Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17023 - Inbreng vastgoed in een burgerlijke maatschap Vlaamse Belastingdienst

VB 17023 - Inbreng vastgoed in een burgerlijke maatschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
17023
Datum beslissing
2 augustus 2017
Publicatiedatum
10 april 2020

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.7. VCF
  • art. 2.9.4.1.1. VCF

Onderstaande voorafgaande beslissing werd aangepast in functie van een nieuwe analyse in het kader van de Bijzondere Financieringswet.

  • oorspronkelijke publicatie op 03.08.2017

  • nieuwe publicatie op 10.04.2020

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag stekt er toe te vernemen of er Vlaamse registratiebelasting verschuldigd is bij zowel de inbreng van onroerende goederen in een burgerlijke maatschap als bij de ontbinding van de burgerlijke maatschap.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door “A”.

3. De betrokken partijen zijn:

De heer X en mevrouw Y.

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris “B” op […] 1987, niet gewijzigd tot op heden.

4. De betrokken onroerende goederen zijn:

  • a. de gezinswoning […]
  • b. een appartement […]
  • c. percelen grond […] (onbebouwde percelen + percelen die gebruikt worden in het kader van de uitbating van het bedrijf ‘Z’).

Voormelde onroerende goederen (nl. de gezinswoning en het appartement) behoren in onverdeeldheid toe aan de echtgenoten X-Y. De percelen grond behoren deels toe aan beide echtgenoten en deels tot het eigen vermogen van de heer X.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X-Y overwegen thans over te gaan tot de oprichting van een burgerlijke maatschap waarin zij voormelde onroerende goederen (of een deel ervan, bijv. enkel de goederen voormeld onder a en b) willen inbrengen. Op vandaag hebben zij niet de intentie om de delen van de burgerlijke maatschap te schenken.

Zij overwegen een burgerlijke maatschap op te richten om voormelde privé onroerend goed ‘te beschermen’. Zij willen immers niet dat hun twee kinderen, na het overlijden van hun ouders zijnde de echtgenoten X-Y, onmiddellijk zouden overgaan tot de verkoop van voormelde onroerende goederen.

De echtgenoten X-Y, voornoemd, zouden de maatschap willen oprichten tot hun kinderen ‘een zekere leeftijd’ hebben. Zij zullen bijgevolg externe bestuurders aanduiden die het beheer van de burgerlijke maatschap kunnen uitoefenen van zodra de echtgenoten X-Y overleden zijn.

III. Motivering van de aanvraag

6. Vraag A: Is er registratiebelasting verschuldigd bij de inbreng van voormelde onroerende goederen door de echtgenoten X-Y in een burgerlijke maatschap?

7. Op basis van art. 19,5° W. Reg is er slechts een verplichte registratie bij de inbreng van goederen in een vennootschap met rechtspersoonlijkheid.

De burgerlijke maatschap daarentegen is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (art. 46 Wetboek Vennootschappen).

Art. 19,2° W. Reg voorziet in een verplichte registratie van akten waarbij onroerende goederen gelegen in België worden overgedragen.

De inbreng van een onroerend goed gaat echter niet noodzakelijk samen met een eigendomsoverdracht.

Voor wat betreft de onroerende goederen (voormeld onder a en b – en de onroerende goederen onder c die toebehoren aan beide echtgenoten samen) is er geen eigendomsoverdracht aangezien de echtgenoten in de maatschap rechten verkrijgen in dezelfde verhouding als zij onverdeelde rechten hebben in de ingebrachte onroerende goederen.

Deze fiscale transparantie werd destijds bevestigd in een federale administratieve beslissing van 25 mei 2007 (R115bis/06-01).

Het principe van fiscale transparantie van de burgerlijke maatschap werd ook door Vlabel in een aantal rulings aanvaard (onder meer VB nr 16038 dd. 5/9/2016).

Op de inbreng van onroerende goederen in een burgerlijke maatschap is er o.i. geen registratierecht verschuldigd indien het aandeel van iedere deelgenoot ongewijzigd blijft.

8. Hypothese 1

Stel dat de heer X eveneens een perceel grond, behorende tot zijn eigen vermogen, zou inbrengen in de burgerlijke maatschap. Vraag is dan welk registratierecht op dat ogenblik van toepassing is, aangezien er op dat ogenblik wel een ‘eigendomsoverdracht is’ (nl het onverdeeld maken onder de structuur van een burgerlijke maatschap).

Art. 115 bis W. Reg voorziet in een registratietarief van 0 % bij de inbreng van gronden of commerciële panden.

Bijgevolg zal er geen registratiebelasting verschuldigd zijn op het ogenblik dat de heer X een perceel grond zou inbrengen in de burgerlijke maatschap die hij samen met zijn echtgenote zou oprichten.

In bijlage kan u de tekst terugvinden uit ‘Vermogensplanning in de praktijk 2016/4 – Inbreng vastgoed in een burgerlijke maatschap: enkele fiscale aandachtspunten - Jos Ruysseveldt’. Op pag 39 onder ‘0 % tarief’ van de bijgevoegde tekst kan u uitdrukkelijk terugvinden dat zelfs indien de inbreng eigendomsoverdragend is, er geen verkooprecht verschuldigd is.

9. Hypothese 2

Stel dat de heer X op termijn privé een woning zou verkrijgen voor de geheelheid in volle eigendom en hij deze woning in de burgerlijke maatschap zou inbrengen en ‘onverdeeld maken’ met zijn echtgenote. Welke registratiebelasting is op dat ogenblik verschuldigd?

Aangezien er op dat ogenblik een eigendomsoverdracht is, zal het verkooprecht van toepassing zijn (10 % in toepassing van art. 2.9.4.1.1 VCF).

Is deze 10 % verschuldigd op het ‘afgestaan deel’ of op het geheel? In de veronderstelling dat de woning een waarde zou hebben van € 200.000, is het verkooprecht dan verschuldigd op € 100.000 of op de totaliteit? O.i. is dit enkel op de helft verschuldigd aangezien de echtgenote slechts de helft zal verkrijgen bij de inbreng in de burgerlijke maatschap. Art. 2.9.3.0.1 § 2 VCF bepaalt immers dat de belastbare grondslag niet lager mag zijn dan de verkoopwaarde van de overgedragen onroerende goederen. In casu zal door de inbreng in een burgerlijke maatschap slechts de helft worden overgedragen aan de echtgenote.

10. Vraag B: Is er registratiebelasting verschuldigd bij de ontbinding van de burgerlijke maatschap?

11. Stel dat de ouders de maatschap na enkele jaren willen ontbinden en de onroerende goederen opnieuw in hun privé vermogen terechtkomen in dezelfde verhouding als destijds bij de inbreng: geen registratiebelasting verschuldigd.

Stel dat zij bepaalde goederen naar zich ‘toetrekken’ in volle eigendom (bijv één van de echtgenoten zal het appartement onder b. voor de geheelheid in volle eigendom verwerven): het verdeelrecht zal van toepassing zijn (art. 2.10.1.0.1).

Stel dat de maatschap blijft behouden en de ouders komen te overlijden: op dat ogenblik zal erfbelasting verschuldigd zijn. Indien de maatschap vervolgens zou ontbonden worden, zal het voorgaande van toepassing zijn, nl. enkel het verdeelrecht zal van toepassing zijn indien de kinderen de onroerende goederen tussen elkaar zouden verdelen (m.a.w. wanneer zij bepaalde goederen voor de geheelheid in volle eigendom zouden verkrijgen).

IV. Beslissing

12. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

13. Vraag A:

Krachtens art. 3, 6° BFW is het Vlaamse Gewest bevoegd voor overdrachten ten bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen met uitsluiting van de overdrachten die het gevolg zijn van een inbreng in een vennootschap behalve voor zover het een inbreng betreft door een natuurlijk persoon van een woning in een Belgische vennootschap. Een maatschap is een vennootschap zoals bepaald in boek 4 van het WVV.

14. Voor de fiscale behandeling van de inbreng is de aard van de in de vennootschap in te brengen onroerende goederen doorslaggevend.

Een zuivere inbreng door een natuurlijke persoon van een woning in een Belgische vennootschap, valt binnen de toepassing van het verkooprecht (onroerende goederen) of van de schenkbelasting (roerende of onroerende goederen), naar gelang van de bedoeling van de partijen (overdracht onder bezwarende dan wel onder kosteloze titel).

Een zuivere inbreng van andere dan tot bewoning bestemde onroerende goederen maakt geen Vlaamse registratiebelasting opeisbaar, ongeacht of er bij die inbreng al dan niet een eigendomsoverdracht plaatsvindt.

