Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23027 - Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking aan de kinderen Vlaamse Belastingdienst

VB 23027 - Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking aan de kinderen

Voorafgaande beslissing
Nummer
23027
Datum beslissing
4 juli 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat voorgenomen verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF doordat men via de verrichting zichzelf in strijd met de doelstellingen van een van volgende bepalingen van de VCF of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied plaatst van:

  • Artikel 2.8.3.0.1. VCF
  • Artikel 2.8.4.1.1. VCF

Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF doordat via de verrichting aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft, met name:

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […] namens:

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1959, (identiteitskaart nummer: […]; nationaal nummer: […]), en zijn echtgenote;

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1963, (identiteitskaart nummer: […]; nationaal nummer: […]),

samenwonende te […].

Hierna samen aangeduid als aanvragers.

De aanvragers zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel der gemeenschap blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […], destijds te […], op xx.xx.1984, gewijzigd - zonder het eigenlijke stelsel te wijzigen - blijkens akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2021, sindsdien niet meer gewijzigd.

3. De betrokken partijen zijn de 2 zonen van de aanvragers:

3.1. De heer A, geboren te […] op xx.xx.1987 (nationaal nummer: […]), echtgenoot van mevrouw […], wonende te […].

3.2. De heer B, geboren te […] op xx.xx.1989 (nationaal nummer: […]), echtgenoot van mevrouw […], wonende te […].

4. Het betrokken onroerend goed betreft:

"[…] - tweede afdeling

Een woonhuis, op en met grond en alle verdere aanhorigheden gestaan en gelegen te […], […], gekend blijkens laatst overgeschreven titel en recente kadastrale legger onder sectie C, nummer […], voor een oppervlakte van driehonderd zesenzeventig vierkante meter.

Kadastraal inkomen, niet geïndexeerd: duizend zevenhonderdzeventien euro {€ 1.717,00). ".

De aanvragers verklaren er als volgt eigenaar van te zijn geworden:

Voorschreven goed behoorde voor de totaliteit in volle eigendom toe aan de voornoemde heer X om het voor zijn huwelijk te hebben gekocht jegens de heer […], te […], blijkens akte verleden voor notaris […], destijds te […], op xx.xx.1984, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx.1984, boek […], nummer […].

Voorschreven goed behoort de echtgenoten X-Y voor de totaliteit in volle eigendom voor de tussen hen bestaande huwgemeenschap toe om door de heer X te zijn ingebracht blijkens wijzigend huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2021, overgeschreven op het tweede kantoor rechtszekerheid te […] op xx.xx.2021, formaliteit […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De aanvragers verklaren naar aanleiding van een recent sterfgeval in de familie zelf bewust te zijn dat zij een vermogensoverdracht willen inplannen, met name door de totaliteit in blote eigendom van voormeld onroerend goed te schenken aan hun twee zonen, voormeld (met voorbehoud van levenslang vruchtgebruik), elk voor de onverdeelde helft in blote eigendom.

6. De aanvragers hebben de waarde van het geschonken goed laten schatten op € 380.000.

7. De heer B heeft 4 kinderen, jonger dan 21 jaar, zodat hij in aanmerking komt voor de vermindering in de schenkbelasting.

8. Deze schenking zal worden verleden voor notaris […] te […], waarvan het ontwerp in bijlage bij de aanvraag is gevoegd.

III. Motivering van de aanvraag

9. 1. Geen fiscaal misbruik in de zin dat door de verrichting de belastingplichtige zichzelf in strijd met de doelstellingen van een de bepalingen van de VCF of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst en geen fiscaal misbruik in de zin dat door de verrichting aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

"Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).”.

In casu is er een wijzigend huwelijkscontract van maart 2021 waarbij de heer X het onroerend goed voor de totaliteit op zijn eigen naam inbrengt in de huwgemeenschap die tussen hem en mevrouw Y bestaat. Dat door deze inbreng tot aan € 600.000 (in plaats van tot aan € 300.000) aan 3% kan worden geschonken aan de 2 kinderen van de echtgenoten X-Y. Dat het onroerend goed gewaardeerd werd op een waarde van € 380.000, zodat de progressiviteit voor een bedrag van € 80.000 doorbroken wordt.

Zoals blijkt uit het hierna vermeld punt blijkt dat de aanvragers niet louter fiscale motieven hebben.

