Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23079 - Vaststellingsovereenkomst wijziging eigendomsverhouding kadaster Vlaamse Belastingdienst

VB 23079 - Vaststellingsovereenkomst wijziging eigendomsverhouding kadaster

Voorafgaande beslissing
Nummer
23079
Datum beslissing
16 januari 2024
Publicatiedatum
18 april 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.8. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Onderhavige aanvraag tot voorafgaande beslissing strekt er toe:

1.1. De aanvrager wenst bevestiging te krijgen dat de voorgenomen aanvraag niet onderworpen is aan de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.7.1.0.7 VCF, 2.7.1.0.8 VCF, 2.7.1.0.9 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

1.2. Ze wenst in het algemeen bevestigd te zien dat de registratie van de vaststellingsovereenkomst geen aanleiding geeft tot de heffing van evenredige registratiebelasting (i.e. verkoopbelasting / verdeelbelasting / schenkbelasting) noch tot de heffing van erfbelasting bij het overlijden van een partij. De partijen wensen er in het bijzonder ook voor te zorgen dat hun erfgenamen in de erfbelasting uitsluitend worden belast op de zakelijke aanspraken die de overledene daadwerkelijk heeft op het appartement. Gelet op de huidige vermeldingen in het Kadaster, bestaat het risico dat de heffing van erfbelasting niet correct zou gebeuren en erfgenamen tijd en kosten zullen moeten besteden aan een rechtzetting. Door dat op heden te doen, wensen de partijen problemen in de toekomst te vermijden;

1.3. De aanvrager vraagt dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van de langstlevende van de partijen in de vaststellingsovereenkomst.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door advocatenkantoor […] te […], namens:

2.1. Mevrouw X, wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder nummer […].

3. De andere betrokken partijen zijn:

3.1. Mevrouw A, wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder nummer […].

3.2. De heer B, wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder nummer […].

3.3. De heer C, wonende te […], ingeschreven in het rijksregister onder nummer […].

4. Mevrouw X is de zus van mevrouw A.

De heer B en de heer C zijn de kinderen van mevrouw A en de neven van mevrouw X.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Bij onderhandse akte van xx.xx.2002 werd de maatschap […] (hierna genoemd de “maatschap”) opgericht door:

  • mevrouw X;
  • wijlen de heer Y;
  • mevrouw A.

De inbreng gebeurde als volgt (bijlage 2 bij de aanvraag):

  • mevrouw X bracht 499.000,00 euro in en kreeg in ruil daarvoor 499 deelbewijzen in volle eigendom;
  • de heer Y bracht 499.000,00 euro in en kreeg in ruil daarvoor 499 deelbewijzen in volle eigendom;
  • mevrouw A bracht 2.000,00 euro in en kreeg in ruil daarvoor 2 deelbewijzen in volle eigendom.

Er werden dus in totaal 1.000 deelbewijzen in de maatschap.

6. Voor de volledigheid en louter ter verduidelijking vermeldt de aanvrager dat bij akte van xx.xx.2002, verleden voor meester […], notaris met standplaats te […], deelbewijzen van de maatschap door mevrouw X en de heer Y in blote eigendom werden geschonken aan de heer C en de heer B (kinderen van mevrouw A) (hierna genoemd de “schenking”) (bijlage 3 bij de aanvraag), waarna de eigendomsverhoudingen als volgt waren:

  • de heer Y: 1 deelbewijs in volle eigendom en 498 deelbewijzen in vruchtgebruik;
  • mevrouw X: 1 deelbewijs in volle eigendom en 498 deelbewijzen in vruchtgebruik;
  • de heer B: 498 deelbewijzen in blote eigendom;
  • de heer C: 498 deelbewijzen in blote eigendom; en
  • mevrouw A: 2 deelbewijzen in volle eigendom.

Dit blijkt ook uit het matenregister (bijlage 4 bij de aanvraag).

De schenking wordt niet vermeld in de voorgenomen notariële vaststellingsovereenkomst.

7. Op xx.xx.2003 heeft de maatschap een appartement gekocht, gelegen te […], in het gebouw […], (hierna genoemd het “appartement”) (bijlage 5 bij de aanvraag).

