VB 23051 - Verblijvingsbeding en toekenningsbeding scheiding van goederen
- Nummer
- 23051
- Datum beslissing
- 21 augustus 2023
- Publicatiedatum
- 21 september 2023
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.1.0.1. VCF
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De heer X en mevrouw Y wensen te vernemen hoe de toevoeging van een optioneel toekenningsbeding en verblijvingsbeding in hun huwelijkscontract, betreffende hun eigen (onverdeelde) goederen, belast zal worden bij het overlijden van een van beide echtgenoten.
2. Meer bepaald wensen zij bevestiging te krijgen over de vraag of:
- Op de uitwerking van het toekenningsbeding betreffende hun eigen roerende en onroerende goederen al dan niet registratierecht of erfbelasting zal worden geheven onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF?
- Op de uitwerking van het verblijvingsbeding betreffende hun eigen onverdeelde roerende en onroerende goederen al dan niet registratierecht of erfbelasting zal worden geheven onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF?
- De toevoeging van een toekenningsbeding betreffende hun eigen roerende en onroerende goederen aan een stelsel van scheiding van goederen fiscaal misbruik uitmaakt, betreffende de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF, onder artikel 3.17.0.0.2 VCF?
- De toevoeging van een toekenningsbeding betreffende hun eigen onverdeelde roerende en onroerende goederen aan een stelsel van scheiding van goederen fiscaal misbruik uitmaakt, betreffende de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF, onder artikel 3.17.0.0.2 VCF?
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
3. De aanvraag wordt ingediend namens:
- De heer X, geboren te […] op xx.xx.1958 met rijksregisternummer […], gehuwd met mevrouw Y onder het stelsel van scheiding van goederen zoals blijkt uit de akte verleden op xx.xx.2006 voor notaris […], wonende te […];
- Mevrouw, geboren te […] op xx.xx.1962 met rijksregisternummer […], gehuwd met de heer X onder het stelsel van scheiding van goederen zoals blijkt uit de akte verleden op xx.xx.2006 voor notaris […], wonende te […].
II. B. Beschrijving van de huidige situatie
4. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met huwelijkscontract van xx.xx.2006, verleden voor notaris […], gevestigd te […].[1]
5. De heer X en mevrouw Y hebben geen kinderen en wensen in het kader van hun vermogensplanning elkaar maximaal te bevoordelen ingeval een van beiden zou komen te overlijden en dit met de bedoeling te garanderen dat de levensstandaard van de langstlevende kan aangehouden worden. Daarnaast wensen zij tijdens hun leven maximaal de beschikkingsvrijheid en autonomie te behouden over hun eigen goederen en wensen zij zich tijdens hun leven te beschermen tegen mogelijke schuldeisers van de andere echtgenoot.
6. Het overgrote deel van het vermogen behoort toe aan de heer X. Het vermogen van beide echtgenoten bestaat onder andere uit:
- Een beleggingsportefeuille
- Liquiditeiten op rekening
- Een vordering
- Aandelen van een vennootschap
- De gezinswoning
- Smart deals
- Een collectie auto’s
- Juwelen en handtassen
II. C. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
7. De heer X en mevrouw Y wensen dan ook hun huwelijksovereenkomst aan te passen mits de toevoeging van een optioneel toekenningsbeding ten voordele van de langstlevende van hun beiden betreffende de roerende en onroerende goederen behorende tot hun eigen vermogen op het moment van overlijden en de toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende van hun beiden betreffende de roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid op het moment van overlijden tussen hun beiden. Zowel het toekenningsbeding als het verblijvingsbeding krijgen enkel uitwerking wanneer het huwelijk wordt beëindigd door het overlijden van een echtgenoot. Daarnaast zullen zowel het toekenningsbeding als het verblijvingsbeding optioneel zijn voor de langstlevende, in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens diverse keuzemogelijkheden. Beide bedingen hebben bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle (onverdeelde) goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. Dit betekent dat de langstlevende zelf de goederen, onderworpen aan beide bedingen, kan kiezen in functie van zijn/haar noden en wensen. Gelet op de coherentie van het stelsel zal ook het passief verbonden aan deze roerende en onroerende goederen mee overgaan naar de langstlevende.[2]
III. Motivering van de aanvraag
Toekenningsbeding eigen goederen
8. Vooreerst wensen de Aanvragers een optioneel toekenningsbeding in te voegen betreffende hun eigen roerende en onroerende goederen, die niet in onverdeeldheid aan hen beiden toebehoren op het moment van hun overlijden.
9. Het toekenningsbeding wordt gedefinieerd als een beding waarbij goederen die exclusief aan een van de echtgenoten toebehoren, in geval van overlijden van een van de echtgenoten, worden toegekend, al dan niet optioneel, aan de langstlevende echtgenoot (H. CASMAN en A.L. VERBEKEN, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, afl. 1, 9).
