Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23003 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel toebedelingsbeding en optioneel toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 23003 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met optioneel toebedelingsbeding en optioneel toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
23003
Datum beslissing
17 maart 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanstaande echtgenoten zijn voornemens om te huwen in de lente van 2023. De aanstaande echtgenoten hebben gekozen om hun huwelijksstelsel voorafgaandelijk aan hun huwelijk vast te leggen in een huwelijksovereenkomst waarbij ze principieel kiezen voor een zuivere scheiding van goederen, met toevoeging van maximale huwelijksvermogensrechtelijke voordelen voor de langstlevende.

2. De regeling ten voordele van de langstlevende is vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding en anderzijds een optioneel toekenningsbeding, waarvan ze modaliteiten en afwijkende keuzemogelijkheden in het bezorgde ontwerp van huwelijksovereenkomst nader hebben uitgewerkt

3. Vooraleer ze het ontwerp van huwelijksovereenkomst in de huidige vorm zouden laten verlijden, wensen de aanstaande echtgenoten met betrekking tot deze twee verrichtingen zekerheid over de fiscale behandeling ervan, voor het geval van overlijden van een van hen. Daarom vragen de aanstaande echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:

  • de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, zoals vervat in de artikelen 27 tot en met 31 (algemene principes), 32 tot en met 38 (optioneel verblijvingsbeding) en 39 tot en met 44 (optioneel toekenningsbeding) niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
  • de opname en de uitwerking van deze bedingen, geen fiscaal misbruik vormen, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF ook om die reden daarop niet toepasselijk is.


Duurtijd Voorafgaande Beslissing

  • Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.
  • Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.
  • Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.
  • We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.

We wensen dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de aanstaande echtgenoten door het overlijden van een van de echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […] te […], namens:

- de heer X, geboren te […] op xx.xx.1990, wonende te […], met rijksregisternummer […];

- mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1990, wonende te […], met rijksregisternummer […];

De aanstaande echtgenoten zijn thans wettelijk samenwonend.

5. De aanstaande echtgenoten hebben samen twee gemeenschappelijke minderjarige kinderen.

6. De aanstaande echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

7. De aanstaande echtgenoten kiezen als basisstelsel voor een zuivere scheiding van hun vermogens, dus voor een zuivere scheiding van goederen.

Voor het geval van overlijden van een van hen werken de echtgenoten een huwelijksvermogensrechtelijke regeling uit ten voordele van de langstlevende, zoals hierna omschreven, vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding, anderzijds een optioneel toekenningsbeding.

Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens diverse keuzemogelijkheden nader in het ontwerp van huwelijksovereenkomst uitgewerkt.

De aanvraag van de echtgenoten betreft zowel het verblijvingsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden zoals hierna omschreven, als het toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort als, enerzijds, het ‘optioneel verblijvingsbeding’ als, anderzijds het ‘optioneel toekenningbeding’ aangeduid. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens, zoals hierna toegelicht, worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of afwijkende toewijzing (met inbegrip van de keuze bij de kavelvorming) en, anderzijds, zowel het beding dat in een integrale toekenning van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning van deze goederen.

Optioneel verblijvingsbeding [1]

8. Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De regeling geldt echter niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten, of beide echtgenoten, in onverdeeldheid met derden zou zijn.

9. Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. De langstlevende kan inderdaad de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een toewijzing van alle onverdeelde goederen, of van die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen, voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.

Voor de onverdeelde goederen waarvan de langstlevende niet gekozen heeft om ze, voor het geheel of voor een breukdeel, dan wel slechts voor het vruchtgebruik, aan haar of hem te laten toewijzen, heeft hij of zij ook nog een keuze bij de kavelvorming, zoals nader omschreven in artikel 37 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst.

Optioneel toekenningsbeding [2]

10. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de roerende en onroerende goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn. Deze goederen worden in het ontwerp van huwelijksovereenkomst en hierna aangeduid als de ‘toe te kennen goederen’.

11. Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op het toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toekenning. De toekenning kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toekenning in vruchtgebruik. De toekenning kan ook beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde goederen die hij of zij hiervoor kan aanwijzen, voor een toekenning beperkt tot een door de langstlevende aan te wijzen breukdeel. Anders dan voor het verblijvingsbeding is overeengekomen, zal het toekenningsbeding geen uitwerking hebben indien de langstlevende geen tijdige keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.

III. Motivering van de aanvraag

12. De aanstaande echtgenoten vragen van uw dienst volgende bevestigingen:

  • de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding zoals in het ontwerp van huwelijksovereenkomst overwogen, zijn niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en frustreren geen van de doelstellingen van deze bepalingen, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
  • de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, vormen geen fiscaal misbruik, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF ook om die reden daarop niet toepasselijk is.

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

13. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichtingen zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

Zowel het overwogen optioneel verblijvingsbeding als het overwogen optioneel toekenningsbeding zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.

14. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW, bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

15. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen (art. 32 tot en met 44 van de ontworpen huwelijksovereenkomst), kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

16. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, hetzij krachtens het optioneel verblijvingsbeding, hetzij krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

17. Het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding zullen weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

19. De echtgenoten zullen huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan dat stelsel wordt zelfs geen beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel voegen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen zowel een optioneel verblijvingsbeding als een optioneel toekenningsbeding toe. Deze bedingen hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen, vermits tussen de echtgenoten geen gemeenschap wordt gecreëerd.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst zouden worden opgenomen, kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

20. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. een kosteloze beschikking;
  2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
  3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

21. Het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding houden evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding, die in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het SP 17044

21. Zowel het optioneel verblijvingsbeding als het optioneel toekenningsbeding verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Beide bedingen zijn inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als bedingen met betrekking tot de vereffening van de vermogens van de echtgenoten, als gevolg van de ontbinding van hun huwelijksstelsel. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

22. Er is met betrekking tot het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. Het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat ze beide louter als huwelijksvoordelen kwalificeren.

6. De verrichtingen maken evenmin fiscaal misbruik uit

23. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De voorgenomen verrichtingen frustreren geenszins een toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanstaande echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

24. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om, afzonderlijk in geval echtscheiding en in geval van overlijden, tot een billijke conventionele regeling te komen bij de vereffening van hun huwelijksstelsel. Voor het geval van overlijden doen ze dat, enerzijds via het optioneel verblijvingsbeding voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn, anderzijds via het optioneel toekenningsbeding, voor bepaalde goederen die exclusief aan elk van hen toebehoren. Noch het optioneel verblijvingsbeding, noch het optioneel toekenningsbeding kwalificeren als schenking. Beide vallen dus buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.3. 3° VCF, dat enkel schenkingen viseert.

25. De voorgenomen verrichtingen frustreren noch art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan, noch art. 2.7.1.0.5 VCF, omdat het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordelen niet kunnen worden gelijkgesteld met kosteloze beschikkingen.

De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De echtgenoten, die enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen, frustreren deze bepaling niet.

7. De niet-fiscale motieven voor de verrichting zijn dominant

26. De verrichting is niet fiscaal geïnspireerd. De aanstaande echtgenoten wensen te opteren voor het stelsel van scheiding van goederen. De keuze voor dit stelsel beantwoordt het best aan de doelstellingen en wensen van de aanstaande echtgenoten voor een evenwichtig en billijk huwelijksstelsel.

27. Het evenwicht dat ze beogen biedt hen beiden, in het bijzonder in de periode waarin zij professioneel actief zijn, de ruimste autonomie in het bestuur van hun respectieve vermogens. Iedere echtgenoot heeft aldus de ruimste bevoegdheden om tijdens het huwelijk eigen inkomsten te ontvangen en te besteden (zonder afbreuk te doen aan hun beider verplichting om deze inkomsten bij voorrang aan de huwelijkslasten te besteden). Ook biedt dit stelsel elke echtgenoot de ruimste bescherming tegen aanspraken van schuldeisers van de andere echtgenoot.

De heer X is op dit ogenblik in het bijzonder professioneel actief in het familiebedrijf […]

28. Voor het geval van ontbinding van het stelsel door overlijden, wensen de aanstaande echtgenoten evenwel dit stelsel aan te vullen met correcties die de langstlevende een ruime bescherming toekennen, hem of haar zoveel als mogelijk het behoud verzekeren van de levensstandaard die tijdens het huwelijk is opgebouwd, en zoveel als mogelijk comfort en financiële onafhankelijkheid toekennen.

Daartoe strekken de door de aanstaande echtgenoten overwogen optionele bedingen: het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding.

De gecombineerde werking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningbeding creëren voor de langstlevende een veel comfortabelere feitelijke en juridische positie dan wat ze zouden kunnen bereiken via andere overeenkomsten die ze zouden kunnen sluiten.

De toevoeging aan het stelsel van scheiding van goederen van een verrekenbeding, heeft bijvoorbeeld het nadeel dat het zich tot een geldelijke verrekening, na berekening, beperkt. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van beide optionele bedingen (het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding), treedt de langstlevende immers, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang zijn of haar keuze, van de goederen waarvan de aanstaande echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15). Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding waar de langstlevende in confrontatie kan komen met de overige erfgenamen van de vooroverleden echtgenoot, de verrekenvordering moet laten vaststellen en bovendien ook nog betaald moet krijgen.

De creatie van een Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen (TIGV) sluit ook niet voldoende aan bij de wensen van de aanstaande echtgenoten. Zo wensen zij met betrekking tot de goederen die hen in onverdeeldheid toebehoren, tijdens het huwelijk een flexibele regeling te behouden, die zij conventioneel kunnen uitwerken, indien gewenst afzonderlijk en afwijkend voor elk goed dat tussen hen onverdeeld is. Dit houdt bijvoorbeeld in dat ze niet elk onverdeeld goed voor gelijke breukdelen willen aanhouden, en daarom dus niet in een TIGV kunnen brengen waarin zij gelijk gerechtigd zouden zijn. Dit houdt bijvoorbeeld ook in dat ze in een afwijkende bestuursregeling willen voorzien, al naargelang de verhouding waarin ze voor bepaalde onverdeelde goederen gerechtigd zijn. Dit hebben ze bijvoorbeeld al in hun ontwerp van huwelijksovereenkomst voorzien (zie art. 16 van dit ontwerp). Het is bovendien voor de echtgenoten uitgesloten om de eigen goederen waarvan de toekenning ten voordele van de langstlevende wordt bedongen, in een dergelijk TIGV op te nemen. De bestuursregeling en de regeling inzake de verhaalbaarheid van schulden die op een TIGV toepasselijk zijn, stroken niet met de hoofdbekommernissen van de echtgenoten. Zij willen immers tijdens het huwelijk op de meest volstrekte wijze hun eigen goederen, ook de voorhuwelijkse goederen die als mogelijk toe te kennen goederen zijn vermeld, integraal in hun eigen vermogen behouden, reden waarom ze ook expliciet hebben bedongen dat ieder van hen, ondanks het toekenningsbeding, ruime eenzijdig uit te oefenen bestuursbevoegdheden op hun eventueel toe te kennen goederen behouden (zie artikel 44 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst).

De door de aanstaande echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de aanstaande echtgenoten net de langstlevende de opportuniteit willen geven om zich de onverdeelde goederen volledig of voor een ruimer breukdeel huwelijksvermogensrechtelijk te laten toewijzen, en dus vermijden dat die goederen in de nalatenschap van de overleden echtgenoot terecht komen. Evenzo willen de aanstaande echtgenoten de langstlevende de opportuniteit geven om zich de specifiek daartoe aangewezen toe te kennen goederen van de overledene rechtstreeks via een huwelijksvermogensrechtelijk beding inderdaad te laten toekennen, zonder dat deze goederen eerst in de nalatenschap van de overleden echtgenoot terecht komen. Doordat de voordelen die aldus aan de langstlevende worden toegekend huwelijksvermogensrechtelijke voordelen zijn, bereiken de echtgenoten inderdaad een dubbele doelstelling: de onherroepelijkheid ervan, enerzijds, en de gunstige kwalificatie als huwelijksvoordelen die slechts zeer beperkt inkortbaar zijn, anderzijds.

Onherroepelijkheid: noch het optioneel verblijvingsbeding noch het optioneel toekenningsbeding kunnen eenzijdig worden gewijzigd of herroepen. Het voordeel voor de langstlevende kan hem of haar niet buiten zijn of haar weten om, noch tegen zijn of haar wil in, worden ontnomen. Dat is precies wat de echtgenoten willen. De echtgenoten willen ook niet overwegen om via een schenking van de ene echtgenoot aan de andere, vermogenselementen van de ene naar de andere te laten overgaan. Dit zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst. Maar dit zou een onmiddellijk effect hebben op het vermogen van de echtgenoot-schenker die veel verder reikt dan wat de echtgenoten wensen: de schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht leiden. De echtgenoten willen daarentegen het eerder beschreven comfort van de langstlevende enkel verwezenlijken via overlevingsrechten, die elk van hen enkel kan uitoefenen indien hij of zij langer leeft.

Evenmin willen de echtgenoten overwegen om dergelijke overlevingsrechten via testament of via contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) toe te kennen: dergelijke overlevingsrechten zouden dan immers herroepelijk zijn, en de overwogen regeling zou dus geen zekerheid scheppen voor degene die er zich op zal beroepen. De aanstaande echtgenoten willen deze herroepelijkheid absoluut uitschakelen: ze is niet gewenst door de echtgenoot die de overlevingsrechten verkrijgt, en evenmin gewenst door de echtgenoot die de overlevingsrechten toekent.

Zeer beperkte inkortbaarheid. Voordelen die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de aanstaande echtgenoten mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel (met risico voor inkorting indien het beschikbaar deel zou overschreden worden) is veel ruimer dan voor giften. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van art. 2.3.57 BW niet zijn bereikt is er immers voor huwelijksvoordelen geen sprake van opname in de rekenboedel noch van aanrekening op het beschikbaar deel, en dus evenmin van inkortbaarheid.

De aanstaande echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel en bijgevolg de inkorting niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.

Samenvattend. Het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding die de aanstaande echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laten hen toe om hun beider wensen voor het comfort van de langstlevende zeer ruim te bereiken, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft.

Het optioneel verblijvingsbeding slaat immers op onverdeelde goederen waarvan de aanstaande echtgenoten door de gezamenlijke verkrijging of het onverdeeld maken ervan reeds bevestigen dat het om goederen gaat met een gezinsbestemming die niet hoort te eindigen bij overlijden van een van de echtgenoten. Deze onverdeelde goederen moeten daarom volkomen, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, ter zijne of hare volledige beschikking kunnen blijven.

Het optioneel toekenningsbeding slaat op concrete goederen van de ene dan wel van de andere echtgenoot, waarvan beide echtgenoten willen dat ze bij overlijden van de eigenaar ervan, volkomen, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, ter zijne of hare volledige beschikking kunnen worden gesteld.

In beide gevallen behoudt de langstlevende de optie om na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel.

Dit gebeurt dan bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.

Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de aanstaande echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om de bedingen, die in deze aanvraag zijn vermeld, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

IV. Beslissing

29. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

30. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

31. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

32. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het

overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

33. Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing gaat het besluitvormingsorgaan uit van de situatie of verrichting zoals deze door de aanvrager wordt voorgesteld [3]

De toekomstige echtgenoten willen het basisstelsel van scheiding van goederen aannemen gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten en bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers van de andere echtgenoot. De heer X is volgens aanvragers “in het bijzonder professioneel actief in het familiebedrijf […].”

Volgens de voorafgaande uiteenzetting in het voorgelegde ontwerp van huwelijksovereenkomst, willen de toekomstige echtgenoten tijdens het huwelijk de scheiding van goederen “strak aanhouden”. Ook bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding zien de toekomstige echtgenoten af van de wettelijk voorziene mogelijkheid van rechterlijke correctie op deze zuivere scheiding van goederen. De toekomstige echtgenoten verklaren dat deze correctie niet strookt met de logica van dit stelsel zodat ze niet verder wensen te gaan “dan hetgeen waartoe een zuivere scheiding van goederen inherent leidt.”

Enkel voor het geval van ontbinding van het stelsel door overlijden, wensen de toekomstige echtgenoten dit stelsel aan te vullen met correcties die de langstlevende van hen een ruime bescherming toekennen, hem of haar zoveel als mogelijk het behoud verzekeren van “de levensstandaard die tijdens het huwelijk is opgebouwd en zoveel als mogelijk comfort en financiële ontafhankelijkheid toekennen.”

Deze correcties bestaan in een optioneel verblijvingsbeding van onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding van nader in het huwelijkscontract concreet te vermelden goederen waarvan de ene dan wel de andere echtgenoot exclusief eigenaar is.

Beide correctiebedingen worden optioneel aangegaan, zodat de langstlevende de keuze zal hebben om hetzij de uitoefening ervan volledig te laten gelden, hetzij naar keuze te beperken.

34. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich enkel uit over de fiscale behandeling van de correctiebedingen.

In de mate bijgevolg dat de (optionele) verblijvingsbedingen en (optionele) toekenningsbedingen burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, worden zij fiscaal aanzien als overeenkomsten onder bezwarende titel.

Uit de motivatie van aanvrager blijkt dat deze niet de bedoeling heeft om een beperkte gemeenschap van goederen, of een zogenaamd ‘toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen’ (‘TIGV’) te creëren. De aanvrager meldt dat “De creatie van een Toegevoegd Intern Gemeenschappelijk Vermogen (TIGV) ook niet voldoende bij de wensen van de aanstaande echtgenoten (aansluit).“

In de mate dat de toebedelingen uit het (optioneel) verblijvingsbeding en de toekenning uit het (optioneel) toekenningsbeding, effectief huwelijksvoordelen zijn, en voor wat betreft de onverdeeldheden burgerrechtelijk geen beperkte gemeenschap vormen, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

35. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is geen erfrechtelijke verkrijging, doch wel een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

36. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

37. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, wordt onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Zoals voormeld kwalificeert de aanvrager het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel en bijgevolg niet als schenking.

38. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

39. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, vermits de voorgenomen verrichting volgens de kwalificatie van de aanvrager geen betrekking heeft op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

40. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

41. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De aanvrager kwalificeert het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel en bijgevolg niet als een schenking.

42. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

43. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan evenwel worden afgetoetst aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

44. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

45. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

46. Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

47. De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

48. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven in randnummers 26-28, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Evenmin vinden de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF in casu toepassing.

49. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] In het door aanvragers voorgelegde ontwerp van huwelijksovereenkomst worden de algemene bepalingen betreffende beide correctiebedingen beschreven […]

[2] In het door aanvragers voorgelegde ontwerp van huwelijksovereenkomst worden de algemene bepalingen betreffende beide correctiebedingen beschreven […]

[3] Zoals beschreven in de aanvraag, geciteerd onder randnummers 27 en 28 hiervoor, alsook in het voorgelegd ontwerp van huwelijksovereenkomst.