9.2. Intentie van de aanvragers: andere dan fiscale motieven

De aanvragers wensen daarnaast te benadrukken dat beschreven voorgenomen verrichting is ingegeven vanuit volgende niet-fiscale motieven:

• Aanvragers verklaren dat zij hun huwelijkscontract gewijzigd hebben op aanraden van notaris […], die gelast was met de afhandeling van de nalatenschap van een familielid van de heer X; Aanvragers verklaren volledige leek te zijn in de materie van het huwelijksvermogens- en erfrecht. De heer x is sinds 1988 vrachtwagenchauffeur (en recentelijk in pensioen); mevrouw Y is sinds 2017 8 uur per week werkzaam op een school en is bevoegd voor het middagtoezicht (voor 2017 was zij huisvrouw). De aanvragers verklaren in de laatste tien jaar geen enkel contact met een notaris te hebben gehad tot het contact met notaris […] die hen wees op het belang van een wijzigend huwelijkscontract; De aanvragers verklaren het wijzigend huwelijkscontract, zoals verleden in 2021, véél eerder te hebben verleden indien zij eerder gewezen waren op het belang van het wijzigend huwelijkscontract zodat het korte verloop tussen wijzigend huwelijkscontract in maart 2021 en inplanning van de te verlijden schenkingsakte in 2023 niet aan de orde zou geweest zijn; Dat aanvragers volledig uit de lucht vielen toen ondergetekende notaris […] hen meldde dat de door hen geplande schenking kan gekwalificeerd worden als fiscaal misbruik;

• Aanvragers verklaren dat de inbreng van voormeld onroerend goed in het wijzigend huwelijkscontract van maart 2021 niet ingegeven was om een verdubbeling van het aantal schenkers te bekomen, doch ertoe stemde om de feitelijke en socio-economische realiteit in overeenstemming te brengen met de juridische realiteit; Aanvragers verklaren de heer X het goed in xx.1984 verwierf, het huwelijk in xx.1984 voltrokken werd; dat de heer X en mevrouw Y reeds sinds xx.xx.1984 in het onroerend goed wonen en tegelijk hun domicilie namen; dat de beide aanvragers vanaf de datum van het huwelijk alle afbetalingen en kosten aan de woning met gemeenschappelijke gelden voldaan hebben; dat de voltrekking van het huwelijk quasi onmiddellijk na de aankoop volgde; dat de verbouwingskredietakte van xx.xx.2011, zoals vermeld in de akte, ook door beide echtgenoten onderschreven werd als kredietnemer; Dat het onroerend goed juridisch de eigendom van de heer X is (voor rekening van zijn eigen vermogen), doch dat de echtgenoten X-Y reeds vanaf de eigendomsverwerving de woning als hun gezamenlijke woning aanzien hebben en er geen enkel ogenblik is geweest waarop de heer X de woning alleen heeft bewoond; Dat omwille van deze reden het wijzigend huwelijkscontract géén enkele bescherming voorzag in het voordeel van de inbrengende echtgenoot X bijvoorbeeld door middel van een ontbindende voorwaarde, vergoeding bij echtscheiding; Dat de inbreng kaderde in het laten vallen van de gezinswoning in de huwgemeenschap zodat de langstlevende beter beschermd zou kunnen worden bij overlijden;

• Aanvragers verklaren dat dit het enige onroerende goed is dat zij bezitten en zullen/kunnen schenken en dan nog gaat om hun gezinswoning; Dat zij recentelijk besloten hebben dat zij nooit zullen verhuizen, een goede relatie met de kinderen hebben, en de schenking dan ook een logische vervolgstap is; Dat de last tot onderhoud en bijstand de nodige garanties geeft waarbij het van belang is dat ook mevrouw Y als schenker rechtstreeks deze voorwaarden kan opleggen met oog op adequate bescherming in haar hoofde;

• Aanvragers verklaren dat het 'fiscaal betwistbare deel' van de schenking gaat om een grondslag van tachtig duizend euro, met name 21,05% van de totale waarde van het onroerend goed en het leeuwendeel van 79,95% per definitie belast wordt aan het tarief van 3% zodat het fiscaal betwistbare deel om een minderheidsfractie van de totale waarde gaat waardoor het logisch is om de totaliteit te schenken;