10. In de rechtsleer wordt aanvaard dat het toekenningsbeding civielrechtelijk geldig is. Het toekenningsbeding kwalificeert als een huwelijksvoordeel voor zover het beding in de huwelijksovereenkomst is opgenomen en is geïntegreerd in het huwelijksstelsel (H. CASMAN en A.L. VERBEKEN, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, afl. 1, 10).
Het betreft namelijk een voordeel dat uit de samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen kan worden verkregen (artikel 2.3.57-2.3.60 BW artikel en 2.3.64, §1 lid 4 BW). Het toekenningsbeding kan zowel betrekking hebben op aanwinsten of niet-aanwinsten. Een huwelijksvoordeel is nooit een schenking, ongeacht de concrete beweegredenen om een dergelijk huwelijksvoordeel toe te kennen.
Verblijvingsbeding onverdeelde eigen goederen
11. Ten tweede wensen de Aanvragers ook een optioneel verblijvingsbeding in te voegen betreffende hun eigen roerende en onroerende goederen, die in onverdeeldheid aan hen beiden toebehoren op het moment van hun overlijden.
12. Het verblijvingsbeding is een beding waarbij goederen die in onverdeeldheid aan beide echtgenoten toebehoren, in geval van overlijden van een van de echtgenoten, worden toegekend, al dan niet optioneel, aan de langstlevende echtgenoot.
13. Ook dit beding is civielrechtelijk geldig. In artikel 2.3.64, §1 lid 1 en 2 BW wordt immers bepaald dat echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen alle bedingen kunnen toevoegen die met dit stelsel verenigbaar zijn. Zij kunnen onder meer bedingen toevoegen tot nadere regeling van een onverdeeldheid of doelvermogen dat tussen hen zou bestaan. Ook hier gaat het om een huwelijksvoordeel (H. CASMAN en A.L. VERBEKEN,
“Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen”, TEP 2020, afl. 1, 58).
Fiscaal
14. De Aanvragers zijn van mening dat bij de uitwerking van het optioneel toekenningsbeding en het optioneel verblijvingsbeding geen erfbelasting verschuldigd is onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, geen registratierecht verschuldigd is onder artikel 2.8.1.0.1 VCF en enkel registratierecht verschuldigd is onder artikel 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF, op de overgang van onroerende goederen. Deze zienswijze werd ook aanvaard door de Vlaamse Belastingdienst in de Voorafgaande Beslissingen nr. 22071, nr. 21018, nr. 22027, nr. 22042 en nr. 23003.
Erfbelasting
15. De Aanvragers zijn van mening dat artikel 2.7.1.0.2 VCF niet van toepassing is. Artikel 2.7.1.0.2 VCF bepaalt immers dat enkel goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling, belast worden met erfbelasting.
16. Wat de langstlevende echtgenoot ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). De toebedeling aan de langstlevende echtgenoot van de eigen roerende en onroerende goederen van de echtgenoten vormen zoals eerder gesteld een huwelijksvoordeel. Decivielrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in het fiscaal recht door. Het voordeel dat ontstaat voor de langstlevende echtgenoot op basis van het huwelijkscontract, kan dus fiscaal niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.
17. De Aanvragers zijn van mening dat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet van toepassing is. Dit artikel bepaalt immers dat alle schenkingen van roerende en onroerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, beschouwd worden als een legaat.
18. Zoals eerder gesteld is hier van een schenking geen sprake. Het gaat immers om een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging (huwelijksvoordeel), die civielrechtelijk gelijk gesteld wordt met een verkrijging onder bezwarende titel. Een huwelijksvoordeel is nooit een schenking, ongeacht de concrete beweegredenen om een dergelijk huwelijksvoordeel in de huwelijksovereenkomst te bedingen (H. CASMAN en A.L. VERBEKEN, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, afl. 1, 3). “Zelfs als de wet bepaalt dat voor sommige huwelijksvoordelen de regels van de schenkingen gelden, dan nog zijn enkel de regels inzake inkorting van toepassing. Een huwelijksvoordeel is dus niet met een schenking gelijkgesteld: het blijft een huwelijksvoordeel, hoewel het inkortbaar wordt als het kwalificeert als een ‘onvolkomen’ huwelijksvoordeel” (H. CASMAN en A.L. VERBEKEN, “Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen”, TEP 2020, afl. 1, 30). Deze civielrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in het fiscaal recht door. Het voordeel dat ontstaat voor de langstlevende echtgenoot op basis van het huwelijkscontract, kan dus fiscaal niet worden beschouwd als een schenking.