15. Bij de inbreng van een woning in een maatschap dient evenwel een onderscheid te worden gemaakt tussen een al dan niet eigendomsoverdragende inbreng om uit te maken of er Vlaamse registratiebelasting verschuldigd is.

16. Als een persoon een woning inbrengt in een maatschap, behoudt deze persoon in principe de rechten die hij op de ingebrachte woning bezit. Deze rechten kunnen niet worden overgedragen aan de maatschap, vermits de maatschap, vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, geen titularis van rechten kan zijn.

17. Wanneer de maten in de maatschap maatschappelijke rechten zullen verkrijgen in dezelfde verhouding als zij onverdeelde rechten hebben in de ingebrachte woning, is er geen eigendomsoverdracht. In dat geval is er geen verkooprecht noch schenkbelasting verschuldigd op de inbreng.

18. Anders is het wanneer een maat eigendom of vruchtgebruik van een woning inbrengt in de maatschap, met de bedoeling dat deze rechten de onverdeelde eigendom zouden worden van de andere maten.

In dat geval is er wel degelijk sprake van een eigendomsoverdragende handeling. De eigendomsoverdracht geschiedt namelijk ten bate van de andere maten en heeft betrekking op de door de inbrenger overgedragen onverdeelde delen in de betrokken woning.

Een dergelijke inbreng valt binnen de toepassing van het verkooprecht (onroerende goederen) of van de schenkbelasting (roerende of onroerende goederen), naar gelang van de bedoeling van de partijen (overdracht onder bezwarende dan wel onder kosteloze titel).

17. I.c. zal de overdracht van de helft van een eigen woning zoals omschreven in hypothese 2, door de heer X aan mevrouw Y wel degelijk aanleiding geven tot de heffing van een Vlaamse registratiebelasting

18. Vermits het gaat om een overdracht tussen echtgenoten, zal de toepasselijke registratiebelasting in principe de schenkbelasting zijn.

19. Vraag A moet dus bevestigend worden beantwoord, indien en in de mate dat de inbreng betrekking heeft op een woning en een eigendomsoverdragend karakter heeft.

20. Vraag B

De maatschap is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid en kan geen titularis zijn van rechten. Het zijn de maten die titularis blijven van de door hen ingebrachte rechten.

21. Door de ontbinding van de maatschap heeft er dus geen eigendomsoverdracht plaats. De maten blijven titularis van de zakelijke rechten die ze bezaten tijdens het bestaan van de maatschap.

22. Als één van de maten, na de ontbinding van de maatschap, een onverdeeld onroerend goed volledig naar zich toe zal willen trekken, dan zal hierop, naar gelang van het geval, het verdeelrecht of het verkooprecht verschuldigd zijn.

23. Het verdeelrecht zal verschuldigd zijn als de verkrijger van het onverdeeld deel, ten aanzien van de afstanddoener, niet de hoedanigheid heeft van derde-verkrijger bij overeenkomst. Als deze verrichting de onverdeeldheid doet ophouden, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn op de totale waarde van het goed.

24. Het verkooprecht zal verschuldigd zijn als de verkrijger van het onverdeeld deel, ten aanzien van de afstanddoener, wel de hoedanigheid heeft van derde-verkrijger bij overeenkomst (art. 2.9.1.0.7 VCF).

25. Als dhr. X in het kader van de oprichting van de maatschap een onverdeeld deel aan zijn echtgenote mevr. Y heeft overgedragen, is er sprake van een overdracht via schenking (zie boven punt 18.). Op de verkrijging door mevr. Y na de ontbinding van de maatschap van het gehele onroerend goed, zal het verkooprecht verschuldigd zijn op het onverdeeld deel dat mevr. Y bij verkrijgt. Mevrouw Y is immers een derde-verkrijger bij overeenkomst.

26. Als de ouders of een van hen komt te overlijden, voor of na de ontbinding van de maatschap, behoren de rechten, die zij op de betrokken onroerende goederen bezitten, tot het onroerend actief van hun nalatenschap en zal er dienovereenkomstig erfbelasting worden geheven in hoofde van de erfgenamen. Als de kinderen, in hun hoedanigheid van mede-erfgenamen, vervolgens overgaan tot de verdeling van de onroerende goederen, zal hierop verdeelrecht verschuldigd zijn.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.