Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23011 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 23011 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
23011
Datum beslissing
19 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de wijziging van huwelijksstelsel naar algehele gemeenschap gevolgd door een schenking van het hierna vermelde onroerend goed niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF, en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], met kantoor te […], namens:

2.1. De Heer X, geboren te […] op xx.xx.1947 (NN. […]) en zijn echtgenote;

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1951 (NN. […]), samen wonende te […].

De schenkers in dit dossier.

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1972 onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract. Blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2021 namen de echtgenoten X-Y het stelsel van algehele gemeenschap aan.

3. de betrokken partij is:

Mevrouw Z, geboren te […] op xx.xx.1975 (NN. […]), echtgenote van de heer […], wonende te […].

De begiftigde in dit dossier.

4. De betrokken onroerende goederen betreffen:

GEMEENTE […], eerste afdeling ([…])

4.1. Een perceel grond gelegen aan de […], gekend volgens titel sectie D, nummer […] en thans gekend volgens kadaster sectie D, nummer […] met een oppervlakte van zestien are éénenveertig centiare (16a 41ca).

4.2. Een perceel grond gelegen aan de […], gekend volgens titel sectie D, nummer […] en thans gekend volgens kadaster sectie D, nummer […] met een oppervlakte van twee are negenenvijftig centiare (2a 59ca).

OORSPRONG VAN EIGENDOM

Voorschreven onroerende goederen behoorden oorspronkelijk toe aan mevrouw A om het samen met andere onroerende goederen te hebben geschonken aan haar drie kinderen in blote eigendom, zijnde X, B, en C, elk voor een gelijk derde deel, zichzelf het levenslang vruchtgebruik voorbehoudende, blijkens akte verleden voor notaris […] destijds te […] op xx.xx.2008, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […] op xx.xx.2008, formaliteit […].

Mevrouw A is overleden te […] op xx.xx.2013 zodat haar vruchtgebruik is opgehouden te bestaan.

Ingevolge akte verleden voor notaris […] destijds te […] op xx.xx.2013, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […] op xx.xx. daarna, formaliteit […] hebben de broers B en C hun onverdeelde gerechtigdheden in voorschreven onroerende goederen afgestaan aan hun broer X, zodat deze laatste eigenaar is geworden van voorschreven onroerende goederen voor de geheelheid in volle eigendom.

Ingevolge het huidig huwelijksstelsel van algehele gemeenschap van goederen bestaande tussen de echtgenoten X – Y blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2021, behoren voorschreven onroerende goederen thans toe tot de huwgemeenschap bestaande tussen hen.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X-Y wensen de onder punt 4 beschreven onroerende goederen voor het geheel in volle eigendom te schenken aan hun dochter, vermeld onder punt 3..

III. Motivering van de aanvraag

7. De echtgenoten X-Y menen dat de inbreng en de daaropvolgende schenking(en) kunnen worden verantwoord door andere dan fiscale motieven, zijnde:

  • Dat zij nooit de intentie hadden in 2021 om hun huwelijksstelsel (louter) om fiscale redenen om te vormen;
  • Hun dochter héél binnenkort eigenaar wenst te worden van het perceel grond rekening houdende met de door haar gestelde plannen. De dochter gebruikt dit stuk grond reeds jaren als tuin palend aan haar eigendom én is van plan om op dit perceel een riante tuinberging te bouwen en eventueel zwemvijver aan te leggen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

8. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten/rechtshandelingen op burgerlijk vlak.

9. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF, dat luidt:

Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
…”.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.“

10. Elke rechtshandeling/geheel van rechtshandelingen, gesteld vanaf 1 juni 2012, kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. De verrichting maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1(PDF bestand opent in nieuw venster) van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

12. Gelet op de feitenconstellatie en de niet-fiscale motieven beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast bij gebrek aan eenheid van opzet.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.