19. De Aanvragers zijn van mening dat artikel 2.7.1.0.4 VCF niet van toepassing is. Dit artikel bepaalt immers dat de langstlevende echtgenoot, die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld wordt met de langstlevende echtgenoot die het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
20. Dit artikel is niet van toepassing gelet op het feit dat hier geen huwgemeenschap bestaat. Er worden enkel eigen roerende en onroerende goederen toegekend aan de langstlevende echtgenoot en geen gemeenschapsgoederen, bij gebrek aan gemeenschappelijk vermogen. Artikel 2.7.1.0.4 VCF moet strikt worden geïnterpreteerd.
21. De Aanvragers zijn van mening dat artikel 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat de goederen waarvan de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.
22. Zoals eerder gesteld is hier van een kosteloze beschikking geen sprake. Het gaat immers om een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging (huwelijksvoordeel), die civielrechtelijk gelijk gesteld wordt met een verkrijging onder bezwarende titel. Deze civielrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in het fiscaal recht door. Het voordeel datontstaat voor de langstlevende echtgenoot op basis van het huwelijkscontract, kan dus fiscaal niet worden beschouwd als een kosteloze beschikking.
Registratierecht
23. De Aanvragers zijn van mening dat artikel 2.8.1.0.1 VCF niet van toepassing is. Dit artikel bepaalt immers dat schenkbelasting wordt geheven naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
24. Zoals eerder gesteld is hier van een schenking geen sprake. Het gaat immers om een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging (huwelijksvoordeel), die civielrechtelijk gelijk gesteld wordt met een verkrijging onder bezwarende titel. Een huwelijksvoordeel is nooit een schenking, ongeacht de concrete beweegredenen om een dergelijk huwelijksvoordeel in de huwelijksovereenkomst te bedingen (H. CASMAN en A.L. VERBEKEN, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, afl. 1, 3). “Zelfs als de wet bepaalt dat voor sommige huwelijksvoordelen de regels van de schenkingen gelden, dan nog zijn dat enkel de regels inzake inkorting van toepassing. Een huwelijksvoordeel is dus niet met een schenking gelijkgesteld: het blijft een huwelijksvoordeel, hoewel het inkortbaar wordt als het kwalificeert als een ‘onvolkomen’ huwelijksvoordeel” (H. CASMAN en A.L. VERBEKEN, “Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen”, TEP 2020, afl. 1, 30). Deze civielrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in het fiscaal recht door. Het voordeel dat ontstaat voor de langstlevende echtgenoot op basis van het huwelijkscontract, kan dus fiscaal niet worden beschouwd als een schenking.
25. De Aanvragers zijn van mening dat artikel 2.9.1.0.1 VCF enkel van toepassing is op het toebedelingsbeding betreffende de onroerende goederen. Dit artikel bepaalt dat het verkooprecht wordt gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen.
26. De goederen waarop het toekenningsbeding zullen worden toegepast, betreffen zowel roerende goederen als onroerende goederen. Bijgevolg kan geen verkooprecht worden geheven op toebedelingen van roerende goederen, maar wel op toebedelingen van onroerende goederen.
27. De Aanvragers zijn van mening dat artikel 2.10.1.0.1 VCF enkel van toepassing is op het verblijvingsbeding betreffende onverdeelde onroerende goederen. Dit artikel bepaalt dat het verdeelrecht wordt gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende:
1. gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2. afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde
delen in onroerende goederen;
3. …
28. De goederen waarop het verblijvingsbeding zullen worden toegepast, betreffen zowel roerende goederen als onroerende goederen. Bijgevolg kan geen verdeelrecht worden geheven op toebedelingen van onverdeelde roerende goederen, maar wel op toebedelingen van onverdeelde onroerende goederen.
Antimisbruikbepaling
29. De Aanvragers zijn van mening dat bij de uitwerking van het toekenningsbeding en het verblijvingsbeding geen van de hoger vermelden artikelen wordt gefrustreerd, zodat geen belastingheffing kan gebeuren op basis van de antimisbruikbepaling in artikel 3.17.0.0.2 VCF.
30. De Aanvragers wensen ten eerste op te merken dat er geen gemeenschap bestaat tussen hen beiden, aangezien zij gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen. Het is dus niet zo dat de Aanvragers, teneinde een belastingvrije verkrijging te bekomen, een uitbreng deden vanuit een gemeenschappelijk vermogen naar hun eigen vermogen. Zij wensen in de toekomst enkel een optioneel toekenningsbeding en een optioneel verblijvingsbeding toe te voegen aan hun huidige huwelijksstelsel. De Aanvragers wensen daarnaast ook tijdens hun leven de beschikkingsvrijheid en autonomie te behouden ten aanzien van de roerende en onroerende goederen waarop het toekenningsbeding en het verblijvingsbeding betrekking hebben. Het optioneel toekenningsbeding en het optioneel verblijvingsbeding zorgen er ten slotte voor dat de betreffende goederen tijdens het leven van de echtgenoten buiten het bereik blijven van de schuldeisers van de andere echtgenoot. Om deze redenen zou de inbreng in een gemeenschappelijk vermogen gecombineerd met een verblijvingsbeding of keuzebeding geen adequate oplossing bieden om de doelstellingen van de Aanvragers te bereiken. Bijgevolg wordt artikel 2.7.1.0.4 VCF niet gefrustreerd.