• Dat zij aantonen dat het niet volledig schenken van de woning er ook toe leidt dat zij ook het tarief van 3% kunnen genieten; Dat immers slechts schenken ten belope van € 300.000 (om binnen de grenzen van de schijf van 3% te blijven) ertoe leidt dat elk van de schenkers beschikt over een waarde van € 40.000 in volle eigendom, hetgeen bij vererving per zoon (€ 20.000 / zoon per ouder) eveneens aan 3% belasting wordt, weliswaar aan erfbelasting; Dat bij overlijden van één van de schenkers binnen de 3 jaar na deze schenking de langstlevende schenker de gezinswoning belastingvrij aan zichzelf kan toebedelen (op basis van het keuzebeding in het wijzigend huwelijkscontract) en bij later overlijden zelfs dan de restwaarde vermoedelijk aan 3% naar de twee zonen overgaat (€ 40.000 / zoon voor langstlevende ouder); Dat het schenken voor 79,95% artificieel is en niet gelijkstemt met de verwachting van de familie X-Y; Dat het bij overlijden bovendien niet mogelijk is om lasten op te leggen gelet op het feit dat de globale reserve kwalitatief en kwantitatief ongeschonden moet blijven en een schenking van de totaliteit dan ook de absolute voorkeur verdient zodat er niet een deel van de woning vrij van lasten en een deel van de woning met lasten verworven wordt door de kinderen.

10. Aanvragers verklaren dat er geen andere aanvragen voor hetzelfde onderwerp zijn ingediend bij andere fiscale overheden.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

11. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

12. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.3.0.1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt de belastbare grondslag als volgt vastgesteld :

1° voor de schenking van financiële instrumenten die toegelaten zijn tot verhandeling op Belgische of buitenlandse gereglementeerde markten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en voor Belgische of buitenlandse multilaterale handelsfaciliteiten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van de voormelde wet, volgens de beurswaarden ervan op datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt. Als er op die datum geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een notering wordt vastgesteld. Als er op de datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt voor bepaalde van de geschonken waarden wel en voor andere geen notering is, wordt de belastbare grondslag van die laatste waarden vastgesteld volgens de beurswaarden op de eerstvolgende dag waarop er wel een notering is;

2° voor de schenking van het vruchtgebruik of de blote eigendom van een onroerend goed, zoals in artikel 2.9.3.0.4 tot en met artikel 2.9.3.0.7 is bepaald;

3° voor de schenking van het op het leven van de begiftigde of een derde gevestigde vruchtgebruik van roerende goederen, volgens de volgende formule :

belastbare grondslag = a x b, waarbij :

a) a = de jaarlijkse opbrengst van de goederen, forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van de goederen;

b) b = de leeftijdscoëfficiënt, vermeld in de tabel van artikel 2.9.3.0.4, § 1, naargelang de leeftijd van de persoon op het hoofd van wie het vruchtgebruik is gevestigd op de datum van de schenking;

4° voor de schenking van het voor een bepaalde tijd gevestigd vruchtgebruik van roerende goederen, door het bedrag van de jaarlijkse opbrengst tegen 4% te kapitaliseren over de duur van het vruchtgebruik, bepaald in de schenkingsakte. De jaarlijkse opbrengst van de roerende goederen wordt forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van die goederen. Het aldus verkregen bedrag van de belastbare grondslag mag evenwel niet meer bedragen dan hetzij de waarde, berekend volgens punt 3°, als het vruchtgebruik gevestigd is ten voordele van een natuurlijke persoon, hetzij twintig keer de opbrengst, als het vruchtgebruik gevestigd is ten voordele van een rechtspersoon;

5° voor de schenking van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker is voorbehouden, op basis van de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen;

6° voor de schenking van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker niet is voorbehouden, op basis van de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen, verminderd met de waarde van het vruchtgebruik, berekend volgens punt 3° of punt 4° ;

7° voor schenkingen van een lijfrente of een levenslang pensioen, op basis van het jaarlijkse bedrag van de uitkering, vermenigvuldigd met de leeftijdscoëfficiënt, vermeld in de tabel van artikel 2.9.3.0.4, § 1, die op de begiftigde moet worden toegepast;

8° voor schenkingen van een altijddurende rente, op basis van het jaarlijkse bedrag van de rente, vermenigvuldigd met twintig.

§ 3. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt de last die bestaat uit een som, een rente of een pensioen, onder kosteloze titel bedongen ten voordele van een derde die aanvaardt, in hoofde van die derde als schenking belast en wordt de last van het aandeel van de hoofdbegiftigde afgetrokken. In de mate dat de schenking betrekking heeft op onroerende goederen, wordt de last in hoofde van de derde als schenking belast volgens de tarieven, vermeld in artikel 2.8.4.1.1, § 1.”;

- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”;

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
”.

13. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

14. Het onder punt 4 vermelde onroerend goed werd door de heer X, vermeld onder punt 2.1. ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen hem en mevrouw Y, vermeld onder punt 2.2. blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2021.

15. Gelet op de feitenconstellatie, de tijdspanne tussen de inbreng van het onroerend goed vermeld onder punt 4 en de voorgenomen schenking en de niet-fiscale motieven beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen