Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23025 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel toebedelingsbeding en optioneel toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 23025 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel toebedelingsbeding en optioneel toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
23025
Datum beslissing
13 juni 2023
Publicatiedatum
12 september 2023

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de hierna vermelde artikelen 17-18 van het huwelijkscontract bevestiging te krijgen dat:

  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om welke reden dan ook, de toebedeling of toekenning van roerende goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting;
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om welke reden dan ook, de toebedeling van een onverdeeld onroerend goed tot de heffing van verdeelrecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toebedelingsbeding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om welke reden dan ook, de toekenning van een eigen onroerend goed tot de heffing van verkooprecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toekenningsbeding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF);
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van een echtgenoot, de toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen niet leidt tot de heffing van erfbelasting en dit om de hierna vermelde redenen.

De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 17 en 18 zoals voorzien in het huwelijkscontract niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en dat het huwelijkscontract geen enkele van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], […], namens:

De heer X, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], en mevrouw Y, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […].

De aanvragers hebben hun (fiscale) woonplaats te […]. Zij wonen sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.

Ze hebben samen twee minderjarige kinderen, te weten A en B. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

A. Feitelijke achtergrond voor de voorgenomen verrichting

3. De heer X en mevrouw Y vormen sinds meerdere jaren een (aanvankelijk feitelijk en later wettelijk) samenwonend koppel. Zij wonen momenteel samen te […].

4. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren, die op heden nog minderjarig zijn, te weten:

  • A, geboren te […] op xx.xx.2013 en
  • B, geboren te […] op xx.xx.2016.

Er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

5. Vermogensrechtelijk ziet de situatie van partijen eruit als volgt:

De heer X is – onder meer – eigenaar van:

  • Een grond met woning, gelegen te […];
  • 100% van de aandelen van een Belgische vennootschap. Deze vennootschap houdt geen onroerend goed aan;
  • 50% van diverse andere vennootschappen, telkens aangehouden met een externe zakenpartner;
  • Diverse eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen.

Mevrouw Y is – onder meer – eigenaar van:

  • Eigen bank- en spaarrekeningen;
  • Naar verwachting zal zij binnen afzienbare tijd (enkele maanden) een zelfstandige professionele activiteit starten en daarvoor een Belgische vennootschap oprichten.

De heer X is daarnaast ook maat van een familiale maatschap. Deze delen zijn hem geschonken door zijn ouders, met een beding van fideï-commis de residuo in het voordeel van de hoger genoemde kinderen (of, in afwezigheid van afstammelingen, de broer en de zussen van de heer X).

De hiernagenoemde regels in het huwelijkscontract hebben geen betrekking op deze delen van de maatschap.

Beide aanstaande echtgenoten zijn professioneel actief, zullen dat, gelet op hun leeftijd, waarschijnlijk nog geruime tijd zijn en zullen in de toekomst dus wellicht nog bijkomend eigen en/of onverdeelde goederen verwerven.

B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting

6. De heer en mevrouw X-Y wensen in het huwelijk te treden om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar, in het bijzonder in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden.

7. De heer en mevrouw X-Y wensen te opteren voor een basisstelsel van scheiding van goederen, omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.

8. De heer en mevrouw X-Y wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot.

Zij wensen in een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom.

Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn ze daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen, die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen reservebestendig toe te wijzen aan de langstlevende echtgenoot dan via een testamentaire beschikking (of via schenkingen onder de levenden).

9. De aanstaande echtgenoten wensen daarom zowel de onverdeelde als de eigen goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, in volle eigendom, we ze het optioneel, en dit in een door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.

Hiertoe werden de hieronder vermelde artikelen ingevoegd in het huwelijkscontract.

“HOOFDSTUK II. BIJZONDERE BEPALINGEN IN GEVAL VAN ONTBINDING VAN HET HUWELIJK DOOR OVERLIJDEN

Artikel 17. Toebedeling van de onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.

Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.59 BW.

2. De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.

3. De hierboven vermelde toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling voor de onverdeelde goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.

4. Deze toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 § 1 lid 4 OBW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.

5. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst,

het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

6. Deze optie tot toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5, worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels.

Artikel 18. Toekenning van de eigen goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1. Eveneens in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toekenning van de eigen goederen die de echtgenoten toebehoren.

Deze regels van toekenning zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.59 BW.

2. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.

3. De hierboven vermelde toekenning van de eigen goederen zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toekenning en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toekenning van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toekenning wordt gevraagd.

4. Deze toekenning van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 § 1 lid 4 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toekenning van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toekenning, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.

5. De keuze om de optie tot toekenning uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst,

het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

6. Deze optie tot toekenning van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5, worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels.

III. Motivering van de aanvraag

Geen toepassing van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, desgevallend wel van de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

A.1 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2. VCF

10. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

11. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge artikelen 17-18 van het huwelijkscontract zal verkrijgen, wordt echter niet uit nalatenschap verkregen, doch louter huwelijksvermogensrechtelijk, als een huwelijksvoordeel.

12. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dit huwelijksvoordeel wordt huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, op basis van het huwelijksstelsel.

13. Gelet op het feit dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat, kan het geen erfrechtelijke verkrijging zijn.

14. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking. Deze kwalificatie is objectief, dit wil zeggen dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen, animus donandi, kan die kwalificatie niet wijzigen. Het bewijs dat er sprake zou zijn van een animus donandi mag zelfs niet geleverd worden.

15. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is, en dit overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 in fine Burgerlijk wetboek.

16. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Het fiscaal recht moet dus uitgaan van de kwalificatie als niet-schenking, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zouden afwijken, wat in casu niet het geval is.

17. De toebedeling van de onverdeelde goederen noch de toekenning van eigen goederen op grond van op grond van de artikelen 17-18 zoals voorzien in het huwelijkscontract kan bijgevolg worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

A.2 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

18. Gezien voormelde artikelen 17-18 uit het huwelijkscontract gekwalificeerd worden als volkomen huwelijksvoordeel, kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat aan de langstlevende echtgenoot zou toekomen.

19. Ook al heeft het beding pas uitwerking bij het overlijden van de echtgenoten, van een schenking kan geen sprake zijn, gelet op de kwalificatie als huwelijksvoordeel.

20. Ook hier dient de burgerrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

21. De toebedeling van de onverdeelde goederen noch de toekenning van eigen goederen op grond van op grond van de artikelen 17-18 kan worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

A.3 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

22. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap en dient restrictief te worden gelezen.

23. Tussen de aanvragers bestaat geen gemeenschap. Ze zullen huwen onder het basisstelsel van scheiding van goederen. Daaraan werd een beding van toebedeling voor de onverdeelde en/of eigen goederen toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde en eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

24. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de artikelen 17-18 van het huwelijkscontract.

A.4 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

25. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

26. De toebedeling van de onverdeelde goederen en/of de toekenning van eigen goederen op grond van het beding van toebedeling op grond van de artikelen 17-18 verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017).

27. De toebedeling van de onverdeelde goederen en/of de toekenning van eigen goederen wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerste van de echtgenoten.

Zelfs wanneer het voordeel gedeeltelijk zou worden beschouwd als een schenking, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

28. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de toebedeling van de onverdeelde goederen, noch op de toekenning van eigen goederen op grond de artikelen 17-18 van het huwelijkscontract.

A.5 Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

29. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen op basis van het voorgenomen toebedelingsbeding (onverdeelde goederen) en het voorgenomen toekenningsbeding (eigen goederen), artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Dat artikel belast met schenkbelasting een schenking onder de levenden.

Van een schenking is in casu echter geen sprake. Er is louter sprake van huwelijksvoordelen. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

A.6 (Desgevallend) toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

30. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (om welke reden ook), er een onroerend goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, leidt het voorgenomen toebedelingsbeding tot de heffing van verdeelrecht leidt indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in een onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF).

Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (om welke reden ook), een echtgenoot een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).

B. Geen fiscaal misbruik

31. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 141/2013, 30 oktober 2013) stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

32. Deze aanvraag frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

B.1 Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

33. De artikelen 17-18 van het huwelijkscontract schenden de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

34. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF, noch artikel 2.7.1.0.5 VCF.

35. De aanvragers wensen te huwen onder een stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan de professionele autonomie van elk van hen, alsook aan de grotere bescherming voor professionele schuldeisers van de andere echtgenoot.

36. Ingevolge de wet van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden. Het huwelijksvermogensrecht laat immers toe om aanwinsten integraal reservebestendig over te dragen aan de langstlevende echtgenoot en niet-aanwinsten voor de helft reservebestendig over te dragen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen.

B.2 Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

37. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling.

38. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft en/of de eigen goederen voor de totaliteit in de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot terecht komen.

39. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden zijn, maar die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals (en voor zover) het huwelijksvermogensrecht hen dat toelaat.

40. Bovendien zijn de voorgenomen bedingen van toebedeling en toekenning, in tegenstelling tot andere beschermingsmechanismes, niet eenzijdig herroepbaar.

B.3 In het algemeen: niet-fiscale motieven van de aanstaande echtgenoten

41. Voor zover de objectieve toepassingsvoorwaarden van de algemene antimisbruikbepaling zouden zijn vervuld (quod non), wordt erop gewezen dat de aanstaande echtgenoten X-Y hebben beslist om te huwen om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming indien hun relatie wordt beëindigd door het overlijden van de eerste van hen.