In de aankoopakte van het appartement is niet vermeld hoeveel deelbewijzen er op dat ogenblik in de maatschap zijn, noch wie toen welke zakelijke aanspraken op deelbewijzen had.

Wel is er in de aankoopakte van het appartement verwezen naar de minderjarigheid van de heren B en C en is aan de aankoopakte de machtiging van de vrederechter als bijlage bij de aanvraag toegevoegd (bijlage 6 bij de aanvraag). In de beschikking van de vrederechter is bevestigd dat aan elk van de heren B en C destijds 498 deelbewijzen in blote eigendom in de maatschap toebehoorden.

Aangezien het appartement is aangekocht door de maatschap, en een maatschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, behoort het appartement toe aan de maten in verhouding tot hun deelgerechtigdheden in de maatschap. Het appartement is destijds dus aangekocht als volgt:

  • Door wijlen de heer Y: voor 1/1.000ste in volle eigendom en voor 498/1.000ste in vruchtgebruik;
  • Door mevrouw X: voor 1/1.000ste in volle eigendom en voor 498/1.000ste in vruchtgebruik;

(waarbij de aankoop door de heer Y en mevrouw X voor het gemeenschappelijk vermogen is gebeurd)

  • Door de heer B: voor 498/1.000ste in blote eigendom;
  • Door de heer C: voor 498/1.000ste in blote eigendom; en
  • Door mevrouw A: voor 2/1.000ste in volle eigendom.

8. Op xx.xx.2007 is de heer Y overleden. Hij heeft enkel zijn echtgenote mevrouw X nagelaten als erfgename. Uit de aangifte van zijn nalatenschap blijkt dat aan de heer Y en zijn echtgenote mevrouw X samen toebehoorden in de maatschap (bijlage 7 bij de aanvraag):

  • 2 deelbewijzen in volle eigendom;
  • 996 deelbewijzen in vruchtgebruik.

Het aandeel van de heer Y in de deelbewijzen in volle eigendom is geërfd door zijn echtgenote mevrouw X.

Het aandeel van de heer Y in de deelbewijzen in vruchtgebruik is o.g.v. een clausule in de akte van schenking overgegaan naar zijn echtgenote.

De delenverhouding van de maatschap is dus na het overlijden van de heer Y als volgt:

  • Mevrouw X: 2 deelbewijzen in volle eigendom en 996 deelbewijzen in vruchtgebruik;
  • De heer B: 498 deelbewijzen in blote eigendom;
  • De heer C: 498 deelbewijzen in blote eigendom; en
  • Mevrouw A: 2 deelbewijzen in volle eigendom.

9. Bij algemene vergadering van xx.xx.2019 is de maatschap ontbonden (bijlage 8 bij de aanvraag). Het onroerend goed behoort de maten sindsdien rechtstreeks toe, in dezelfde eigendomsverhoudingen:

  • Aan mevrouw X: voor 2/1.000ste in volle eigendom en voor 996/1.000ste in vruchtgebruik;
  • Aan de heer B: voor 498/1.000ste in blote eigendom;
  • Aan de heer C: voor 498/1.000ste in blote eigendom; en
  • Aan mevrouw A: voor 2/1.000ste in volle eigendom.

10. Volgens het kadastrale uittreksel behoort het appartement evenwel in de volgende verhoudingen toe aan de mede-eigenaars (bijlage 9 bij de aanvraag):

  • Aan mevrouw X: 2/5de of 40 procent;
  • Aan de heer B: 1/5de of 20 procent;
  • Aan de heer C: 1/5de of 20 procent; en
  • Aan mevrouw A: 1/5de of 20 procent.

De aanvrager veronderstelt dat omdat er in de aankoopakte dd. xx.xx.2003 (bijlage 5 bij de aanvraag) voor rekening van de maatschap niet is vermeld wat de zakelijke aanspraken van de maten op de deelbewijzen zijn, de eigendomsoverdracht in het Kadaster is verwerkt als een aankoop door elke maat voor een gelijk aandeel, i.e. 1/5 in onverdeeldheid. Na het overlijden van de heer Y heeft het Kadaster dan zijn zogenaamd aandeel op naam van zijn echtgenote, mevrouw X ingeschreven.

Uit de historiek blijkt echter duidelijk dat de actuele vermelding van de zakelijke aanspraken op het appartement in het Kadaster niet correct is en men ervan is uitgegaan dat de maten gelijke aanspraken op het maatschapsvermogen hebben, quod non.

De aanvrager wenst dit nu te laten rechtzetten door middel van een authentieke vaststellingsovereenkomst waarin wordt bevestigd dat de zakelijke aanspraken op het appartement als volgt zijn:

  • mevrouw X: voor 2/1.000ste in volle eigendom en voor 996/1.000ste in vruchtgebruik;
  • de heer B: voor 498/1.000ste in blote eigendom;
  • de heer C: voor 498/1.000ste in blote eigendom; en
  • mevrouw A: voor 2/1.000ste in volle eigendom.

Deze vaststellingsovereenkomst bevat geen wijzigingen aan de titel, noch aan de actuele eigendomsverhoudingen. Het betreft een loutere rechtzetting om een eventuele discussie in de toekomst (bijvoorbeeld bij het overlijden van een mede-eigenaar van het appartement) te vermijden.

III. Motivering van de aanvraag

11. Inleiding

De partijen ontvangen reeds enkele jaren betalingsverzoeken (vb. onroerende voorheffing) m.b.t. de lasten van het appartement in de volgende verhoudingen:

  • mevrouw X: 2/5de;
  • de heer B: 1/5de;
  • de heer C: 1/5de; en
  • mevrouw A: 1/5de.

Uit het kadastrale uittreksel blijkt dat het appartement in bovenstaande eigendomsverhoudingen in het Kadaster werd ingeschreven.

Zoals gezegd, stemt dit niet overeen met de juridisch correcte eigendomsverhoudingen tussen de partijen. Aangezien het onroerend goed werd aangekocht door de maatschap op xx.xx.2003, dienden de gebeurlijke in- en overschrijvingen in het register op het kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie in principe de achterliggende maten te vermelden, aangezien enkel zij als rechtssubjecten betrokken zijn bij deze rechtshandelingen.[1] Zij dienden vermeld te worden in verhouding tot hun aantal deelbewijzen in de maatschap op het ogenblik van de aankoop. Dit is destijds evenwel niet correct gebeurd.

De heer C heeft (via zijn accountant) op xx.xx.2019 bezwaar ingediend met betrekking tot zijn aanslag in de personenbelasting (bijlage 10 bij de aanvraag). Maar de kern van dit probleem is uiteraard dat men zich voor de heffing van personenbelasting op onroerende inkomsten baseert op het Kadaster.

Het Kadaster dient enkel als een vermoeden van eigendom. Aangezien dit vermoeden in casu onjuist is, wensen de partijen daarvoor nu het bewijs te leveren via de voorgenomen verrichting. Aangezien in principe enkel notariële akten tot de wijziging van kadastrale vermeldingen kunnen leiden, werd door de partijen beslist een notariële vaststellingsovereenkomst op te maken waarin de juiste eigendomsverhoudingen worden uiteengezet. Deze vaststellingsovereenkomst kan vervolgens dienen om de vermeldingen in het Kadaster te corrigeren.

12. Voorgenomen verrichting verschaft geen titel voor het heffen van schenkbelasting op de initiële schenking van xx.xx.2002.

De aanvrager verzoekt met betrekking tot de voorgenomen verrichting te bevestigen dat de verankering ervan in een notariële akte geen titel vormt voor de schenking van xx.xx.2002 en bijgevolg geen aanleiding geeft tot de heffing van schenkbelasting op die schenking.

De schenking van xx.xx.2002 zal niet worden vermeld in de notariële vaststellingsovereenkomst (bijlage 1 bij de aanvraag).

De schenking wordt in onderhavige aanvraag uitsluitend vermeld om de historiek volledig te schetsen.

Ten overvloede wijst de aanvrager erop dat de partijen in de voorgenomen vaststellingsovereenkomst in een andere hoedanigheid optreden dan in de oorspronkelijke schenkingsakte van xx.xx.2002.

Bovendien hebben de partijen in de vaststellingsovereenkomst geenszins de bedoeling om een titel te creëren voor de schenking van xx.xx.2002, hetgeen noodzakelijk is voor de heffing van schenkbelasting op een schenking die in een latere akte wordt vermeld (quod non). Zij verwijzen hiervoor naar de rechtsleer:

  • S. VAN CROMBRUGGE, Syllabus Registratierechten 2021, Universiteit Gent, 64: “Is dit ministeriële standpunt een tolerantie? De rechtsleer brengt het in verband met het onderzoek naar de bedoeling van de vermelding. De begiftigde doet de vermelding om redenen die alleen maar verband houden met zijn huwelijksvermogensstelsel. Die vermelding staat in verband met de aankoop en is niet ingegeven door de wil om een titel te scheppen (CASMAN, Eigenzinnig familiaal vermogensrecht 2, p. 9-11)” (eigen beklemtoning)
  • F. WERDEFROY, Registratierechten 2020-2021, Antwerpen, Kluwer, 2020, 827-828, nr. 508: “Het doel van de akte is bewijs te leveren van de beschikkingen of andere bepalingen die erin voorkomen. Ontbreekt bij de partijen de bedoeling een titel tot stand te brengen van een of ander van de in het geschrift vermelde handelingen, dan levert het geschrift uit zichzelf geen volledig bewijs van de bewuste handeling en kan het ook niet als titel voor de heffing ingeroepen worden.” (eigen beklemtoning)

13. Voorgenomen verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.7.1.0.7 VCF, 2.7.1.0.8 VCF, 2.7.1.0.9 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF.

De aanvrager verzoekt met betrekking tot de voorgenomen verrichting te bevestigen dat de verankering ervan in een notariële akte niet zal leiden tot de toepassing van de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvrager vermeldt, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

13.1. Geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

Aangezien de schenking dd. xx.xx.2002 van deelbewijzen in de maatschap niet wordt vermeld in de notariële vaststellingsovereenkomst, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn op deze schenking. De vaststellingsovereenkomst vormt geen titel voor die schenking.

Door de opmaak van de vaststellingsovereenkomst komt er ook geen nieuwe schenking tot stand. De totstandkoming van een schenking vereist immers de aanwezigheid van twee constitutieve elementen: een intentioneel element (i.e. een vrijgevige intentie) en een materieel element (i.e. de verarming van de persoon die uit vrijgevigheid handelt en de daaruit volgende verrijking van de wederpartij).

Geen van de partijen handelt bij de voorgenomen wijziging uit vrijgevigheid. Evenmin is er sprake van een verarming van één of meerdere partijen die resulteert in de verrijking van één of meerdere andere partijen, aangezien er geen eigendom wordt overgedragen. Er wordt louter vastgesteld in welke verhouding de partijen op heden reeds zakelijke rechten hebben op het appartement.

Daar de voorgenomen verrichting noch tot een eigendomsoverdracht leidt, noch animo donandi gebeurt, is er geen sprake van een schenking.

Ingevolge artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt er schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de (verplichte) registratie van een notariële akte die tot bewijs strekt van een schenking onder de levenden. Aangezien de voorgenomen verrichting (i.e. de vaststellingsovereenkomst) geen schenking tot stand brengt, zijn de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing. De partijen verzoeken het besluitvormingsorgaan dit te bevestigen.

13.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF

Ingevolge artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF wordt er erfbelasting geheven op schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Aangezien de voorgenomen verrichting (i.e. de vaststellingsovereenkomst) geen schenking tot stand brengt (zie hiervoor nrs. 18-19 van de aanvraag) (en bijgevolg ook geen schenking onder opschortende voorwaarde of termijn), is deze bepaling niet van toepassing. De aanvrager verzoekt het besluitvormingsorgaan dit te bevestigen.

In de hypothese dat het besluitvormingsorgaan de voorgenomen verrichting toch als een schenking zou kwalificeren (quod certe non), blijft de toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF toch uitgesloten. De vaststelling van het aantal deelgerechtigdheden van elke eigenaar in het onroerend goed houdt immers geen toevoeging van een opschortende voorwaarde of termijn in.

13.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

De vaststellingsovereenkomst betreft evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht.

Aangezien de voorgenomen verrichting (i.e. de vaststellingsovereenkomst) geen bevoordeling van een partij door een andere partij in de overeenkomst inhoudt (supra nr. 18) en bijgevolg geen kosteloze beschikking gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden kan zijn, is deze bepaling niet van toepassing. De aanvrager verzoekt het besluitvormingsorgaan dit te bevestigen.

13.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.7, artikel 2.7.1.0.8 VCF en artikel 2.7.1.0.9 VCF

Aangezien de voorgenomen verrichting (i.e. de vaststellingsovereenkomst) geen gesplitste verkrijging tot stand brengt, is artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing. Evenmin is er sprake van een verdeling waarbij de aanvrager zich vruchtgebruik voorbehoudt waardoor de toepassing van artikel 2.7.1.0.8 VCF is uitgesloten. Er is ook geen verkoop of afstand onder bezwarende titel waarbij de aanvrager vruchtgebruik voorbehoudt waardoor de toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF is uitgesloten.

De aanvrager wijst erop dat er in ieder geval geen sprake is van enige bedekte bevoordeling in de voorgenomen vaststellingsovereenkomst. Er wordt immers door geen enkele partij een voordeel verschaft aan een andere partij. De zakelijke rechten op het appartement die blijken uit de vaststellingsovereenkomst bestaan op heden reeds in hoofde van de partijen.

13.5. Geen toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF

Ingevolge artikel 2.9.1.0.1 VCF wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen. Aangezien de voorgenomen verrichting (i.e. de vaststellingsovereenkomst) geen eigendom overdraagt, is deze bepaling niet van toepassing. Er wordt louter vastgesteld wat de huidige eigendomsverhoudingen zijn. De aanvrager verzoekt het besluitvormingsorgaan dit te bevestigen.

13.6. Geen toepassing van artikel 2.10.1.0.1 VCF

Ingevolge artikel 2.10.1.0.1 VCF wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende onder andere gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen, of afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen. Aangezien de voorgenomen verrichting (i.e. de vaststellingsovereenkomst) geen verdeling is, is deze bepaling niet van toepassing. Er wordt louter vastgesteld wat de huidige eigendomsverhoudingen zijn. De aanvrager verzoekt het besluitvormingsorgaan dit te bevestigen.

14. Geen fiscaal misbruik

De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De door de aanvrager overwogen verrichting frustreert echter geen enkele technische bepaling van de VCF noch een specifieke antimisbruikbepaling. De algemene antimisbruikbepaling is niet van toepassing aangezien:

  • de partijen louter de wens hebben om een notariële vaststellingsovereenkomst te sluiten om de onjuiste vermeldingen in het Kadaster over het appartement recht te zetten en geenszins een schenking, een overdracht ten bezwarende titel of een verdeling wensen tot stand te brengen. Er kan geen sprake zijn van een frustratie van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF;
  • de voorgenomen verrichting evenmin de doelstellingen van de artikelen 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.7.1.0.7 VCF, 2.7.1.0.8 VCF en 2.7.1.0.9 VCF frustreert omdat de partijen geen bevoordeling creëren. Ze sluiten een vaststellingsovereenkomst die de huidige correcte eigendomsverhoudingen tussen de partijen weergeeft;
  • meer algemeen, er evenmin enige heffing van schenk- of erfbelasting zou geweest zijn wanneer ab initio de eigendomsverhoudingen destijds bij de aankoop van het appartement correct waren ingeschreven in het Kadaster.

Aangezien er geen sprake is van de frustratie van een bepaling uit de VCF, is het strikt genomen overbodig dat de partijen zouden aantonen dat er niet-fiscale motieven zijn die zwaarwichtiger zouden zijn dan eventuele fiscale motieven.

Uit wat voorafgaat blijkt evenwel al welke de motieven van de partijen zijn: zij willen hun aandeel in de mede-eigendom correct weergegeven zien in het Kadaster, zodat ook alle lasten hen in de correcte verhoudingen worden aangerekend en zodat ook de tegenstelbaarheid naar derden toe correct in de openbare registers wordt weergegeven. In het bijzonder wensen zij geen discussies of problemen wanneer één van hen overlijdt.

De aanvrager verzoekt dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

--------------

[1] Artikel 1 Hypotheekwet.

