VB 23070 - Wijziging huwelijksovereenkomst gevolgd door schenking - fiscaal misbruik
- Nummer
- 23070
- Datum beslissing
- 6 november 2023
- Publicatiedatum
- 3 januari 2024
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:
1.1. De anti-misbruikbepaling uit artikel 3.17.0.0.2. VCF niet van toepassing is op de voorgenomen verrichting;
1.2. Er toepassing wordt gemaakt van artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF en artikel 2.8.4.1.1, §1 en 2 VCF
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notarissen […], met standplaats te […], vierde kanton, namens:
2.1. Mevrouw X, geboren te […] op xx.xx.1946, (nationaal nummer […]), wonende te […].
2.2. De heer Y, geboren te […] op xx.xx.1941, (nationaal nummer […]), wonende te […].
2.3. Mevrouw Z, geboren te […] op xx.xx.1969, (nationaal nummer […]), wonende te […].
3. De verrichting betreft volgend onroerend goed, toebehorend aan de huwgemeenschap Y-X:
STAD […], Tweede afdeling
In een handelshuis met appartement en met aanhorigheden en medegaande erve gelegen te […], thans bekend ten kadaster of het geweest zijnde onder […], tweede afdeling, sectie E nummer […], met een oppervlakte volgens titel van tweehonderd en tien vierkante meter (210 m²):
Een duplexappartement gelegen op de eerste en tweede verdieping, bekend ten kadaster of het geweest zijnde onder […], tweede afdeling, sectie E, partitienummer […], niet-geïndexeerd KI: € 679:
a)in uitsluitende en privatieve eigendom:
- op de eerste verdieping: een inkomhall, een W.C., een living, een keuken, een berging, een slaapkamer;
- op de tweede verdieping: een hall, een kleine slaapkamer en een grote slaapkamer en een badkamer.
b) in mede-eigendom en verplichte onverdeeldheid:
tweehonderdzestig/duizendsten (260/1.000sten) van de gemene delen, waaronder de grond.
4. Voorgaande verrichtingen
Voormeld onroerend goed behoorde oorspronkelijk toe aan mevrouw X, voornoemd, om het verkregen te hebben als volgt:
Oorspronkelijk kocht mevrouw X samen met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “A” het handelshuis met appartement en aanhorigheden en medegaande erve, respectievelijk voor 26% in onverdeelde volle eigendom en 74% in onverdeelde volle eigendom jegens de heer […] en mevrouw […] bij akte verleden voor notaris […], te […] op xx.xx.2001, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […], op xx.xx. daarna, onder referte […].
Bij zelfde akte werd voormeld onroerend goed onderworpen aan het juridisch statuut van de mede-eigendom, zoals voorzien bij artikel 577-2 van het Burgerlijk Wetboek. Mevrouw X en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “A”, beiden voornoemd, verklaarden uitdrukkelijk in toepassing van artikel 577-3 van het Burgerlijk Wetboek het gebouw niet te willen onderwerpen aan de beginselen van artikel 577-2 paragraaf 9 alsmede aan de bepalingen van de afdeling II over “De gedwongen mede-eigendom van gebouwen en groepen van gebouwen” van het Burgerlijk Wetboek, ingevolge het feit dat het gebouw slechts aan twee verschillende eigenaars toebehoort.
In zelfde akte zijn mevrouw X en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘A” uit onverdeeldheid getreden, waarbij het duplexappartement aan mevrouw X werd aanbedeeld en het handelsgelijkvloers (winkel) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “A”.
Mevrouw X en haar echtgenoot, de heer Y waren gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […] op xx.xx.2005.
Bij akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2017 hebben de echtgenoten hun huwelijksstelsel aangepast naar het wettelijk stelsel en werd onder meer voormeld onroerend goed ingebracht in de huwgemeenschap.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. de heer en mevrouw Y-X wensen onder andere voormeld eigendom te schenken aan hun dochter, met voorbehoud van vruchtgebruik.
III. Motivering van de aanvraag
5. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt:
"Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."
De schenking volgt niet onmiddellijk of binnen korte tijdspanne op de inbreng van het goed in de huwgemeenschap. De inbreng werd immers reeds gerealiseerd in xx.2017. De schenking zou eind 2023/begin 2024 plaatsvinden.
De wijziging van het huwelijksstelsel van scheiding van goederen naar het wettelijk stelsel met keuzebeding en de destijds gerealiseerde inbrengen waren ingegeven door niet-fiscale motieven aangezien dit kadert in een successieplanning en gericht was op het beschermen van de langstlevende echtgenoot/echtgenote en het bieden van zoveel mogelijk comfort en financiële zekerheid ten aanzien van de echtgenoten.
De aanvragers menen dat de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is omwille van enerzijds de tijdspanne tussen de inbreng en de schenking en anderzijds het feit dat de inbreng destijds niet is gebeurd om fiscale redenen en dat de artikelen 2.8.3.0.1§1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 § 1 en 2 VCF bijgevolg niet gefrustreerd worden.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
6. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
7. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF dat luidt als volgt:
“§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”;
- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF dat luidt als volgt:
Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”;
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
8. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
9. De onder punt 3 vermelde onroerende goederen werden door mevrouw X, vermeld onder punt 2.1. ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen haar en de heer Y, vermeld onder punt 2.2. blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2017.
10. Gelet op de chronologie van de verrichtingen, de aangehaalde motivering en het gebrek aan eenheid van opzet beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.