31. De voorgenomen verrichtingen frustreren daarnaast ook de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° en artikel 2.7.1.0.5 VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot enige schenking, waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld, of enige kosteloze beschikking.
32. De Aanvragers hebben niet-fiscale motieven om te kiezen voor het optioneel toekenningsbeding en optioneel verblijvingsbeding. Zij wensen de nodige maatregelen te nemen om de levenskwaliteit en -standaard van langstlevende echtgenoot op de best mogelijk wijze te garanderen.
33. Dezelfde mate van bescherming voor de langstlevende echtgenoot, die het toekenningsbeding en het verblijvingsbeding garanderen, zouden zij niet kunnen bereiken via een verrekenbeding, legaat (geviseerd door artikel 2.7.1.0.2 VCF) of een schenking (geviseerd door de artikelen 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.5 VCF en 2.8.1.0.1 VCF) omwille van onderstaande redenen.
34. De toevoeging aan het stelsel van scheiding van goederen van een verrekenbeding, heeft immers als nadeel dat het zich tot een geldelijke verrekening beperkt. Een optioneel toekenningsbeding en een optioneel verblijvingsbeding zorgen er daarentegen wel voor dat de langstlevende, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit treedt van de goederen waarvan de echtgenoten willen
dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken. Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding waar de langstlevende in conflict kan komen met de overige erfgenamen van de vooroverleden echtgenoot, de verrekenvordering moet laten vaststellen en bovendien ook nog betaald moet krijgen.
35. Een legaat is dan weer ten allen tijde herroepbaar, wat de voornoemde doelstelling van de Aanvragers zou ondermijnen. De langstlevende echtgenoot wenst immers de zekerheid dat hij/zij zijn/haar levenskwaliteit en -standaard kan behouden bij het overlijden van de andere echtgenoot. Een legaat biedt allerminst deze zekerheid.
36. Ook een schenking vormt om deze reden geen adequate oplossing om de doelstellingen van de Aanvragers te bereiken. Schenkingen tussen echtgenoten zijn immers ten allen tijde herroepbaar zonder motivering. Daarnaast verlaten de goederen bij een schenking onmiddellijk het vermogen van de echtgenoten, wat een beperking inhoudt van de beschikkingsvrijheid en autonomie die echtgenoten op heden hebben over de betreffende goederen. Zoals eerder aangehaald wensen de Aanvragers hun beschikkingsvrijheid en de bevoegdheden over hun eigen goederen maximaal te behouden gedurende hun leven. Het toekenningsbeding en het verblijvingsbeding zorgen er ten slotte voor dat de betreffende goederen tijdens het leven van de echtgenoten buiten het bereik blijven van de schuldeisers van de andere echtgenoot, wat niet zo is bij een schenking.
37. Omwille van bovenstaande niet-fiscale motieven zal de toevoeging van het optioneel toekenningsbeding en het optioneel verblijvingsbeding de enige manier zijn om de doelstellingen van de Aanvragers te bereiken.
IV. Beslissing
38. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.
39. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.
40. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.9.1.0.1 dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
- Artikel 2.10.1.0.1 dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
41. De voorgenomen wijziging van huwelijksovereenkomst (met behoud van het stelsel van zuivere scheiding van goederen) en meer bepaald de toevoeging van een optioneel toekenningsbeding ten voordele van de langstlevende van de heer X en mevrouw Y betreffende de roerende en onroerende goederen behorende tot hun eigen vermogen op het moment van overlijden en de toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende van hun beiden betreffende de roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid op het moment van overlijden tussen hun beiden.
Beoordeling
1) Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF
42. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.
43. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van (optionele) verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen en (optionele) toekenningsbedingen van niet onverdeelde goederen, die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.
44. In de mate bijgevolg dat de (optionele) verblijvingsbedingen en (optionele) toekenningsbedingen burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
45. Fiscaal betekent dit dat de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
46. In de mate dat de toebedelingen ingevolge het (optioneel) verblijvingsbeding en de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
47. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
48. De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
50. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
51. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
52. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De optionele toebedeling van onverdeelde goederen en de optionele toekenning van niet onverdeelde goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
53. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
54. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2) Onderzoek van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF
Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF?
56. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
57. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 VCF.
Mogelijke toepassing van de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF?
58. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
59. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.
60. Samengevat betekent dit concreet het volgende:
- op de toebedeling van onverdeelde roerende goederen en de toekenning van niet onverdeelde roerende goederen is noch verkooprecht, noch verdeelrecht verschuldigd;
- op de toebedeling van de onverdeelde onroerende goederen, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF;
- op de toekenning van de niet onverdeelde onroerende goederen zal het verkooprecht verschuldigd zijn.
3) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
61. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
62. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
63. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
64. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
65. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst dd. 9 juni 2006 verleden voor notaris […], gevestigd te […].[3]
66. De regeling die zij wensen uit te werken bestaat uit een toevoeging aan hun stelsel van zuivere scheiding van goederen van een optioneel toekenningsbeding ten voordele van de langstlevende van hun beiden betreffende de roerende en onroerende goederen behorende tot hun eigen vermogen op het moment van overlijden en de toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende van hun beiden betreffende de roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid op het moment van overlijden tussen hun beiden. Zowel het toekenningsbeding als het verblijvingsbeding krijgen enkel uitwerking wanneer het huwelijk wordt beëindigd door het overlijden van een echtgenoot. Daarnaast zullen zowel het toekenningsbeding als het verblijvingsbeding optioneel zijn voor de langstlevende, in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens diverse keuzemogelijkheden. Beide bedingen hebben bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle (onverdeelde) goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. Dit betekent dat de langstlevende zelf de goederen, onderworpen aan beide bedingen, kan kiezen in functie van zijn/haar noden en wensen.
67. Aanvragers verklaren dat zij geen kinderen hebben en dat zij op die manier in het kader van hun vermogensplanning elkaar maximaal wensen te bevoordelen ingeval een van beiden zou komen te overlijden en dit met de bedoeling te garanderen dat de levensstandaard van de langstlevende kan aangehouden worden.
Daarnaast wensen zij tijdens hun leven maximaal de beschikkingsvrijheid en autonomie te behouden over hun eigen goederen en wensen zij zich tijdens hun leven te beschermen tegen mogelijke schuldeisers van de andere echtgenoot.
Dezelfde mate van bescherming voor de langstlevende echtgenoot, die het toekenningsbeding en het verblijvingsbeding garanderen, zouden zij niet kunnen bereiken via een verrekenbeding, legaat (geviseerd door artikel 2.7.1.0.2 VCF) of een schenking (geviseerd door de artikelen 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.5 VCF en 2.8.1.0.1 VCF) omwille van redenen vermeld in de randnummers 33 tot en met 36.
68. Uit de voorgenomen verrichting blijkt dat deze verrichting tot enig doel heeft zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te plaatsen.
Het basisidee dat schuilgaat achter de heffing van de erfbelasting is dat deze belasting geheven wordt over de nagelaten goederen, en dus bijgevolg de goederen die ingevolge het overlijden van de erflater overgaan op de erfopvolgers (art. 2.7.1.0.2 VCF). Deze grondregel loopt volledig parallel met de regels van het burgerlijk recht inzake de nalatenschap en de verkrijging van de nagelaten goederen.
Het is in casu duidelijk dat door de voorgenomen rechtshandelingen de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.2 VCF worden gefrustreerd. De aanvragers wensen met name doelbewust te vermijden dat goederen die slechts na overlijden aan de langstlevende zullen toekomen, voor zover deze nog aanwezig zullen zijn, aan erfbelasting onderworpen worden. Door deze onverdeelde en exclusief eigen goederen toe te bedelen aan de langstlevende door opname in een huwelijkscontract onder de benaming huwelijksvoordelen, stellen de aanvragers zich doelbewust buiten de toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
69. Uit de parlementaire werkzaamheden voorafgaand aan de voorloper van het wetboek van successierechten, namelijk de wet van 27 december 1817, geïnterpreteerd door de interpretatieve wet van 19 maart 1841 en aangevuld door o.m. de wet van 17 december 1851, blijkt bovendien dat het steeds de bedoeling van de wetgever geweest is om overlevingsrechten tussen echtgenoten aan erfbelasting te onderwerpen, onder welke vorm deze overlevingsrechten ook geformuleerd worden, zij het voor echtgenoten met een gemeenschap van goederen slechts voor de helft van deze gemeenschap (artikel 7 wet 17 december 1851):
Artikel 1 van de wet van 27 december 1817, voorloper van het wetboek van successierechten, vestigde een successierecht op het netto actief nagelaten door rijksinwoners.[4] Bij interpretatieve wet van 19 maart 1841, werd dit artikel 1 van de algemene erfwet van 27 december 1817 als volgt verder uitgelegd (enig artikel van deze interpretatieve wet): “L’impôt est dû sur la valeur de ce qui est recueilli par l’époux survivant dans la succession du conjoint prédécédé, à titre de gain de survie coutumier.”
