VB 23056 - Schenkbelasting op vestiging zakelijk recht van bewoning?
- Nummer
- 23056
- Datum beslissing
- 25 september 2023
- Publicatiedatum
- 9 november 2023
Heffing
- Schenkbelasting
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.1.0.1. VCF
- art. 2.8.6.0.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvragers wensen de bevestiging dat op de beoogde transactie geen schenkbelasting verschuldigd is.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag werd ingediend door notaris […] te […], namens:
2.1. De heer X, R.R. […], geboren te […] op xx.xx.1958 en zijn echtgenote,
2.2. mevrouw Y, R.R. […], geboren te […] op xx.xx.1958,
samen wonend te […].
2.3. Mevrouw Z, geboren te […] op xx.xx.1993, R.R. […], ongehuwd en niet wettelijk samenwonend, wonende te […].
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
3. De echtgenoten X-Y, gehuwd onder het wettelijk stelsel, zijn eigenaar van twee belendende kadastrale percelen. Op één hiervan staat momenteel al een hovenierswoning. In 2020 schonken zij de blote eigendom van beide percelen aan hun dochter, vermeld onder punt 2.3. De dochter, vermeld onder punt 2.3. wil nu in de woning gaan wonen, maar aangezien deze sterk verouderd is, wil ze de bestaande woning afbreken en een nieuwe woning bouwen op beide percelen.
4. De echtgenoten X-Y overwegen hun dochter, vermeld onder punt 2.3. daartoe een zakelijk recht van bewoning af te staan, met behoud van het – weliswaar uitgesteld - recht van vruchtgebruik voor het geval de dochter, vermeld onder punt 2.3. zou vooroverlijden, opdat haar partner dan geen rechten van gebruik of opbrengst zou verkrijgen op de woning.
5. De echtgenoten X-Y wensen uw standpunt te vernemen omtrent de registratierechten die op deze transactie verschuldigd zijn.
III. Motivering van de aanvraag
6. Daar de afstand (of vestiging, zo u deze kwalificatie zou verkiezen) van het recht van bewoning niet onder bezwarende titel geschiedt, lijken de voorwaarden voor het verschuldigd zijn van het evenredig verkooprecht of delingsrecht alleszins niet vervuld (artt. 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1, 2° VCF).
Enkel het schenkingsrecht komt eventueel in het vizier, maar op basis van uw voorafgaande beslissing nummer 22004 de dato 28 maart 2022 (gepubliceerd op 29 april 2022) menen zij dat dit recht evenmin verschuldigd is, daar de afstand, zoals aan de orde in voormelde beslissing, in casu zuiver en eenvoudig geschiedt.
7. De feitenconstellatie aan de orde in voormelde beslissing is nochtans niet identiek aan degene die zich thans voordoet, en wel op de volgende punten.
7.1. In voormelde beslissing was initieel slechts op de helft van de waarde van de volle eigendom schenkbelasting geheven, terwijl deze belasting in casu reeds over de volledige waarde van de volle eigendom werd voldaan. In casu kan dus, volgens deze redenering, de vrijstelling van artikel 2.8.6.0.1, 1°, VCF worden toegepast.
7.2. Een ander verschil is dat voormelde beslissing een recht van vruchtgebruik betrof, terwijl het in casu om een zakelijk recht van bewoning gaat. Dit verschil lijkt minder pertinent nu een recht van bewoning onder het nieuwe goederenrecht duidelijk als een “mini-vruchtgebruik” werd geconcipieerd, zodat wat voor vruchtgebruik opgaat, mutatis mutandis ook voor een zakelijk recht van bewoning lijkt op te gaan (art. 3.138, 2de lid, BW).
8. Ten overvloede kan er nog op worden gewezen dat van enig fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF geen sprake is, daar er hoofdzakelijk niet-fiscale motieven aan de verrichting ten grondslag liggen. De verzaking aan het bewoningsrecht gebeurt immers op basis van een reële wijziging in de uitoefening van het vruchtgebruik: de woning zal niet langer door de ouders verhuurd worden aan derden maar door de dochter bewoond worden, die bovendien belangrijke kosten zal maken, gezien de woning in haar huidige toestand niet meer voor verhuring/bewoning geschikt is.
