VB 23061 - Schenking na voorafgaande inbreng in gemeenschappelijk vermogen
- Nummer
- 23061
- Datum beslissing
- 6 november 2023
- Publicatiedatum
- 2 januari 2024
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.4.1.1, §2 VCF
- art. 2.8.3.0.1, §1 VCF
- art. 2.8.4.1.1, §1 VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng op 30/05/2022 van een eigen goed door de heer X in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen hem en mevrouw Y gevolgd door de schenking door beide echtgenoten van de helft blote eigendom aan hun dochter, niet wordt geviseerd door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF en de schenking niet zal belast worden als zijnde enkel een schenking door de heer X.
De aanvragers vragen bevestiging dat in casu de schenkbelasting € 9.000,00 zal bedragen.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door […], met kantoor te […], namens:
- De heer X, geboren te […] op xx.xx.1967, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote;
- Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1974, rijksregisternummer […],
samenwonende te […]
3. De betrokken partij is het kind van de echtgenoten X-Y, m.n.:
- Z, geboren te […] op xx.xx.2004, rijksregisternummer […], ongehuwd, wonende te […].
4. Het betrokken onroerend goed is:
GEMEENTE […] - eerste afdeling
Een woonhuis met grond, gestaan en gelegen ter plaatse, […], gekadastreerd volgens titel sectie I nummer […] en blijkens recente kadastrale legger (afgeleverd op vijfentwintig april tweeduizend tweeëntwintig) sectie I nummer […], groot volgens titel en kadaster zevenhonderd vijftien vierkante meter (715m²).
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De echtgenoten X-Y waren oorspronkelijk gehuwd onder het wettelijk stelsel blijkens de bepalingen van hun huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2001 (als bijlage bij de aanvraag).
Hun huwelijkscontract werd gewijzigd, doch met behoud van voormeld stelsel, blijkens de bepalingen van de akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2022 (als bijlage bij de aanvraag).
6. De grond van het onder sub 4) vermelde onroerend goed behoorde oorspronkelijk aan de heer X als eigen goed om het door hem te zijn aangekocht jegens a)mevrouw […], te […] en b)de heer […], te […], blijkens akte verleden voor notaris […], te […] en notaris […], te […], op xx.xx.2009, overgeschreven op het eerste hypotheekkantoor te […] op xx.xx.2009, formaliteit […].
7. De heer X heeft het onroerend goed sub 4) ingebracht in de huwgemeenschap blijkens akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2022 (als bijlage bij de aanvraag).
8. De echtgenoten X-Y hebben het voornemen de helft in naakte eigendom van het onder sub 4) vermelde woonhuis te schenken aan hun dochter Z, voornoemd.
III. Motivering van de aanvraag
9. Voor de bouw van het voormelde onroerend goed sub 4) werden volgende kredieten aangegaan:
- kredietopening met hypotheekname […] op naam van X blijkens akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2014.
- hypothecaire volmacht […] op naam van X en Y blijkens akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2013.
De kredieten voor de betaling van de bouw van het onroerend goed werden steeds betaald met gemeenschapsgelden.
10. Gezien de bouw van het voormelde onroerend goed geheel werd betaald met gemeenschapsgelden beslisten de echtgenoten X en Y het onroerend goed in te brengen in de huwgemeenschap blijkens akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2022 (als bijlage bijgevoegd).
De motivatie van voormelde inbreng in de huwgemeenschap was zodus om de economische realiteit juridisch vast te leggen.
11. De totale waarde van het gehele onroerend goed (1/1) bedraagt € 600.000,00.
Het tarief van de schenking wordt beheerst door artikel 2.8.4.1.1. VCF.
De schenkbelasting voor de geplande onroerende schenking door 2 personen aan 1 begiftigde van een onroerend goed ter waarde van € 300.000,00 bedraagt € 9.000,00.
12. De aanvragers wensen zekerheid dat de schenking zal getarifeerd worden als een schenking door 2 personen aan 1 begiftigde en er nadien geen bijheffing zou komen naar aanleiding van “fiscaal misbruik” zoals voorzien in artikel 3.17.0.0.2. VCF.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
13. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
14. Volgend artikel wordt onderzocht:
Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.“
15. De woning met grond te […] was een eigen goed van de heer X en werd op xx.xx.2022 ingebracht in de huwgemeenschap X-Y.
16. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
17. Door de onroerende goederen kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1,§1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.
Met deze progressiviteit in de schenkbelasting wordt bedoeld dat het tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen wordt bepaald door een dubbel progressievoorbehoud: zowel de band die de schenker heeft met de begiftigde, als de grootte van de schenking bepalen het tarief.
