Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23095 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van wederzijdse optionele verblijvings- en toekenningsbedingen Vlaamse Belastingdienst

VB 23095 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van wederzijdse optionele verblijvings- en toekenningsbedingen

Voorafgaande beslissing
Nummer
23095
Datum beslissing
11 maart 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van de zuivere scheiding van goederen. Zij wensen op heden hun huwelijksvermogensstelsel te wijzigen, door toevoeging van een beding van verblijving van onverdeelde goederen en een beding van toebedeling van eigen goederen, zoals hierna vermeld en zoals eveneens opgenomen in het ontwerp van huwelijkscontract.[1]

2. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 22 en 23 zoals voorzien in de huwelijksovereenkomst tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en dat de huwelijksovereenkomst geen enkele van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.[2]

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […], namens:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1969, met rijksregisternummer […], en zijn echtgenote mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1970, met rijksregisternummer […], samen wonende te […].

Hierna samen genoemd “de aanvragers”, “de echtgenoten” of “de partijen”.

De aanvragers zijn gehuwd voor de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de gemeente […] op xx.xx.1995, onder het stelsel van de zuivere scheiding van goederen blijkens de huwelijksovereenkomst voorafgaand aan het huwelijk verleden voor notaris […], te […] op xx.xx.1995, welk stelsel sindsdien niet werd gewijzigd.

Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, die inmiddels meerderjarig zijn, te weten:

  • Juffrouw A , geboren te […] op xx.xx.1996
  • Juffrouw B, geboren te […] op xx.xx.1998;
  • Juffrouw C, geboren te […] op xx.xx.2001.

Er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De partijen zijn samen onverdeeld eigenaar van de volgende onroerende goederen:

  • De gezinswoning met garage gelegen te […] en […], elk voor de onverdeelde helft in volle eigendom.
  • Een appartement met parking gelegen te […], elk voor de helft in volle eigendom.
  • Een studio met parking gelegen te […], elk voor de helft in blote eigendom.
  • Een appartement met parking gelegen te […], elk voor de helft in blote eigendom.

De partijen zijn samen onverdeeld eigenaar van de volgende roerende goederen:

  • Bankrekeningen en een effectenportefeuille

5. De Heer X is eigenaar van:

  • De helft van de aandelen van de besloten vennootschap waarin beide echtgenoten destijds hun beroepsactiviteit in uitoefenden. Momenteel oefent enkel mevrouw Y er haar beroepsactiviteit in uit. De vennootschap houdt geen vastgoed aan, behalve het vruchtgebruik van het appartement te […].

6. Mevrouw Y is eigenaar van:

  • De helft van de aandelen van de besloten vennootschap waarin beide echtgenoten destijds hun beroepsactiviteit in uitoefenden. Momenteel oefent enkel mevrouw Y er haar beroepsactiviteit in uit. De vennootschap houdt geen vastgoed aan, behalve het vruchtgebruik van het appartement te […].
  • Een bankrekening
  • Een huis gelegen te […], voor een vierde deel in blote eigendom.

7. De echtgenoten wensen te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar, in het bijzonder in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden.

De echtgenoten kozen destijds voor het stelsel van de zuivere scheiding van goederen, omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie en aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers.

De echtgenoten wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot.

Zij wensen een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het vermogen dat zij elk tijdens het huwelijk opgebouwd hebben (behoudens de voorhuwelijkse aandelen van de vennootschap) zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom.

Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn ze daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen, die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen reservebestendig toe te wijzen aan de langstlevende echtgenoot dan via de testamentaire beschikking (of via schenkingen onder de levenden).

8. De echtgenoten wensen daarom zowel de onverdeelde als eigen goederen, voor zover deze ‘aanwinsten’ betreffen (met uitzondering van de voorhuwelijkse aandelen van de besloten vennootschap), in volle eigendom, zijnde het optioneel, en dit in een door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.

De ‘niet-aanwinsten’, zoals het aandeel dat mevrouw Y bezit in de woning in […], wensen de echtgenoten niet te betrekken in de regeling, aangezien deze goederen afkomstig zijn van of uit hun respectievelijke families. Zij wensen niet dat dergelijke goederen toebedeeld kunnen worden aan de langstlevende. Hierop wensen de echtgenoten één uitzondering te maken, namelijk wat de aandelen van de besloten vennootschap betreft.

Deze aandelen van de vennootschap wensen zij wel te betrekken in de regeling. De vennootschap werd voor het huwelijk opgericht door beide aanvragers, zij oefenden er destijds beiden hun beroepsactiviteit in uit. De echtgenoten wensen de aandelen zoveel als mogelijk toe te bedelen aan de langstlevende, voor zoveel als mogelijk in volle eigendom, aangezien mevrouw Y er op heden nog steeds haar beroepsactiviteit in uitoefent. Mevrouw Y wenst er na een eventueel overlijden van haar echtgenoot haar beroepsactiviteit verder in uit te oefenen. Heer X wenst na een eventueel overlijden van zijn echtgenote de optie te hebben om er ook een beroepsactiviteit in uit te oefenen. Dit alles zonder enige inmenging van hun kinderen.

9. Hiertoe werden de hieronder vermelde artikelen ingevoegd in de huwelijksovereenkomst tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel:

“HOOFDSTUK 3 . BIJZONDERE BEPALINGEN IN GEVAL VAN ONTBINDING VAN HET HUWELIJK DOOR OVERLIJDEN

Artikel 22. Toebedeling van de onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van verblijving van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.

Deze regels van verblijving zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6. BW en artikel 2.3.29. BW.

2. De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.

3. De hierboven vermelde verblijving van de goederen van de onverdeeldheid zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot verblijving en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris.

De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van vier (4) maanden te rekenen vanaf de dag van het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van verblijving voor de onverdeelde goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de verblijving wordt gevraagd.

De keuze wordt geacht uitgeoefend te zijn met terugwerkende kracht tot op het moment van het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.

4. Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64.,§ 1, vierde lid BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57. en 2.3.58. BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze verblijving, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.

5. De keuze om de optie tot verblijving uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsonbekwaam is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een volmachthouder aangesteld door de langstlevende echtgenoot krachtens een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel zoals voorzien in artikel 490 OBW.

6. Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5., worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels.[3]

7. De goederen die aan de beide echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren worden geacht verkregen te zijn tijdens het huwelijk, behoudens tegenbewijs dat de betrokken goederen verkregen werden voor het huwelijk, uit een nalatenschap of door een gift.

Artikel 23. Toebedeling van de eigen goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1.1. Eveneens in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de eigen goederen die de echtgenoten toebehoren:

1.2. Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

- op de goederen en schuldvorderingen die aan de eerstoverleden echtgenoot toebehoorden op de dag van het huwelijk; behoudens op de aandelen van de besloten vennootschap ‘[…]’, met zetel te […], met ondernemingsnummer […], opgericht door beide echtgenoten voor hun huwelijk, blijkens de akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1994, gepubliceerd in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblád van xx.xx.1994, onder nummer […].

- op de goederen en schuldvorderingen die de eerstoverleden echtgenoot verkregen heeft uit een nalatenschap;

- op de goederen en schuldvorderingen die de eerstoverleden echtgenoot verkregen heeft door een gift;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6. BW en artikel 2.3.29. BW.

2. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoten toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.

3. De hierboven vermelde toebedeling van de eigen goederen zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van vier (4) maanden te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.

De keuze wordt geacht uitgeoefend te zijn met terugwerkende kracht tot op het moment van het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.

4. Deze toebedeling van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64. § 1, vierde lid BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57. en 2.3.58. BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toebedeling van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.

5. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

6. Deze toebedeling van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5, worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels.[4]

7. De goederen die aan elke echtgenoot afzonderlijk toebehoren worden geacht verkregen te zijn tijdens het huwelijk, behoudens tegenbewijs dat de betrokken goederen verkregen werden voor het huwelijk, uit een nalatenschap of door een gift.“

10. De aanvragers bevestigen te weten dat

  • op de toebedeling van de roerende goederen geen registratiebelasting verschuldigd is;
  • bij de toebedeling van de onroerende goederen, het verdeelrecht verschuldigd zal zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een “derde-verkrijger" (nog geen mede-eigenaar), dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF.

III. Motivering van de aanvraag

11. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de hiervoor vermelde artikelen 22 en 23 van de huwelijksovereenkomst tot wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende echtgenoot zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding van de onverdeelde (artikel 22) of toekenningsbeding van de eigen goederen (artikel 23), niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen:

A. Geen toepassing van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

A.1 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

12. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

13. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge artikelen 22 en 23 van de huwelijksovereenkomst zal verkrijgen, wordt echter niet uit nalatenschap verkregen, doch louter huwelijksvermogensrechtelijk, als een huwelijksvoordeel.

14. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dit huwelijksvoordeel wordt huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, op basis van het huwelijksstelsel.

15. Gelet op het feit dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat, kan het geen erfrechtelijke verkrijging zijn.

16. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking. Deze kwalificatie is objectief, dit wil zeggen dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen, animus donandi, kan die kwalificatie niet wijzigen. Het bewijs dat er sprake zou zijn van een animus donandi mag zelfs niet geleverd worden.

17. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is, en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1 in fine Burgerlijk wetboek.

18. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Het fiscaal recht moet dus uitgaan van de kwalificatie als niet-schenking, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zouden afwijken, wat in casu niet het geval is.

19. De verblijving van de onverdeelde goederen en de toebedeling van de eigen goederen op grond van de artikelen 22 en 23 zoals voorzien in de huwelijksovereenkomst kan bijgevolg niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

A.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

20. Gezien voormelde artikelen de artikelen 22 en 23 zoals voorzien in de huwelijksovereenkomst gekwalificeerd worden als volkomen huwelijksvoordeel, kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat aan de langstlevende echtgenoot zou toekomen.

21. Ook al heeft het beding pas uitwerking bij het overlijden van de echtgenoten, van een schenking kan geen sprake zijn, gelet op de kwalificatie als huwelijksvoordeel.

22. Ook hier dient de burgerrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

23. De verblijving van de onverdeelde goederen en/of de toebedeling van de eigen goederen op grond van de artikelen 23 en 23 kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

A.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

24. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap en dient restrictief te worden gelezen.

25. Tussen de aanvragers bestaat geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van de zuivere scheiding van goederen. Daaraan werd een verblijvingsbeding voor de onverdeelde en een toebedelingsbeding voor de eigen goederen toegevoegd, hetzij optioneel, voor het geval van overlijden, die louter betrekking hebben op onverdeelde en eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

26. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de artikelen 22 en 23 van de huwelijksovereenkomst.

A.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

27. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

a) een kosteloze beschikking;

b) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

c) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

28. De verblijving van de onverdeelde goederen en/of de toebedeling van de eigen goederen op grond van artikel 22 en 23 verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking.

29. De verblijving van de onverdeelde goederen en/of de toebedeling van de eigen goederen op grond van artikel 22 en 23 wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerste van de echtgenoten.

30. Zelfs wanneer het voordeel gedeeltelijk zou worden beschouwd als een schenking, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

31. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de verblijving van de onverdeelde goederen en/of de toebedeling van de eigen goederen op grond van artikel 22 en 23.

B. Geen fiscaal misbruik

32. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 141/2013, 30 oktober 2013) stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling.

Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

Deze aanvraag frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

B.1 Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

33. De artikelen 22 en 23 van de huwelijksovereenkomst schenden de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

34. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.5 VCF.

35. De aanvragers zijn destijds gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan de professionele autonomie van elk van hen, alsook aan de grotere bescherming voor professionele schuldeisers van de andere echtgenoot.

36. Ingevolge de wet van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.

37. Het huwelijksvermogensrecht laat immers toe om aanwinsten integraal reservebestendig over te dragen aan de langstlevende echtgenoot en niet-aanwinsten voor de helft reservebestendig over te dragen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen.

B.2 Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

38. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling.

39. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft en/of de eigen goederen voor de totaliteit in de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot terecht komen.

40. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden zijn, maar die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals (en voor zover) het huwelijksvermogensrecht hen dat toelaat.

41. Bovendien is het verblijvingsbeding van de onverdeelde goederen en de toebedeling van de eigen goederen op grond van artikel 22 en 23 opgenomen in de huwelijksovereenkomst, in tegenstelling tot andere beschermingsmechanismes, niet eenzijdig herroepbaar.

B.3. In het algemeen: niet-fiscale motieven van de echtgenoten

42. De echtgenoten hebben beslist om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming indien hun relatie wordt beëindigd door het overlijden van de eerste van hen.

43. De echtgenoten zijn destijds gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, aangezien dit hen gedurende het huwelijk de nodige autonomie biedt inzake het beheer van hun goederen alsook de nodige bescherming inzake verhaal van schuldeisers.

44. Ingevolge deze scheiding van goederen is er geen vermogensdeling in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan overlijden. Dat vinden de echtgenoten belangrijk.

45. Tegelijkertijd biedt het huwelijksvermogensrecht mogelijkheden om - voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden - te voorzien in verregaande vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot, die bovendien in belangrijke mate reservebestendig is ten opzichte van de (gemeenschappelijke) kinderen van de echtgenoten.

Ingevolge de Wet van 22 juli 2018 is het inderdaad mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, civielrechtelijke voordelen bieden die andere technieken, zoals een testament, niet bieden.

46. Ingevolge het verblijvingsbeding van de onverdeelde goederen en het toebedelingsbeding van de eigen goederen op grond van artikel 22 en 23 beding van toebedeling van de onverdeelde en/of de eigen goederen komen de goederen bij overlijden bovendien van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig artikel 22 en/of 23 van de huwelijksovereenkomst niet of slechts gedeeltelijk op dit verblijvings- of toebedelingsbeding te beroepen. Dit is voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt geschapen.

Voor de werking van het verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.

Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding zijn al deze stappen niet nodig, en treedt de langstlevende, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang de keuze van de langstlevende echtgenoot.

