Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22071 - Wijziging huwelijksovereenkomst - toevoeging toebedelingsbeding en toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 22071 - Wijziging huwelijksovereenkomst - toevoeging toebedelingsbeding en toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
22071
Datum beslissing
27 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers zijn gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijks huwelijkscontract van […], verleden voor notaris […], notaris met destijds standplaats te […].[1]

Dit huwelijkscontract werd tot op heden niet gewijzigd.

2. Thans wensen de aanvragers hun huwelijksstelsel aan te passen. Ze wensen een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en met betrekking tot hun eigen goederen (die niet tussen hen in onverdeeldheid zijn), en met name door de toevoeging van een toebedelingsbeding respectievelijk toekenningsbeding voor deze goederen.

Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen en van het toekenningsbeding voor de eigen goederen (artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).[2]

Partijen hebben momenteel een aantal roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid. Deze goederen behoren hen toe in gelijke delen (50% - 50%), zoals verder toegelicht onder nr. 5 hierna. Daarnaast hebben zij ook elk eigen goederen die niet behoren tot een onverdeeldheid tussen beide echtgenoten, zoals verder toegelicht onder nr. 5 hierna.

3. De aanvragers wensen, met betrekking tot de voorgenomen verrichting, zekerheid over de fiscale behandeling ervan - bij leven en bij overlijden - vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren.

Ze wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, en evenmin aan de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De heer X, geboren te […] op […], ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna genoemd “de heer X”) en zijn echtgenote,

mevrouw Y, geboren te […] op […], ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna genoemd “mevrouw Y”),

gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen naar Belgisch recht blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […].

De aanvragers hebben hun woonplaats op heden te […]. Zij wonen sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.

De heer X heeft twee meerderjarige kinderen uit een vorige relatie.

Mevrouw Y heeft één meerderjarig kind uit een vorige relatie.

Er zijn geen gemeenschappelijke kinderen.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Toevoeging van een toebedelingsbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan de echtgenoten toebehoren en toevoeging van een toekenningsbeding met betrekking tot de eigen (niet-onverdeelde) goederen van de echtgenoten

Voorwerp van deze verrichting

5. Zoals hierboven reeds vermeld, bezitten de echtgenoten onroerende en roerende goederen in onverdeeldheid en hebben zij daarnaast ook eigen, niet-onverdeelde, goederen.

De goederen in onverdeeldheid behoren de echtgenoten toe in gelijke delen.

Het betreft:

  • Een gezinswoning, gelegen te […];
  • Diverse lichamelijke roerende goederen, onder meer het huisraad in de hoger genoemde gezinswoning.

Mogelijks zullen de echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

Daarnaast heeft elke echtgenoot ook goederen die niet in onverdeeldheid zijn met de andere echtgenoot.

Het betreft:

  • Een opbrengsteigendom van de heer X, gelegen te […];
  • Aandelen op naam van de heer X in een Belgische vennootschap;
  • Tegoeden op naam van de heer X op meerdere bankrekeningen;
  • Tegoeden op naam van mevrouw Y op een bankrekening.

Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

Toe te voegen toebedelingsbeding en toekenningsbeding (niet optioneel)

6. De echtgenoten willen hun onverdeelde goederen en hun eigen goederen te onderwerpen aan een toebedelingsbeding respectievelijk toekenningsbeding.

Het toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen is opgenomen in artikel 17 van het ontwerp van wijzigingsakte.[3] Het toekenningsbeding voor de eigen goederen is opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van wijzigingsakte.[4]

Ze willen er via het toebedelingsbeding voor zorgen dat de langstlevende echtgenoot een globaal aandeel in hun onverdeelde goederen verkrijgt, met dien verstande dat:

  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in de onverdeelde goederen 2/3 (twee derden) is indien de heer X de langstlevende is;
  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in de onverdeelde goederen 1/3 (één derde) is indien mevrouw Y de langstlevende is.

De langstlevende echtgenoot verkrijgt zijn/haar aandeel in de onverdeelde goederen van rechtswege en onmiddellijk bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en dit in volle eigendom.