IV. Beslissing

15. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

16. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

17. Volgende artikelen uit de VCF wordt onderzocht:

  • Art. 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF dat luidt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;
2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”

  • Art. 2.7.1.0.5 VCF dat luidt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

  • Art. 2.7.1.0.7 VCF dat luidt:

“De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

  • Art. 2.7.1.0.8 VCF dat luidt:

“Als aan de erflater bij een verdeling of bij een met verdeling gelijkgestelde akte een vruchtgebruik, een rente of elk ander recht toebedeeld is dat vervalt ingevolge zijn overlijden, wordt de verrichting voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met een legaat in het voordeel van de deelgenoten van de erflater, de verkrijgers van de blote eigendom of de personen die belast zijn met het levenslange recht, in de mate waarin die deelgenoten, verkrijgers of personen boven hun deel in de onverdeeldheid goederen in eigendom hebben verkregen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verrichting geen bedekte bevoordeling is van de verscheidene deelgenoten in de onverdeeldheid;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de deelgenoot in de onverdeeldheid, de verkrijger van de blote eigendom of de persoon die belast is met het levenslange recht, of als de voormelde personen niet behoren tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

  • Art. 2.7.1.0.9 VCF dat luidt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :
1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;
2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.”

  • Art. 2.8.1.0.1 VCF dat luidt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”

  • Art. 2.8.4.1.1 VCF dat luidt:

Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :

TABEL

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”

  • Art. 2.9.1.0.1 VCF dat luidt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”

  • Art. 2.10.1.0.1 VCF dat luidt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”

  • Art. 3.17.0.0.2 VCF dat luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

18. De aanvrager verklaart dat de kadastrale gegevens bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie met betrekking tot het vermelde onroerend goed (appartement in de […]) niet correct zijn. De aanvrager verklaart dat deze incorrecte registratie zijn oorsprong vindt bij de aankoop van het onroerend goed in 2003 waarbij er in de notariële aankoopakte zelf geen vermelding werd gemaakt van de deelbewijzen van de verschillende maten in de maatschap, doch enkel in de bijlage bij de akte.

De aanvrager wenst dit nu te laten rechtzetten door middel van een authentieke vaststellingsovereenkomst waarin de zakelijke aanspraken op het onroerend goed worden rechtgezet.

Het Kadaster dient enkel als een vermoeden van eigendom en is niet eigendomsaanwijzend. De door de aanvrager opgemaakte vaststellingsovereenkomst zal dienen om de vermeldingen in het Kadaster te corrigeren.

Aangezien het gaat over het onderzoek, de controle en het gebruik van bewijsmiddelen kan over de correcte eigendomsverhouding van het onroerend goed geen voorafgaande beslissing worden genomen (art. 3.22.0.0.1, §3, tweede lid, c)). De Vlaamse belastingdienst is evenmin bevoegd voor het aanpassen van kadastrale gegevens, zodat hierover geen uitspraak kan gedaan worden (art. 3.22.0.0.1, §3, tweede lid, e)).

19. Het al dan niet overdragend karakter en de eventuele kwalificatie als schenking, overdracht ten bezwarende titel of verdeling van het onroerend goed door de rechtzetting zal door de Vlaamse Belastingdienst dan ook op het ogenblik van de rechtzetting en ontvangst van de akte beoordeeld worden. Indien wordt geoordeeld dat de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie een materiële vergissing heeft begaan zal er bij de rechtzetting geen toepassing worden gemaakt van de Vlaamse registratiebelasting (art. 2.8.1.0.1 VCF, art. 2.9.1.0.1 VCF en art. 2.10.1.0.1 VCF). Het beslissingorgaan doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten en akten op burgerlijk vlak, evenmin over de correctheid van kadastrale gegevens en eventuele materiële vergissingen verricht door de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. Bijgevolg is het ook niet mogelijk om een uitspraak te doen over de fiscale gevolgen ervan op het vlak van erfbelasting (art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, art. 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.7.1.0.7 VCF, art. 2.7.1.0.8 VCF en art. 2.7.1.0.9 VCF).

21. Aangezien het besluitvormingsorgaan niet kan oordelen of de door de aanvrager genoemde vaststellingsovereenkomst fiscale gevolgen kan hebben, is gevraagd onderzoek of er al dan niet sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet aan de orde.

22. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.