47. Evenmin wensen de echtgenoten opteren voor een beperkte gemeenschap of een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Bovendien wordt de mogelijkheid van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen niet expliciet door de wet voorzien en wordt de geldigheid van dergelijke clausules niet unaniem aanvaard.

48. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers artikelen 22 en 23 in de huwelijksovereenkomst niet hebben ingevoegd op grond van fiscale motieven.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

Conclusie - gevraagde beslissing

49. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 22 en 23 zoals voorzien in de huwelijksovereenkomst tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, dat de huwelijksovereenkomst geen enkele van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is en dat bijgevolg bij het overlijden van de eerste van de echtgenoten geen schenk- of erfbelasting zal verschuldigd zijn.

De aanvragers bevestigen te weten dat aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op onroerende goederen er bij het overlijden wel hetzij een verdeelrecht, hetzij een verkooprecht verschuldigd zal zijn op de toebedeling van deze onroerende goederen.

IV. Beslissing

50. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

51. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

52. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.9.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

53. De voorgenomen akte van wijziging van de huwelijksovereenkomst met behoud van het stelsel van zuivere scheiding van goederen, waarbij aan dit stelsel van scheiding van goederen een optioneel verblijvingsbeding van onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding van niet-onverdeelde goederen zal worden toegevoegd, voor het geval het huwelijk wordt ontbonden voor overlijden.

54. Uit de toelichting die aanvragers in de aanvraag zelf geven, blijkt dat beide bedingen enkel betrekking hebben op aanwinsten, met uitzondering van aandelen van een vennootschap welke voor het huwelijk werd opgericht door beide aanvragers en waar de aanvragers destijds beiden hun beroepsactiviteit in uitoefenden (zie randnummers 7 en 8).

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

55. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

56. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel noch van verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen, noch van toekenningsbedingen van niet-onverdeelde goederen die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

57. In de mate dat de verblijvings- en toekenningsbedingen in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

58. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

59. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

60. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvings- en het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

61. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

62. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De verblijving en de toekenning van resp. onverdeelde en niet-onverdeelde goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

63. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

64. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvings- en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

65. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF

66. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

67. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling van de roerende goederen is noch verkooprecht, noch verdeelrecht verschuldigd;
  • op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

3. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

68. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

69. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

70. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

71. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

72. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1995.

Zij wensen aan dit stelsel een verblijvingsbeding met betrekking tot de op moment van ontbinding van het huwelijk door overlijden tussen hen bestaande onverdeelde goederen toe te voegen alsook een toekenningsbeding met betrekking tot in de huwelijksovereenkomst omschreven welbepaalde exclusief eigen goederen. Deze bedingen zullen enkel uitwerking hebben voor zover het huwelijk zal ontbonden worden door overlijden.

Deze bedingen hebben betrekking op het vermogen dat de echtgenoten samen opgebouwd hebben (deels reeds voor het huwelijk, namelijk voor wat betreft de aandelen van een welbepaalde professionele vennootschap).

Deze wijzigingen worden door aanvragers gemotiveerd door de wens “een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het vermogen dat zij elk tijdens het huwelijk opgebouwd hebben (behoudens de voorhuwelijkse aandelen van de vennootschap) zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom..

Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn ze daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen, die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen reservebestendig toe te wijzen aan de langstlevende echtgenoot dan via de testamentaire beschikking (of via schenkingen onder de levenden).” (randnummer 7 hiervoor).

73. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

74. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen

Voetnoten

[1] Een ontwerp van de wijzigende huwelijksovereenkomst is als bijlage gevoegd bij de aanvraag.

[2] Opmerking van het besluitvormingsorgaan. Verder uit de aanvraag – randnummer 49 – blijkt dat de aanvraag eveneens een vraag betreft naar de toepassing van hetzij verdeelrecht hetzij verkooprecht bij overlijden, voor zover de aanvraag betrekking heeft op onroerende goederen. Het besluitvormingsorgaan toetst de aanvraag voor wat betreft onroerende goederen bijgevolg eveneens aan de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF.

[3] Deze paragraaf werd door aanvragers in een afzonderlijk schrijven, namelijk een mail van 31 januari 2024, toegelicht als volgt: “Deze clausules laten toe dat de langstlevende echtgenoot de optie (van verblijving van de onverdeelde goederen of toebedeling van de eigen goederen) kan uitoefenen onder de ontbindende voorwaarde van het verkiezen van de andere regeling van familiale vermogensplanning die de andere echtgenoot nog zou treffen of zal getroffen hebben op datum van diens overlijden. Bijvoorbeeld omdat die andere regeling voorzien door de eerststervende, op het moment van diens overlijden, door de langstlevende als voordeliger geacht wordt in zijn of haar situatie.

[4] Deze paragraaf werd door aanvragers in een afzonderlijk schrijven, namelijk een mail van 31 januari 2024, toegelicht zoals voormeld onder voetnoot 3.