Dat er in casu "slechts" een bewoningsrecht wordt afgestaan (en niet het ganse vruchtgebruik) heeft evenzeer een burgerrechtelijk motief, namelijk vermijden dat, indien de dochter vóór haar ouders zou overlijden, haar partner zonder hun akkoord een bewoningsrecht op de woning zou (kunnen) verkrijgen
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
10. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
11. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.9.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”;
- Artikel 2.10.1.0.1, 2°, VCF dat luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
…
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
….”;
- Artikel 2.8.6.0.1, eerste lid, 1° VCF dat luidt als volgt:
“Er wordt een vrijstelling van de schenkbelasting verleend voor :
1° de overeenkomsten houdende schenking van vruchtgebruik aan de blote eigenaar, als de schenkbelasting of de erfbelasting of een soortgelijk recht door de blote eigenaar of door een vorige blote eigenaar, zijn rechtsvoorganger, op de waarde van de volle eigendom is voldaan;”;
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
12. De aanvragers verklaren dat zij een zakelijk recht van bewoning m.b.t. de woning, die ze in 2020 met voobehoud van vruchtgebruik aan de dochter, vermeld onder punt 2.3. schonken, wensen te vestigen ten behoeve van de dochter vermeld onder punt 2.3. met voorbehoud van het eventueel vruchtgebruik indien de dochter vooroverlijdt.
13. Artikel 3.124 BW zegt i.v.m. de rechten op het recht van vruchtgebruik:
“De vruchtgebruiker kan zijn recht van vruchtgebruik overdragen, daarop een vruchtgebruik toestaan, het verpanden als zijn recht van vruchtgebruik roerend is of het met hypotheek bezwaren als het onroerend is.
Hij kan de onroerende goederen waarvan hij eigenaar is in het kader van een accessoir opstalrecht zoals bedoeld in artikel 3.182, slechts overdragen of met hypotheek bezwaren door tegelijk, gedeeltelijk of geheel, het recht van vruchtgebruik waarvan hij titularis is over te dragen of met hypotheek te bezwaren.”.
14. Volgens artikel 3.138, tweede lid, BW wordt een zakelijk recht van bewoning,
behoudens tegenbewijs, vermoed een onoverdraagbaar recht van vruchtgebruik te zijn, dat beperkt is tot wat als woning noodzakelijk is voor de titularis van het recht en zijn gezin.
Het voorwerp van het zakelijk recht van bewoning is evenwel (veel) beperkter dan een vruchtgebruik. Het is een soort mini-vruchtgebruik. Het kan in beginsel enkel op lichamelijke onroerende goederen betrekking hebben, meer in het bijzonder uitsluitend op een voor bewoning vatbaar onroerend goed. Dat is ruimer dan louter een woonhuis. Zolang het onroerend goed maar voor bewoning vatbaar is. Het begrip “woning” omvat in beginsel ook de aanhorigheden (bv. een tuin).
15. In casu vestigen/schenken de ouders voor/aan hun dochter een recht van bewoning om ingevolge het accessoir opstalrecht de woning af te breken en een nieuwe woning op te richten.
Aangezien er geen vergoeding wordt betaald en de animus donandi bij de ouders aanwezig is, is noch artikel 2.9.1.0.1 VCF (verkooprecht), noch artikel 2.10.1.0.1 VCF (verdeelrecht) van toepassing.
Er zal toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.6.0.1, eerste lid, 1°, VCF waardoor er geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd zal zijn op de voorgenomen verrichting.
16. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf 1 juni 2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepaling.
De aanvragers leggen de niet-fiscale motieven vermeld onder punt 8 voor. De geplande verrichting(en) maken gelet op de onder punt 8 vermelde niet-fiscale motieven geen fiscaal misbruik uit in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.