De parlementaire voorbereiding bij deze interpretatieve wet verduidelijkt dat successierecht op hetgeen de overlevende echtgenoot in de nalatenschap van zijn vooroverleden echtgenoot verkrijgt als overlevingsrecht enkel geldt voor echtgenoten die niet gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen. (Op dat moment waren de overlevingsrechten tussen echtgenoten gehuwd met een stelsel van gemeenschap van goederen hiervan vrijgesteld.)[5]
De fiscale fictie die de overlevingsrechten die via een gemeenschap van goederen naar de langstlevende van echtgenoten met dit stelsel overgaan, gelijkstelt met een legaat, werd dan tien jaar later ingevoerd bij artikel 7 van de wet van 17 december 1851, het latere artikel 5 wetboek successierechten[6] (thans voor het Vlaamse Gewest artikel 2.7.1.0.4 VCF). Ook de voorbereidende werken bij dit artikel 7 geven de bedoeling van de wetgever weer om overlevingsrechten tussen gehuwden te onderwerpen aan de erfbelasting; zij het slechts voor de helft voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap[7].
Ook uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt dus dat het steeds de bedoeling van de fiscale wetgever geweest is om de overlevingsrechten tussen gehuwden aan erfbelasting te onderwerpen voor de geheelheid van deze rechten (artikel 2.7.1.0.2 VCF), behalve voor gehuwden waartussen een gemeenschap van goederen bestaat Gezien bij gehuwden onder een stelsel van gemeenschap van goederen reeds een solidariteit bestaat vanaf het sluiten van het huwelijk, wordt voor deze gehuwden slechts de helft van deze gemeenschap onderworpen aan de erfbelasting en dit sedert de wet van 17 december 1851 (het huidige artikel 2.7.1.0.4 VCF).
70. De aanvragers geven volgende motieven aan die de niet-fiscale drijfveren voor de voorgenomen verrichting zouden moeten aantonen.
Zoals hierna uiteengezet wordt, is het bewijs hiervan geenszins geleverd[8]:
a) maximale bevoordeling van de langstlevende echtgenoot
De maximale bescherming die de aanvragers aan de langstlevende willen toekennen wordt niet bevorderd door de bestemming als huwelijksvoordeel van het aandeel van de eerststervende in de exclusief tussen echtgenoten onverdeelde goederen en/of van zijn exclusief eigen goederen.
Voor de goederen die exclusief in onverdeeldheid zijn tussen de echtgenoten is sedert de wet van 22 juli 2018 bij afwezigheid van afstammelingen reeds een wettelijke vererving in volle eigendom voorzien in voordeel van de langstlevende echtgenoot (artikel 745bis, §1, 1° OBW, thans artikel 4.17, §2, 1° BW), zodat niet in te zien is hoe een kunstmatige kwalificatie als huwelijksvoordeel meer burgerrechtelijke voordelen zou kunnen opleveren voor deze langstlevende.
Nog volgens zelfde artikel 4.17 BW, zoals aangepast bij wet van 22 juli 2018, heeft de langstlevende echtgenoot bij ontbreken van erfgenamen tot en met de derde orde het wettelijk erfrecht van de volledige nalatenschap in volle eigendom.
Enkel bij bestaan van bloedverwanten in opgaande lijn, broers of zussen of afstammelingen van deze, zal de langstlevende wettelijk beperkt worden tot het vruchtgebruik van deze exclusief eigen goederen van de eerststervende.[9]
Gezien er geen reservataire erfgenamen zijn, staat het de echtgenoten vrij om ook over hun exclusief eigen goederen te beschikken. De aanvragers leveren geenszins het bewijs dat de voorgenomen verrichting op burgerrechtelijk gebied de aangewezen manier is om tegemoet te komen aan de wensen van de aanvragers. Naast de door de aanvragers aangehaalde technieken van verrekenbeding, legaat en schenking kunnen de echtgenoten immers nog andere beschikkingen maken die niet te allen tijde herroepbaar zijn en meer zekerheid bieden voor de langstlevende, zoals bijvoorbeeld een contractuele erfstelling vervat in huwelijkscontract.
Bovendien blijkt uit de voorgelegde ontwerpclausules van het toekennings- en verblijvingsbeding dat er geen enkele beperking voorzien is aan de beschikkingsbevoegdheid van de echtgenoten tijdens leven, noch ten bezwarende titel noch om niet. In combinatie met een gebrek aan regeling van zaakvervanging voor handelingen ten bezwarende titel en ook een gebrek aan regeling van eventuele vergoeding voor handelingen om niet, is het niet ondenkbaar dat van de exclusief eigen goederen op het ogenblik van overlijden helemaal niets meer zal overblijven. Bijgevolg wordt de maximale bescherming van de langstlevende absoluut niet gegarandeerd door de voorgenomen verrichting.
b) maximale flexibiliteit voor de langstlevende echtgenoot
De maximale flexibiliteit die de aanvragers aan de langstlevende willen toekennen doordat zowel het toekenningsbeding als het verblijvingsbeding optioneel zijn voor de langstlevende, in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens diverse keuzemogelijkheden, kan evenmin weerhouden worden als niet-fiscaal motief.
De flexibiliteit om goederen al dan niet te kiezen zou voor de langstlevende zelf als enig voordeel opleveren dat er geen erfbelasting verschuldigd zou zijn op de gekozen goederen. Het niet-fiscaal voordeel voor de langstlevende echtgenoot om minder goederen te kiezen dan aan hem/haar toekomen ingevolge de toegevoegde bedingen, is onbestaande. Indien de langstlevende kiest voor een beperkte toepassing van de bedingen, dan vallen de niet gekozen goederen immers in de nalatenschap en komen deze volgens het wettelijk erfrecht wellicht alsnog toe aan de langstlevende zelf.
De enigen die mogelijks voordeel zouden kunnen ondervinden van de beperkte toepassing van de bedingen zijn derden (zoals wettelijke erfgenamen, legatarissen), die als gevolg van de niet keuze door de langstlevende echtgenoot desgevallend meer erven. De belangen van derden zijn hier echter niet aan de orde.
c) tijdens hun leven maximale beschikkingsvrijheid en autonomie behouden over de eigen goederen en bescherming tegen mogelijke schuldeisers van de andere echtgenoot
Aanvragers wensen tijdens hun leven een maximale beschikkingsvrijheid en autonomie te behouden over hun eigen goederen. In de aanvraag wordt niet toegelicht wat hieronder dient begrepen te worden en welke beschikkingen de aanvragers precies voor ogen hebben, zodat deze bewering niet als bewijs van niet-fiscaal motief kan weerhouden worden.
Zoals reeds hoger opgemerkt door het besluitvormingsorgaan onder punt a) komt het behouden van een maximale beschikkingsvrijheid en autonomie over de eigen goederen tijdens het leven in onderhavig geval hoe dan ook in conflict met een maximale bescherming van de langstlevende echtgenoot na overlijden. Een maximale bescherming van de langstlevende echtgenoot is m.a.w. niet te verzoenen met een maximale beschikkingsvrijheid en autonomie waarbij noch een beperking aan de beschikkingsbevoegdheid van de echtgenoten tijdens leven, noch een regeling van zaakvervanging is voorzien.
Aanvragers stellen daarnaast dat zij zich willen beschermen tegen mogelijke schuldeisers van de andere echtgenoot. Aanvragers hebben bijkomend verklaard dat zij beiden gepensioneerd zijn en beiden enkel nog een functie hebben als bestuurder in de NV […]. Gelet op het feit dat zij geen professionele activiteiten meer uitoefenen en er niet wordt toegelicht in welke context er mogelijke schuldeisers zouden kunnen opduiken, kan dit argument evenmin worden weerhouden als bewijs van niet-fiscaal motief.
71. Uit het voorgaande blijkt dat de voorgenomen verrichting louter fiscaal geïnspireerd is, en dat het bewijs van andere motieven dan ontwijking van erfbelasting geenszins geleverd is. Het besluitvormingsorgaan is van oordeel dat de aanvragers de goederen kunstmatig buiten de nalatenschap plaatsen om zo buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.02 VCF te vallen, hetgeen in strijd is met de doelstelling van dit artikel. De keuze van de voorgenomen verrichting wordt niet verantwoord door andere motieven dan het ontwijken van belasting.
Bijgevolg zal bij overlijden van een van de echtgenoten, waarbij het verblijvings- en toekenningsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenoot, artikel 2.7.1.0.2 VCF worden toegepast op de toebedeling van het onverdeeld aandeel van de eigen goederen van de overledene en op de toekenning van exclusief eigen goederen van de overledene aan de langstlevende. Ingevolge het fiscaal misbruik zal de volledige voorgenomen wijziging van het huwelijksstelsel immers niet tegenstelbaar zijn, in de mate dat deze wijziging het mogelijk maakt de toepassing van de erfbelasting te ontwijken.
72. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen
Voetnoten
[1] Het huwelijkscontract dd. xx.xx.2006 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[2] De ontwerpakte van het wijzigend huwelijkscontract werd voorgelegd dd. xx.xx.2023.
