenningsbeding verleent de heer X aan mevrouw Y, voor zover zij langer leeft, via een specifieke huwelijksvermogensrechtelijke regeling, de volle en exclusieve eigendom van al zijn aandelen van de maatschap A. De regeling geldt louter voor deze goederen (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen zoals hierna verder toegelicht), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de heer X nog in zijn vermogen aanwezig zijn. Deze goederen worden in het ontwerp van wijziging huwelijksovereenkomst en hierna ook aangeduid als de ‘toe te kennen goederen’.
12. Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als mevrouw Y als langstlevende zich niet integraal op dit toekenningsbeding wenst te beroepen, kan zij dus nog kiezen voor een beperkte toewijzing (bijvoorbeeld beperkt tot vruchtgebruik van alle of van sommige toe te kennen goederen), of voor een afwijkende toekenningssleutel beperkt tot een breukdeel, voor zover de goederen waarvoor die afwijking toepasselijk zou zijn gevoeglijk deelbaar zijn, zodat geen onverdeeldheid ontstaat tussen het vermogen van mevrouw Y en de nalatenschap van de heer X. Het optioneel toekenningsbeding zal geen uitwerking hebben indien mevrouw Y geen tijdige keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.
Mevrouw Y dient ook, in de mate dat zij zich beroept op het toekenningsbeding, bij te dragen in de schulden die betrekking hebben op de gekozen goederen. De echtgenoten verkiezen immers, zoals overigens ook in hun huwelijksovereenkomst vermeld, om in de logica van de kwalificatie als huwelijksvoordelen te blijven, ook al gaat dit gepaard met een risico verbonden aan een bijdrage in de eventuele schulden van de overleden echtgenoot; dat risico achten ze immers veel minder groot dan het inkortingsrisico dat ze hoe dan ook maximaal willen vermijden, zoals toegelicht onder III.1.1. punt 1). De echtgenoten weten uiteraard dat een beschikking onder kosteloze titel die ook ten bijzondere titel zou worden toegekend geen verplichting tot bijdrage in de schulden van de schenker of beschikker met zich zou meebrengen, maar een dergelijke beschikking zou ook geen voorrang hebben op de aanspraken van schuldeisers en kan de langstlevende dus op grond van de regel “nemo liberalis nisi liberatus” (niemand kan vrijgevig zijn zolang zijn schulden niet voldaan zijn), ook niet volkomen tegen dit schuldeisersrisico beschermen. Bovendien wensen de echtgenoten nadrukkelijk de regeling ten gunste van mevrouw Y niet ten kosteloze titel toe te kennen, zoals hoger vermeld.
Indien een van de toe te kennen goederen tijdens het huwelijk bijvoorbeeld zou worden verkocht en door een ander goed zou worden vervangen, zodat er sprake is van ‘zaakvervanging’ zoals in artikel 7bis 1. van de huwelijksovereenkomst bepaald, dan geldt het toekenningsbeding voor de goederen die in de plaats zijn gekomen van degene die nu in de huwelijksovereenkomst worden vermeld. Hiervoor geldt overigens ook een versoepelde bewijsregel, zoals opgenomen in artikel 7bis 6. in het ontwerp van wijziging huwelijksovereenkomst.
Indien een mogelijk toe te kennen goed evenwel vervreemd is zonder dat er sprake is van zaakvervanging, dan vervalt het optioneel toekenningsbeding voor wat het vervreemd goed betreft.
III. Motivering van de aanvraag
III.1. Redenen van de aanvragers om tot de voorgenomen verrichting over te gaan
III.1.1. Motieven voor het optioneel toekenningsbeding, met de daarbij horende bijkomende keuzemogelijkheden
De echtgenoten lichten in dit onderdeel de redenen toe waarom zij tot de voorgenomen verrichting wensen over te gaan aan de hand van vier doelstellingen die zij cumulatief wensen te bereiken, rekening houdend met hun specifieke wens om mevrouw Y voldoende verzorgd na te laten bij ontbinding van hun stelsel wegens overlijden. Dit via een huwelijksvermogensrechtelijke regeling die het gekozen stelsel overeenkomstig hun beider wensen sluitend maakt, ook met betrekking tot de solidariteit die de heer X tegenover mevrouw Y wil tonen en het verzachten van de hardheid van de scheiding tussen hun zeer ongelijke vermogens, weliswaar louter voor het geval van eerder overlijden van de heer X.
1) Eerste doelstelling: een regeling die zoveel mogelijk reserve-bestendig is
13. De eerste doelstelling van de echtgenoten is dat ze aan mevrouw Y overlevingsrechten willen toekennen die zoveel mogelijk reserve-bestendig zijn. De echtgenoten opteren daarom voor een zakenrechtelijke regeling die plaatsvindt op grond van het huwelijksvermogensstelsel voorafgaand aan de afwikkeling van de nalatenschap.
14. Voordelen voor de langstlevende die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de echtgenoten mekaar via een gift, d.w.z. via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen de huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden, met het risico van inkorting indien het beschikbaar deel wordt overtroffen. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval.