De keuze voor het huwelijk is ingegeven door de grotere vermogensrechtelijke bescherming die de huwelijkse relatie hen biedt.

42. De aanstaande echtgenoten X-Y wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen, aangezien dit hen gedurende het huwelijk de nodige autonomie biedt inzake het beheer van hun goederen alsook de nodige bescherming inzake verhaal van schuldeisers.

Ingevolge deze scheiding van goederen is er geen vermogensdeling in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan overlijden. Dat vinden de aanstaande echtgenoten belangrijk.

43. Tegelijkertijd biedt het huwelijksvermogensrecht mogelijkheden om voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden – te voorzien in verregaande vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot, die bovendien in belangrijke mate reservebestendig is ten opzichte van de (gemeenschappelijke) kinderen van de aanstaande echtgenoten.

Ingevolge de Wet van 22 juli 2018 is het inderdaad mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, civielrechtelijke voordelen bieden die andere technieken, zoals een testament, niet bieden.

44. Ingevolge het beding van toebedeling van de onverdeelde goederen en het beding van toekenning van de eigen goederen komen de goederen bij overlijden bovendien van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig de artikelen 17-18 van het huwelijkscontract niet of slechts gedeeltelijk op deze bedingen te beroepen. Dit is voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt geschapen.

Voor de werking van het verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.

Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding zijn al deze stappen niet nodig, en treedt de langstlevende, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang de keuze van de langstlevende echtgenoot.

45. Evenmin wensen de echtgenoten X-Y te opteren voor een beperkte gemeenschap of een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Bovendien wordt de mogelijkheid van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen niet expliciet door de wet voorzien en wordt de geldigheid van dergelijke clausules niet unaniem aanvaard.

46. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers artikelen 17-18 in het huwelijkscontract niet wensen in te voegen op grond van fiscale motieven.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

IV. Beslissing

47. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

48. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

49. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

50. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500

TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 2.9.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

51. De te beoordelen verrichting

De aanvragers wensen in het huwelijk te treden onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen met toevoeging van een beding waarbij zowel de onverdeelde als de exclusief eigen goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, in volle eigendom, weze het optioneel, en dit in een door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.

Hiertoe wordt een huwelijksovereenkomst aangegaan waarbij de hoger vermelde artikelen 17 en 18 worden opgenomen.

52. Beoordeling.

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

53. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van (optionele) verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen en (optionele) toekenningsbedingen van niet onverdeelde goederen, die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich evenmin uit over de rechtsgeldigheid van deze overeenkomsten of clausules op burgerrechtelijk vlak.

In de mate bijgevolg dat de (optionele) verblijvingsbedingen en (optionele) toekenningsbedingen burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, en in de mate dat deze overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak rechtsgeldig zijn, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

In de mate dat de toebedelingen ingevolge het (optioneel) verblijvingsbeding en de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

54. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

56. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, wordt onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

57. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

58. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De optionele toebedeling van onverdeelde goederen en de optionele toekenning van niet onverdeelde goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

59. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

60. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

61. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

2.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

62. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

Onder voorbehoud van hetgeen onder randnummer 53 vermeld werd, namelijk voor zover de voorgenomen verrichtingen op burgerrechtelijk gebied kwalificeren als rechtsgeldige huwelijksvoordelen, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van de voorgenomen verrichtingen. De toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel wordt niet behandeld als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

63. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

2.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?

64. Onder voorbehoud van hetgeen onder randnummer 53 vermeld werd, namelijk voor zover de voorgenomen verrichtingen op burgerrechtelijk gebied kwalificeren als rechtsgeldige huwelijksvoordelen, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van de voorgenomen verrichtingen. De toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel wordt niet behandeld als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

65. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

Indien de keuze van de langstlevende echtgeno(o)t(e) tot gevolg heeft dat er roerende goederen worden toebedeeld, is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd.

Als er daarentegen exclusief eigen onroerende goederen worden toegekend van de ene echtgenoot aan de andere, zal op deze toekenning aan de verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.1 VCF.

Als er onroerende goederen worden toebedeeld, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn op grond van artikel 2.10.1.0.1 VCF indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

3) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

66. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

67. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

68. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

69. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

70. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers zich voornemen een huwelijksovereenkomst te verlijden, waarbij zij het stelsel van zuivere scheiding van goederen aannemen, met toevoeging van een (optioneel) verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een (optioneel) toekenningsbeding met betrekking tot de exclusief eigen goederen ten voordele van de langstlevende van hen.

Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

71. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.