[3] Volgens door aanvrager voorgelegd uittreksel uit het Centraal Register van Huwelijksovereenkomsten betreft het een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van beperkte gemeenschap. Aangezien het bijgevoegd huwelijkscontract geen melding maakt van de beperkte gemeenschap, gaat het besluitvormingsorgaan ervan uit dat er in werkelijkheid geen beperkte gemeenschap werd toegevoegd.
[4] “Er zal, onder den naam van Regt van Successie, eene Belasting worden geheven van de waarde van al wat door overlijden wordt geërfd of verkregen in den Boedel van eenen Ingezetenen deze Rijks, na den 31sten December 1817, overlijdende.”
[5] “Votre commission, messieurs, n’a pas hésité un seul instant à se ranger à l’opinion de la cour de cassation. Il lui a paru incontestable que les avantages conférés au survivant des époux par la coutume de Luxembourg sur les biens du prédécédé, étant receuillis dans la succession de ce dernier, donnent ouverture aux droits de succession établis par l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817. (…) Il semble donc qu’il eût fallu se borner à déclarer que les avantages que l’article 8 du titre VIII de la coutume de Luxembourg confèrent au survivant des époux, tombent sous l’application de l’article 1 de la loi du 27 décembre 1817. (…) Cependant il existait d’autres coutumes où les biens des deux époux, formaient, dès le moment du mariage, une masse commune et solidaire dont la propriété resposait simultanément sur leur chef pendant le mariage. (…) Dans ces coutumes, il ne s’opérait à la dissolution du mariage aucune mutation au profit du survivant, qui ne faisait que continuer exclusivement sur son chef la propriété qu’il avait eu solidairement avec son conjoint dès le jour du mariage. (…) la cour de cassation elle-même a reconnu par un arrêt ultérieur du 22 mai 1839, en décidant que le survivant de deux époux mariés sous le régime de la communauté du Code civil, qui retient, en vertu d’une stiputlation de son contrat autorisée par l’article 1525 du Code civil, la totalité de la communauté, ne doit pas acquitter le droit de succession à raison de la moitié de cette communauté, aux termes de l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817.” (MvT: Verslag van M. de Haussy, samen met wet gepubliceerd in B.S. 11 maart 1841 – Pasinomie 1841 p. 49 e.v.)
[6] DONNAY, M. Commentaar op het Wetboek der successierechten, II, Brussel, F. Van Buggenhoudt, 1949.p. 135
[7] “Pourquoi les avantages qui résultent des conventions dont il s’agit, bien que non sujets aux règles relatives aux donations (art. 1525 du Code civil), seraient-ils exempts d’impôt?
Ils ont une analogie évidente avec les avantages coutumiers, atteints par l’impôt, comme le déclare une loi interprétative du 19 mars 1841, et en général avec ceux faits par donation à l’époux survivant.
Là comme ici, ils n’expriment que des gains de survie, ce qui a été clairement manifesté dans la discussion du Code civil devant le corps législatif, car les orateurs ont fait observer relativement au préciput, que cet avantage était une véritable donation de survie, qui seulement échappait aux règles établies pour les donations abolues.En effet, le partage égal de la communauté résultant du droit commun, il est incontestable que la clause qui attribue à l’époux survivant, une portion supérieure à la moitié, opère en sa faveur, au décès du prémourant, un avantage réel, un gain de survie que la loi semble pouvoir soumettre au droit de succession, de même qu’il soumet à l’impôt les donations formelles que les époux se font sur les biens de la communauté et les gains de survie coutumiers.
Il est d’autant plus nécessaire d’y pourvoir, qu’à l’avenir les donations seraient remplacées par des conventions de l’espèce, afin de les affranchir du droit.” (Mvt, Parl. St. Kamer 1848-49, nr. 8.)
[8] Bijkomende informatie werd door de aanvrager bezorgd op 11 juli 2023, waaronder onder meer de ontwerpakte wijziging huwelijkscontract.
[9] Art. 4.17 Erfrecht van de langstlevende echtgenoot
§ 1 Wanneer de erflater afstammelingen, geadopteerde kinderen of afstammelingen van deze achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap.
§ 2 Wanneer de erflater verwanten in de opgaande lijn of nauwe zijverwanten achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot:
1° de volle eigendom van het deel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen en in het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is, en
2° het vruchtgebruik van de overige goederen van diens eigen vermogen.
3° het vruchtgebruik op de goederen onderworpen aan het recht van wettelijke terugkeer waarvan sprake in artikel 4.24 of in artikel 4.25, tenzij in de akte van schenking of in het testament anders is bepaald.
§ 3 Wanneer de erflater andere erfgenamen of geen erfgenamen achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van de gehele nalatenschap.