Huwelijksvoordelen zijn immers niet-schenkingen. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van het hier toepasselijke artikel 2.3.57 BW niet zijn bereikt, zijn huwelijksvoordelen bovendien volkomen huwelijksvoordelen. Volkomen huwelijksvoordelen worden niet opgenomen in de rekenboedel en niet op het beschikbaar deel aangerekend. Ze zijn dan niet vatbaar voor enige vordering tot inkorting.
De echtgenoten hebben drie gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel en bijgevolg de inkorting niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de voordelen die mevrouw Y uit het toekenningsbeding zou halen, niet verder reiken, enerzijds, dan hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, dan de helft van de niet-aanwinsten (art. 2.3.57 BW).
De aandelen van de maatschap A (die het belangrijkste vermogensbestanddeel uitmaken van de heer X) hebben hun oorsprong in een schenking van de grootouders van de heer X (zie randnummer 10) en kwalificeren aldus als niet-aanwinsten. Zo komt het er in dit geval via de werking van 2.3.57 BW op neer dat minstens de helft van (de waarde van) de aandelen van de maatschap A (of wat ervoor in de plaats komt via zaakvervanging) die mevrouw Y zou kiezen op grond van het optioneel toekenningsbeding bestendig is tegen aanspraken van de gemeenschappelijke kinderen op grond van hun reservatair erfrecht.
2) Tweede doelstelling: een flexibele regeling
15. De tweede doelstelling waarnaar de echtgenoten streven is de flexibiliteit die ze voor mevrouw Y als langstlevende wensen zodat zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door overlijden van de heer X, naar schatting van haar eigen noden op het ogenblik van het overlijden van de heer X, zelf mag bepalen of en in welke mate zij zich op het optioneel toekenningsbeding wil beroepen. Deze flexibiliteit kan met een contractuele erfstelling niet worden bereikt. Een contractuele erfstelling kan na het overlijden van de beschikker wel door de begiftigde worden aanvaard (ook onder voorrecht van boedelbeschrijving) of verworpen, maar de begiftigde kan niet de optie worden verleend voor een gedeeltelijke aanvaarding, noch voor een aanvaarding beperkt tot bepaalde goederen.
Met het optioneel toekenningsbeding behoudt mevrouw Y als langstlevende de keuze om, na het overlijden van de heer X, genoegen te nemen met een kleiner voordeel. De niet gekozen goederen die het voorwerp van het optioneel toekenningsbeding uitmaken, vallen desgevallend in de nalatenschap van de heer X en zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de heer X hierover zou hebben getroffen.
3) Derde doelstelling: een onherroepelijke regeling
16. De onherroepelijkheid vormt een belangrijke derde doelstelling die de echtgenoten met het optioneel toekenningsbeding willen bereiken. De regeling die hiervoor in de huwelijksovereenkomst vervat zal worden, zal niet eenzijdig door een van hen kunnen worden gewijzigd of herroepen. Met respect voor de autonomie van de heer X willen de echtgenoten aan mevrouw Y als langstlevende, op de aandelen A (of hetgeen daarvoor in de plaats zou komen) die op het einde van hun huwelijk in het vermogen van de heer X aanwezig zullen zijn, rechten toekennen die op dat ogenblik ontegensprekelijk kunnen worden uitgeoefend, louter krachtens die huwelijksovereenkomst.
Om mevrouw Y als langstlevende het comfort en de bescherming toe te kennen die de echtgenoten voor ogen hebben, is een testamentaire beschikking dus ook om deze reden niet geschikt, want die biedt onvoldoende zekerheid aan de langstlevende, gelet op het essentieel herroepbaar karakter ervan.
Een schenking van toekomstige goederen of contractuele erfstelling kan wel onherroepelijk worden bedongen indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen, maar is evenmin een waardig alternatief voor het optioneel toekenningsbeding dat de echtgenoten voor ogen hebben. Een onherroepelijke contractuele erfstelling verhindert immers dat de schenker om niet beschikt over de in de schenking begrepen goederen, tenzij over geringe bedragen (art. 4.233, § 2 en 4.240 BW). Ze is dus niet verenigbaar met de vermogensrechtelijke autonomie die de echtgenoten aan de heer X willen laten om via schenking of testament nog te beschikken over de toe te kennen goederen, zoals verder toegelicht onder punt 4). Daarnaast is dergelijke contractuele erfstelling ook onverenigbaar met de flexibele regeling die echtgenoten voor ogen hebben, zoals toegelicht onder punt 2).
Evenmin is voor de echtgenoten de mogelijkheid van een schenking van tegenwoordige goederen geschikt om hun doelstellingen te bereiken. Een dergelijke schenking is ook onherroepelijk indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt bedongen (art. 4.240 BW). Ze is echter onverenigbaar met de vermogensrechtelijke autonomie die de echtgenoten aan de heer X willen laten om tijdens hun huwelijk verder autonome beschikkingsbevoegdheden op de toe te kennen goederen uit te oefenen, zoals hierna toegelicht onder punt 4). Een dergelijke schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht ten voordele van mevrouw Y leiden. Dat is niet wat de echtgenoten beogen. Ze willen het comfort van mevrouw Y als langstlevende veilig stellen, op het ogenblik van het overlijden van de heer X, en dus enkel overlevingsrechten hiervoor toekennen, geen actuele eigendomsrechten, zoals hierna verder bepaald onder punt 4).
4) Vierde doelstelling: behoud van vermogensrechtelijke autonomie voor de heer X
17. Met het toekenningsbeding streven de echtgenoten als vierde doelstelling naar het behoud van vermogensrechtelijke autonomie voor de heer X met betrekking tot de goederen die het voorwerp zijn van het optioneel toekenningsbeding.
18. De vermogensrechtelijke autonomie voor de heer X wordt bereikt doordat de heer X tijdens zijn leven een zekere mate van beschikkingsbevoegdheid behoudt met betrekking tot de goederen die het voorwerp zijn van het optioneel toekenningsbeding, zoals bepaald in het ontwerp van wijziging huwelijksovereenkomst:
- Zo kan hij tijdens zijn leven nog gebruikelijke schenkingen doen zoals omschreven in art. 4.87, § 2 eerste lid BW.
- Hij behoudt tevens de mogelijkheid om de toe te kennen goederen te schenken aan afstammelingen in neerdalende lijn, zijnde een mogelijkheid waarvan de heer X overweegt om tijdens zijn leven nog gebruik te maken en hetgeen mevrouw Y uiteraard aanvaardt gelet op de controle die ze behoudt via art. 224 oud BW.
- Daarnaast behoudt de heer X de mogelijkheid om bij testament te beschikken over de goederen die het voorwerp uitmaken van het optioneel toekenningsbeding. In de mate dat mevrouw Y als langstlevende de goederen die het voorwerp uitmaken van het optioneel toekenningsbeding niet (volledig) aan haar laat toekennen, kan de wil van de heer X met betrekking tot deze goederen, binnen de perken van dwingend erfrecht, worden nageleefd.
- Tot slot kan de heer X de toe te kennen goederen vervreemden ten bezwarende titel doch enkel op een wijze die ervoor zorgt dat de zaakvervanging volledig uitwerking kan krijgen zodat het toekenningsbeding zich verderzet op de in de plaats gekomen goederen. Hiervoor geldt, zoals vermeld, ook een versoepelde bewijsregel, zoals opgenomen in artikel 7bis 6. in het ontwerp van wijziging huwelijksovereenkomst.
Dergelijke mate van behoud resp. modalisering van vermogensrechtelijke autonomie voor de heer X kan niet met een contractuele erfstelling of schenking ten voordele van mevrouw Y.
Bij de uitoefening van zijn vermogensrechtelijke autonomie zal de heer X uiteraard de overdrachtsbeperkingen in acht nemen die vastgelegd zijn in de statuten van de maatschap A en in de schenkingsakte van xx.xx.1981, zoals in het volgend randnummer verder toegelicht. Daaraan kan de huwelijksovereenkomst geen afbreuk doen.
19. De echtgenoten kiezen er bewust niet voor om de toe te kennen goederen in te brengen in het tussen hen bestaande TIGV. Dit zou immers in strijd zijn met artikel 3 van de schenkingsakte van xx.xx.1981 op grond waarvan het geschonken vermogen niet in enige gemeenschap mag worden betrokken:
“Il est expressément stipulé que les actions qui font l’objet de la présente donation ainsi que les revenus resterons en dehors de tout communauté de biens des donataires […]” (eigen nadruk).
Daarnaast sluit het TIGV niet aan bij deze vierde doelstelling van de echtgenoten: zij wensen immers geen actuele eigendomsrechten toe te kennen aan mevrouw Y teneinde de heer X de mogelijkheid te laten om autonoom te beschikken over de toe te kennen goederen binnen de perken die de huwelijksovereenkomst aangeeft en zoals hoger toegelicht. De bestuursregels van het TIGV, met name het principiële concurrentiële bestuur (art. 2.3.30 BW) als uitgangspunt alsook de vereiste toestemming van de andere echtgenoot voor bepaalde rechtshandelingen, waaronder ook beschikkingen om niet (2.3.33 BW), zijn hiermee niet verzoenbaar.
III.1.2. Samenvattend
20. Het optioneel toekenningsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laat hen toe om hun wensen voor het comfort van mevrouw Y als langstlevende via een huwelijksvermogensrechtelijke regeling en met betrekking tot het specifiek door hen aangeduid vermogensbestanddeel, zeer ruim en tegelijk flexibel en op onherroepelijke wijze te bereiken, en dit met een maximale beperking van het risico van inkorting en met behoud van vermogensrechtelijke autonomie voor de heer X, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft.
Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om het optioneel toekenningsbeding dat in deze aanvraag is vermeld in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.
De door de echtgenoten beoogde cumulatieve doelstellingen kunnen zij enkel huwelijksvermogensrechtelijk, en dus niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door de opname in het TIGV, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.
III.2. Fiscale kwalificatie van de bedingen
1) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
21. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat mevrouw Y als langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap van de heer X verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW (art. 1469, § 1, vierde lid oud BW)).
Het optioneel toekenningsbeding is een huwelijksvermogensrechtelijk beding dat de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelt en waaruit voor mevrouw Y als langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.
22. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW (art. 1464 oud BW) vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (art. 1465 oud BW), bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel (ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd) blijft een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).
23. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel (en dus niet-schenking) dus voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
2) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
24. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat mevrouw Y als langstlevende zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
25. Het optioneel toekenningsbeding zou weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van de heer X vóór het overlijden van mevrouw Y, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.
De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
3) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
26. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
27. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een TIGV. Dit TIGV bestaat momenteel uit:
- de goederen en voorwerpen tot gemeenschappelijk gebruik van de echtgenoten die de plaatsen waar zij gemeenschappelijk wonen stofferen; en
- de verkoopopbrengst door de verkoop op xx.xx.2021 van het onroerend goed in volle eigendom gelegen te […] dat op xx.xx.2020 door de heer X voor het geheel in volle eigendom in het TIGV werd ingebracht.
28. Het TIGV kan worden uitgebreid tot andere roerende of onroerende goederen indien een dergelijke uitbreiding uitdrukkelijk wordt bedongen.
29. De echtgenoten wensen aan hun stelsel van scheiding van goederen een optioneel toekenningsbeding toe te voegen voor aandelen van de maatschap A die exclusief aan de heer X toebehoren. Deze bedingen hebben dus geen betrekking op gemeenschapsgoederen. De echtgenoten mogen de toe te kennen goederen immers niet inbrengen in de TIGV en het is ook niet de bedoeling om deze goederen op te nemen in het TIGV, zoals hoger toegelicht onder III.1.1. punt 4).
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld voor de goederen die zullen worden opgenomen in het optioneel toekenningsbeding. De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
4) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
30. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- een kosteloze beschikking;
- gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
- waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
31. Het voorgenomen optioneel toekenningsbeding verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding, dat in de huwelijksovereenkomst zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
5) Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het SP 17044
32. Het optioneel toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Het beding is inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als beding met betrekking tot de vereffening, toekenning en verdeling van het vermogen van de heer X. Het is met het huwelijksstelsel verweven en maakt daar integraal deel van uit. Het beding kan niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.
33. Er is met betrekking tot het overwogen optioneel toekenningsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk een kanscontract.
Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.
Dit standpunt is in casu irrelevant. Het optioneel toekenningsbeding dat de echtgenoten overwegen te sluiten moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk kanscontract gelden, omdat het niet kwalificeert als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract, maar als een huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en valt niet onder de vereisten van SP 17044.
De toekenning op grond van het overwogen optioneel toekenningsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat het optioneel toekenningsbeding als een huwelijksvoordeel kwalificeert.
6) De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit
34. Het voorgenomen optioneel toekenningsbeding frustreert de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mevrouw Y en met uitwerking bij overlijden van de heer X beogen. Ze beogen een huwelijksvoordeel met specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreert de voorgenomen verrichting ook artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat enkel kosteloze beschikkingen beoogt, niet.
35. De voorgenomen verrichting frustreert artikel 2.7.1.0.4 VCF evenmin, omdat de eigen goederen die het voorwerp zouden uitmaken van het optioneel toekenningsbeding niet in een gemeenschap zouden worden opgenomen.
De voorgenomen verrichting verleent een huwelijksvoordeel dat huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Ze is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen.
36. De voorgenomen verrichting frustreert noch een specifieke antimisbruikbepaling noch de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De echtgenoten verzoeken dit te bevestigen op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.
III.3. Vraagstelling
37. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichting en de toelichting daarbij, wensen de echtgenoten van uw dienst een bevestiging te krijgen van het feit dat:
- de opname en de uitwerking van het optioneel toekenningsbeding zoals opgenomen in artikel 7bis van het ontwerp van wijziging huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de opname en de uitwerking van het optioneel toekenningsbeding geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
III.4. Duurtijd voorafgaande beslissing
38. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.
Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – vele jaren later plaatsvinden (bij overlijden).
Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.
We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.
We wensen dan ook voor deze aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van het toekenningsbeding m.b.t. eigen goederen bij overlijden.
IV. Beslissing
39. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
40. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.
41. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
42. De voorgenomen wijziging van huwelijkscontract (met behoud van het stelsel van zuivere scheiding van goederen) en meer bepaald de toevoeging aan dit stelsel van scheiding van goederen van een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot de aandelen van de maatschap A van de heer X voor het geval hij als eerste overlijdt.
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF
43. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.
44. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van een (optioneel) toekenningsbeding van een niet-onverdeeld goed, dat toegevoegd is aan een stelsel van scheiding van goederen.
45. Aanvragers stellen in randnummer 10 dat de aandelen van de maatschap A hun oorsprong hebben in een schenking van de grootouders van de heer X en aldus als niet-aanwinsten kwalificeren.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) toekenningsbeding met betrekking tot niet-aanwinsten in casu burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
46. Fiscaal betekent dit dat de toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
47. In de mate dat de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief een huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
48. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
50. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
51. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
52. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De optionele toekenning van een niet onverdeeld goed heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
53. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
54. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
56. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
57. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
58. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
59. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
60. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers initieel gehuwd waren onder het stelsel van gemeenschap van inboedel naar Nederlands recht ingevolge een huwelijksovereenkomst verleden voor een Nederlandse notaris dd. xx.xx.1995. Dit stelsel is volgens aanvragers vergelijkbaar met het Belgisch stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Op xx.xx.2020 hebben aanvragers ervoor gekozen om hun huwelijksstelsel aan Belgisch recht te onderwerpen en wijzigden ze de samenstelling van hun TIGV. Deze wijziging had geen vereffening van hun huwelijksstelsel tot gevolg.
61. De aanvragers nemen zich voor hun huwelijksovereenkomst opnieuw te wijzigen. De wijziging die zij wensen door te voeren bestaat erin dat de heer X welbepaalde exclusief eigen goederen van hem, met name aandelen van de maatschap A, optioneel toekent aan zijn langstlevende echtgenote indien hij als eerste overlijdt.
De echtgenoten wensen dat mevrouw Y verzorgd achterblijft bij het overlijden van de heer X zodat zij haar levensstandaard en comfort kan behouden. Mevrouw Y heeft volgens aanvragers, naast de eigendom van de gezinswoning (waarvan de financiering afkomstig is van de heer X), slechts beperkte eigen middelen.
62. Uit de voorgenomen verrichting blijkt dat deze verrichting tot enig doel heeft zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te plaatsen.
Het basisidee dat schuilgaat achter de heffing van de erfbelasting is dat deze belasting geheven wordt over de nagelaten goederen, en dus bijgevolg de goederen die ingevolge het overlijden van de erflater overgaan op de erfopvolgers (art. 2.7.1.0.2 VCF). Deze grondregel loopt volledig parallel met de regels van het burgerlijk recht inzake de nalatenschap en de verkrijging van de nagelaten goederen.
Het is in casu duidelijk dat door de voorgenomen rechtshandeling de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.2 VCF worden gefrustreerd. De aanvragers wensen met name doelbewust te vermijden dat goederen die slechts na overlijden aan de langstlevende zullen toekomen, voor zover deze nog aanwezig zullen zijn, aan erfbelasting onderworpen worden. Door exclusief eigen goederen van de heer X, welke goederen bovendien kwalificeren als niet-aanwinsten [9], voor het geval van zijn vooroverlijden toe te bedelen aan zijn echtgenote via opname in een huwelijkscontract onder de benaming huwelijksvoordelen, stellen de aanvragers zich doelbewust buiten de toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
63. Uit de parlementaire werkzaamheden voorafgaand aan de voorloper van het wetboek van successierechten, namelijk de wet van 27 december 1817, uitgelegd door de interpretatieve wet van 19 maart 1841 (het huidige artikel 2.7.1.0.2 VCF) blijkt dat het steeds de bedoeling van de wetgever geweest is om overlevingsrechten tussen echtgenoten aan erfbelasting te onderwerpen, onder welke vorm deze overlevingsrechten ook geformuleerd worden. Deze belastbaarheid van overlevingsrechten gold enkel voor echtgenoten waartussen geen solidaire gemeenschap bestond. Voor echtgenoten gehuwd met een gemeenschap van goederen, werd de belastbaarheid van deze gemeenschap bij overlijden tot de helft beperkt en via fictie ingevoerd bij wet van 17 december 1851 (het huidige artikel 2.7.1.0.4 VCF).
Artikel 1 van de wet van 27 december 1817, voorloper van het wetboek van successierechten, vestigde een successierecht op het netto actief nagelaten door rijksinwoners.[10] Bij interpretatieve wet van 19 maart 1841 werd dit artikel 1 van de algemene erfwet van 27 december 1817 als volgt verder uitgelegd (enig artikel van deze interpretatieve wet): “L’impôt est dû sur la valeur de ce qui est recueilli par l’époux survivant dans la succession du conjoint prédécédé, à titre de gain de survie coutumier.”
De parlementaire voorbereiding bij deze interpretatieve wet verduidelijkt dat successierecht op hetgeen de overlevende echtgenoot in de nalatenschap van zijn vooroverleden echtgenoot verkrijgt als overlevingsrecht enkel geldt voor echtgenoten die niet gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen, gezien echtgenoten die wel gehuwd zijn onder het gemeenschapsstelsel van bij aanvang van het huwelijk, een solidaire gemeenschap hebben, welke bij overlijden blijft bestaan en niet geacht wordt over te gaan bij overlijden. Op dat moment waren de overlevingsrechten tussen echtgenoten gehuwd met een stelsel van gemeenschap van goederen dus vrijgesteld.[11] Zoals hierna uiteengezet wordt, kwam hier pas verandering in door invoering van een fictie bij wet van 17 december 1851, het huidige artikel 2.7.1.0.4 VCF.
In de parlementaire voorbereiding van deze interpretatieve wet van 17 december 1841 wordt uitdrukkelijk gemeld dat de belastbaarheid, zoals ingeschreven in de wet van 1817, niet alleen opgaat voor hetgeen de langstlevende in de nalatenschap van zijn partner ontvangt als erfgenaam of legataris, doch voor elke overgang van goederen tussen echtgenoten bij overlijden: “(…)et s’étend non-seulement à ce qui est acquis dans une succession à titre d’héritier et de légataire, mais aussi à toutes les transmissions par décès indistinctement;”[12] en ook: (…) la loi du 27 décembre 1817 s’applique à toutes mutations par décès, à quelque titre qu’elles aient lieu, et que la transmission des biens en faveur du survivant des époux mariés sous la coutume de Luxembourg, s’opère au moment du décès de son conjoint.”[13]
Zoals voorzegd wordt in de parlementaire voorbereiding van voormelde wet van 17 december 1841 gemeld dat deze algemene belastbaarheid van overgang bij gelegenheid van overlijden niet van toepassing is op hetgeen verkregen wordt door een langstlevende uit een gemeenschap van goederen, gezien deze gemeenschap niet geacht wordt over te gaan bij overlijden maar wel geacht wordt gewoon te blijven bestaan.
De fiscale fictie die de overlevingsrechten, die via een gemeenschap van goederen naar de langstlevende van echtgenoten overgaan, gelijkstelt met een legaat werd dan tien jaar later ingevoerd bij artikel 7 van de wet van 17 december 1851, het latere artikel 5 wetboek succesierechten [14] (thans voor het Vlaamse Gewest artikel 2.7.1.0.4 VCF). Ook de voorbereidende werken bij dit artikel 7 geven de bedoeling van de wetgever weer om overlevingsrechten tussen gehuwden te onderwerpen aan de erfbelasting, zij het slechts voor de helft voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap [15]. Opmerkelijk hierbij is dat de wetgever reeds bij de voorbereiding van deze wet opmerkte dat deze erfbelasting op de helft van de gemeenschap des te meer noodzakelijk is gezien anders in de toekomst schenkingen tussen echtgenoten zouden vervangen worden door huwelijksvoordelen teneinde te ontsnappen aan belastbaarheid: “Il est d’autant plus nécessaire d’y pourvoir, qu’à l’avenir les donations seraient remplacées par des conventions de l’espèce, afin de les affranchir du droit.”
Uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt bijgevolg dat het steeds de bedoeling van de fiscale wetgever geweest is om de overlevingsrechten tussen gehuwden aan erfbelasting te onderwerpen, en dit voor de geheelheid van deze rechten (wet van 27 december 1817, geïnterpreteerd door de wet van 19 maart 1841, het huidige artikel 2.7.1.0.2 VCF), behalve voor gehuwden waartussen een gemeenschap van goederen bestaat. Gezien bij gehuwden onder een stelsel van gemeenschap van goederen reeds een solidariteit bestaat vanaf het sluiten van het huwelijk, wordt voor deze gehuwden bij fictie de helft van deze gemeenschap onderworpen aan de erfbelasting en dit sedert de wet van 17 december 1851 (het huidige artikel 2.7.1.0.4 VCF).
64. De aanvragers geven volgende motieven aan die de niet-fiscale drijfveren voor de voorgenomen verrichting zouden moeten aantonen.
Zoals hierna uiteengezet wordt, is het bewijs hiervan geenszins geleverd:
a) een reservebestendige regeling tegen aanspraken van de gemeenschappelijke kinderen op grond van hun reservatair erfrecht
Uit de aanvraag (zie randnummer 18) blijkt dat de heer X overweegt om tijdens zijn leven schenkingen te doen aan afstammelingen in neerdalende lijn.
Door aan te geven tijdens de hoorzitting dat de kans reëel is dat de heer X bij leven nog goederen aan de gemeenschappelijke kinderen zal schenken, is de verwijzing door aanvragers onder randnummer 14 naar het zoveel als mogelijk trachten te vermijden van een eventuele erfrechtelijke inkorting door diezelfde kinderen niet aannemelijk als niet-fiscale motivatie van de voorgenomen verrichting.
b) een flexibele regeling voor mevrouw Y
De maximale flexibiliteit die de aanvragers aan de langstlevende willen toekennen doordat het toekenningsbeding optioneel is voor mevrouw Y, in die zin dat zij kan kiezen voor de integrale toepassing ervan of voor een beperkte toepassing ervan, volgens diverse keuzemogelijkheden, kan evenmin weerhouden worden als niet-fiscaal motief.
De flexibiliteit om goederen al dan niet te kiezen zou voor de langstlevende zelf als enig voordeel opleveren dat er geen erfbelasting verschuldigd zou zijn op de gekozen goederen. Het niet-fiscaal voordeel voor de langstlevende echtgenote om minder goederen te kiezen dan aan haar toekomen ingevolge het toegevoegde beding is onbestaande. Indien de langstlevende kiest voor een beperkte toepassing van het beding, dan vallen de niet gekozen goederen immers in de nalatenschap van de heer X. Deze goederen zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de heer X hierover zou hebben getroffen.
De enigen die mogelijks voordeel zouden kunnen ondervinden van de beperkte toepassing van het beding zijn derden, zoals wettelijke erfgenamen en legatarissen, die als gevolg van de niet-keuze door de langstlevende echtgenote desgevallend meer erven. De belangen van derden zijn hier echter niet aan de orde.
c) een onherroepelijke regeling
Aanvragers stellen dat zij, met respect voor de autonomie van de heer X, aan mevrouw Y als langstlevende echtgenote rechten willen toekennen die ontegensprekelijk kunnen worden uitgeoefend op de aandelen A (of hetgeen daarvoor in de plaats zou komen) die op het einde van hun huwelijk in het vermogen van de heer X aanwezig zullen zijn.