18. Om deze progressiviteit in de schenkbelasting te kunnen kaderen moeten we teruggrijpen naar het verleden:
Vóór de Wet van 30 augustus 1913 werd het schenkingsrecht berekend volgens een gewoon evenredig tarief met een verschillend percentage naargelang de schenking roerende of onroerende goederen tot voorwerp had, naargelang het ging om schenkingen aan verwanten in de rechte lijn of aan andere personen.
Door de Wet van 30 augustus 1913 werden voor het schenkingsrecht en het successierecht dezelfde tarieven ingevoerd. Hierbij werd de verschillende tarifering van de schenkingen van roerende en van onroerende goederen opgeheven doch werden voor de schenkingen aan andere dan verwanten in rechte lijn verschillende tariefklassen ingevoerd.
Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd de parallelle tarifering van de schenkingsrechten en de successierechten verbroken door de invoering van een progressief successierecht per schijf. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.
In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19 , 109) is het volgende te lezen:
“Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.
Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.
Indiener eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.
Deze maatregel gaf geen bevrediging.
Voor belangrijke schenkingen lieten de percentages nog in belangrijke mate de ontwijking toe van de successierechten. Bovendien werden schenkingen voor een klein of middelmatig bedrag door de toepasselijke percentages gehinderd.
Met het K.B. nr. 9 van 3 juli 1939 (BS 5 juni 1939, 4544) werd zowel voor de successierechten als voor de schenkingsrechten dezelfde progressieve tarieven ingevoerd.
In het verslag aan de koning valt te lezen:
“Twee verwijten werd in den laatsten tijd gericht tot het huidig heffingsstelsel der evenredige registratierechten op de schenkingsakten.
Het eerste is dat, om reden van hun hoog bedrag … deze rechten doorgaans van aard zijn de giften onder levenden tusschen personen van lage of middelbaren stand te verhinderen, hetgeen bijzonder betreurenswaardig is wanneer het gaat om verdeelingen gedaan door bloedverwanten in de opgaande lijn.
Het tweede is dat de niet-progressiviteit van de belasting het bedrog aanmoedigt dat er voor rijke personen in bestaat, aan den vooravond van hun dood, door geregistreerde akte, de geheelheid of een deel van hun goederen aan hun vermoedelijke erfgenamen of legatarissen te schenken, en zulks derwijzen dat deze het hoog bedrag niet hoeven te betalen van de progressieve successierechten, die berekend worden op alles wat zij in de nalatenschap van den schenking mochten verkrijgen.
Ten einde aan die nadeelen te verhelpen, belast artikel 8 de schenkingen onder levenden met dezelfde progressieve rechten als de nalatenschappen …”.
Deze aangenomen progressieve tarieven werden overgenomen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en griffierechten.
Na de regionalisering van de successie- en de schenkingsrecht is er in de meeste gewesten opnieuw een verschil tussen beiden tarieven.
In het licht van de vroegere activering van vermogen en het zichtbaar maken van overdrachten van vermogen werd het progressief tarief voor de schenking van roerende goederen afgeschaft en vervangen door een vast tarief. Voor onroerende goederen bleef dit evenwel bestaan met dezelfde ratio legis, nl. de waarde van het geschonken onroerend goed bepaalt de hoogte van de belasting.
19. In casu wensen de aanvragers de helft blote eigendom van het woonhuis te […], aan hun dochter Z te schenken.
20. Door het vermelde onroerend goed in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en binnen een korte termijn te schenken wordt de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft.
21. De echtgenoten X-Y vermelden in hun aanvraag dat ze door de inbreng in de huwgemeenschap de economische realiteit juridisch wilden vastleggen, aangezien de bouw van het onroerend goed sub 4) werd betaald met gemeenschapsgelden.
22. Evenwel was de grond waarop de woning werd opgericht reeds het eigen goed van de heer X sedert xx.xx.2009. De kredietopening voor de bouw van de woning werd aangegaan op naam van de heer X op xx.xx.2014. De hypothecaire volmacht, op naam van beide echtgenoten, dateert van xx.xx.2013. Er werd geen afstand van het recht van natrekking gedaan op het ogenblik van het optrekken van de woning.
Niets belette de partijen om het eigen onroerend goed van de heer X reeds eerder, m.n. vanaf 2009 of vanaf 2014, in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen om de juridische realiteit in overeenstemming te brengen met de economische realiteit.
23. Gelet op het voorgaande beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF moet worden toegepast aangezien de partijen niet op afdoende wijze aantonen dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.
24. Bijgevolg zal de schenkbelasting op de schenking van de helft blote eigendom van het onroerend goed vermeld onder sub 4) worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.