Uit de modaliteiten van het voorgelegde ontwerp van de huwelijksovereenkomst blijkt dat de echtgenoten mekaar geen beschikkingsbeperkingen opleggen ten aanzien van de toe te kennen goederen. In geval van vervreemding onder bezwarende titel voorziet de voorgenomen verrichting weliswaar in zaakvervanging en in geval van schenking zal de heer X de overdrachtsbeperkingen in acht moeten nemen die vastgelegd zijn in de statuten van de maatschap A en in de schenkingsakte van xx.xx.1981.
Aangezien de heer X bij de voorgenomen verrichting nog de bevoegdheid heeft om om niet over de goederen te blijven beschikken, is het, bij gebrek aan regeling van een eventuele vergoeding voor handelingen om niet, niet ondenkbaar dat van de exclusief eigen goederen op het ogenblik van overlijden helemaal niets meer zal overblijven. De onherroepelijkheid van de voorgenomen verrichting wordt hierdoor in grote mate uitgehold waardoor de bescherming van mevrouw Y absoluut niet wordt gegarandeerd door de voorgenomen verrichting.
d) behoud van vermogensrechtelijke autonomie voor de heer X
Aanvragers stellen dat de heer X tijdens zijn leven een zekere mate van beschikkingsbevoegdheid wenst te behouden met betrekking tot de goederen die het voorwerp zijn van het optioneel toekenningsbeding.
De flexibiliteit van de heer X om de toe te kennen goederen te schenken, te legateren of over te dragen onder bezwarende titel wordt niet bevorderd door deze goederen bij huwelijksovereenkomst als huwelijksvoordeel te aanzien.
Het optioneel toekenningsbeding heeft betrekking op aandelen van de maatschap A. Deze maatschap werd op xx.xx.2023 opgericht tussen de heer X, mevrouw Y en hun drie gemeenschappelijke kinderen. Uit het voorgelegde uittreksel van de oprichtingsakte van de maatschap A blijkt dat de goedkeuring van een overdracht van aandelen, zowel om niet als onder bezwarende titel, dient te gebeuren met unanimiteit van de stemmen ter gelegenheid van een algemene vergadering waarin alle vennoten aanwezig of vertegenwoordigd zijn. Enkel overdrachten ten kosteloze titel van aandelen (in vruchtgebruik, blote eigendom of volle eigendom) aan een oprichter of aan afstammelingen van […] kunnen gebeuren zonder goedkeuring van de algemene vergadering.
Deze principiële onoverdraagbaarheid van aandelen aan een derde is in tegenspraak met het beoogde behoud van vermogensrechtelijke autonomie. Op de vraag hoe aanvragers de overdracht van aandelen zouden bewerkstelligen, werd tijdens de hoorzitting gerepliceerd dat de heer X in dat geval uit de maatschap zou treden.
Daarnaast argumenteren aanvragers dat zij de toe te kennen goederen niet wensen in te brengen in het tussen hen bestaande TIGV, omdat dit in strijd zou zijn met artikel 3 van de schenkingsakte van xx.xx.1981 op grond waarvan het geschonken vermogen niet in enige gemeenschap mag worden betrokken.[16] Het besluitvormingsorgaan is van oordeel dat de clausule waarnaar verwezen wordt in de schenkingsakte door de schenkers eerder al niet meer nageleefd werd aangezien de heer X het vermogen afkomstig van zijn grootouders reeds inbracht in een maatschap, met als tegenprestatie voor zijn inbreng een verkrijging van 99,99% van de aandelen in volle eigendom. Bovendien zijn de schenkers inmiddels overleden, en hebben mogelijke andere belanghebbenden (eventueel broers of zussen) ook geen bezwaar gemaakt ten tijde van de inbreng in de maatschap.
Hoewel de inbreng in een maatschap niet gelijkgesteld kan worden met de inbreng in een gemeenschap, gaat het in beide gevallen om doelgebonden vermogens. Aangezien mevrouw Y ook betrokken partij was bij de oprichting van de maatschap, is het niet aannemelijk dat broers en zussen van de heer X thans bezwaar zouden hebben tegen een inbreng door de heer X in een TIGV.
65. Uit het voorgaande blijkt dat de voorgenomen verrichting louter fiscaal geïnspireerd is, en dat het bewijs van andere motieven dan ontwijking van erfbelasting geenszins geleverd is. Het besluitvormingsorgaan is van oordeel dat de aanvragers de goederen kunstmatig buiten de nalatenschap plaatsen om zo buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.02 VCF te vallen, hetgeen in strijd is met de doelstelling van dit artikel. De keuze van de voorgenomen verrichting wordt niet verantwoord door andere motieven dan het ontwijken van erfbelasting.
Bijgevolg zal bij overlijden van de heer X, waarbij het toekenningsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenote, artikel 2.7.1.0.2 VCF worden toegepast op de toekenning van de exclusief eigen goederen van de heer X aan de langstlevende. Ingevolge het fiscaal misbruik zal de volledige voorgenomen wijziging van het huwelijksstelsel immers niet tegenstelbaar zijn, in de mate dat deze wijziging het mogelijk maakt de toepassing van de erfbelasting te ontwijken.
66. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Het ontwerp van akte van wijziging huwelijksovereenkomst is gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[2] […]
[3] Een uittreksel uit het rijksregister wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[4] Een uittreksel uit het rijksregister wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[5] De huwelijksovereenkomst van xx.xx.2020 is gevoegd als bijlage bij de aanvraag. De gezinswoning en de inboedel werden bij de wijziging van de huwelijksovereenkomst dd. xx.xx.2020 ingebracht in het TIGV. Volgens de gegevens van de bij de aanvraag bijgevoegde akte waren dit op dat moment de enige goederen van het TIGV. De gezinswoning werd ondertussen verkocht gezien volgens verklaring van aanvragers thans het TIGV enkel de verkoopopbrengst van deze gezinswoning bevat, samen met de inboedel die zich in de huidige gezinswoning bevindt. De huidige (andere) gezinswoning is volgens aanvrager exclusief eigendom van mevrouw Y na deze op haar naam aangekocht te hebben met gelden van de heer X (zie randnummer 3).
[6] Een uittreksel van de oprichtingsakte werd voorgelegd op xx.xx.2023.
[7] Naast deze aandelen bezit de heer X nog enkele onroerende goederen in België en het buitenland (Oostenrijk en Portugal), een kunstcollectie, een deel (1/3de) van een effectenportefeuille en nog enkele andere roerende vermogensbestanddelen.
[8] Een uittreksel van de schenkingsakte dd. xx.xx.1981 is gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[9] Onder randnummer 10 hiervoor vermelden aanvragers immers dat deze toebedeelde goederen via zaakvervanging in de plaats getreden zijn van het vermogen dat de grootouders van de heer X hem hebben geschonken bij schenking van xx.xx.1981.
[10] “Er zal, onder den naam van Regt van Successie, eene Belasting worden geheven van de waarde van al wat door overlijden wordt geërfd of verkregen in den Boedel van eenen Ingezetenen deze Rijks, na den 31sten December 1817, overlijdende.”
[11] “Votre commission, messieurs, n’a pas hésité un seul instant à se ranger à l’opinion de la cour de cassation. Il lui a paru incontestable que les avantages conférés au survivant des époux par la coutume de Luxembourg sur les biens du prédécédé, étant receuillis dans la succession de ce dernier, donnent ouverture aux droits de succession établis par l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817. (…) Il semble donc qu’il eût fallu se borner à déclarer que les avantages que l’article 8 du titre VIII de la coutume de Luxembourg confèrent au survivant des époux, tombent sous l’application de l’article 1 de la loi du 27 décembre 1817. (…) Cependant il existait d’autres coutumes où les biens des deux époux, formaient, dès le moment du mariage, une masse commune et solidaire dont la propriété resposait simultanément sur leur chef pendant le mariage. (…) Dans ces coutumes, il ne s’opérait à la dissolution du mariage aucune mutation au profit du survivant, qui ne faisait que continuer exclusivement sur son chef la propriété qu’il avait eu solidairement avec son conjoint dès le jour du mariage. (…) la cour de cassation elle-même a reconnu par un arrêt ultérieur du 22 mai 1839, en décidant que le survivant de deux époux mariés sous le régime de la communauté du Code civil, qui retient, en vertu d’une stipuation de son contrat autorisée par l’article 1525 du Code civil, la totalité de la communauté, ne doit pas acquitter le droit de succession à raison de la moitié de cette communauté, aux termes de l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817.”
(MvT: Verslag van M. de Haussy, samen met wet gepubliceerd in B.S. 11 maart 1841 – Pasinomie 1841 p. 49 e.v.)
[12] MvT, Verslag van M de Haussy, Parl. St. Kamer, 25 februari 1841, nr. 46
[13] MvT, 24 februari 1840, nr. 83
[14] DONNAY, M. Commentaar op het Wetboek der successierechten, II, Brussel, F. Van Buggenhoudt, 1949.p. 135
[15] “Pourquoi les avantages qui résultent des conventions dont il s’agit, bien que non sujets aux règles relatives aux donations (art. 1525 du Code civil), seraient-ils exempts d’impôt?
Ils ont une analogie évidente avec les avantages coutumiers, atteints par l’impôt, comme le déclare une loi interprétative du 19 mars 1841, et en général avec ceux faits par donation à l’époux survivant.
Là comme ici, ils n’expriment que des gains de survie, ce qui a été clairement manifesté dans la discussion du Code civil devant le corps législatif, car les orateurs ont fait observer relativement au préciput, que cet avantage était une véritable donation de survie, qui seulement échappait aux règles établies pour les donations abolues. En effet, le partage égal de la communauté résultant du droit commun, il est incontestable que la clause qui attribue à l’époux survivant, une portion supérieure à la moitié, opère en sa faveur, au décès du prémourant, un avantage réel, un gain de survie que la loi semble pouvoir soumettre au droit de succession, de même qu’il soumet à l’impôt les donations formelles que les époux se font sur les biens de la communauté et les gains de survie coutumiers.
Il est d’autant plus nécessaire d’y pourvoir, qu’à l’avenir les donations seraient remplacées par des conventions de l’espèce, afin de les affranchir du droit.” (Mvt, Parl. St. Kamer 1848-49, nr. 8.)
[16] Tijdens de hoorzitting werd toegelicht dat schenkers inmiddels overleden zijn, maar dat aanvragers een eventuele betwisting met broers en zussen wensen te vermijden.