Ze willen er via het toekenningsbeding voor zorgen dat de langstlevende echtgenoot een globaal aandeel in alle eigen (niet-onverdeelde) goederen van de echtgenoten verkrijgt, met dien verstande dat:

  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in alle eigen goederen 2/3 (twee derden) is indien de heer X de langstlevende is;
  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in alle eigen goederen 1/3 (één derde) is indien mevrouw Y de langstlevende is.

De langstlevende echtgenoot verkrijgt zijn/haar aandeel in alle eigen goederen van rechtswege en onmiddellijk bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en dit in volle eigendom.

  • Zowel het toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen als het toebekenningsbeding voor de eigen goederen zullen gelden ongeacht om welke reden het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden. De echtgenoten wensen een gelijkaardige regeling bij echtscheiding en bij overlijden van een echtgenoot. Het toebedelingsbeding en het toekenningsbeding worden niet optioneel geformuleerd.

III. Motivering van de aanvraag

1. Voorgenomen verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en evenmin onder de artikelen 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, desgevallend wel onder de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

7. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voorgenomen wijzigingen bij huwelijksovereenkomst te bevestigen dat:

  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om welke reden ook, de toebedeling of toekenning van roerende goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting;
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om welke reden ook, de toebedeling van een onverdeeld onroerend goed tot de heffing van verdeelrecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toebedelingsbeding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om welke reden ook, de toekenning van een eigen onroerend goed tot de heffing van verkooprecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toekenningsbeding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF);
  • specifiek bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel bij overlijden van een echtgenoot, de toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen niet leidt tot de heffing van erfbelasting en dit om de hierna vermelde redenen.

1.1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

8. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Wat de langstlevende echtgenoot ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). De toebedeling aan de langstlevende echtgenoot van een aandeel in de onverdeelde goederen en ook de toekenning van een aandeel in de totaliteit van de eigen goederen van de echtgenoten gebeuren op huwelijksvermogensrechtelijk niveau. Dergelijke toebedeling/toekenning vormt een huwelijksvoordeel, hetzij voor de langstlevende echtgenoot hetzij voor de eerstoverledene. [5] [6]

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk geen schenking, noch is het een erfrechtelijke verkrijging gelet op het feit dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat.

De kwalificatie als huwelijksvoordeel is objectief, dit wil zeggen dat ze bestaat ongeacht de intentie van de echtgenoten. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden.

9. De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt niet volkomen in een situatie, zoals in het geval dat aanvragers voorleggen, waar er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot zouden komen (art. 2.3.58 BW). De gevolgen daarvan zijn echter louter erfrechtelijk (eventuele inkortingsvordering). Principieel en civielrechtelijk is ook een onvolkomen huwelijksvoordeel geen schenking, noch een erfrechtelijke verkrijging.

10. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is.

Dit betekent dat indien uit een huwelijksvermogensrechtelijke regeling die in het huwelijkscontract is uitgewerkt, voor een van de echtgenoten, ongeacht welke echtgenoot, een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Is dit huwelijksvoordeel - in aanwezigheid van niet-gemeenschappelijke kinderen zoals in casu - minder dan of gelijk aan de helft van de aanwinsten, dan mag dit aan de langstlevende dan wel aan de eerstoverleden echtgenoot toekomen als volkomen huwelijksvoordeel.

11. Deze civielrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel (i.e. geen erfrechtelijke verkrijging) werkt ook in het fiscaal recht door. Als er al een voordeel ontstaat voor de langstlevende echtgenoot op basis van het huwelijkscontract,[7] dan kan dit fiscaal niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.

12. De toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen in de wijzigingsakte (meer bepaald de artikelen 17 en 18) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF

1.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF

13. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het (eventuele) voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3,3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

14. De voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen voor de onverdeelde goederen respectievelijk de eigen goederen zullen niet alleen uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar ook bij echtscheiding. Er is bijgevolg geen sprake van een voordeel dat uitsluitend effectief wordt bij het overlijden van een echtgenoot. Bovendien is van een schenking in ieder geval geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel.

15. De toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen in de wijzigingsakte (meer bepaald de artikelen 17 en 18) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF.

1.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

16. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

17. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een toebedelings- en toekenningsbeding toegevoegd voor ieder geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en dat louter betrekking heeft op onverdeelde respectievelijk eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

18. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen (meer bepaald de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).

1.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

19. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

20. De toebedeling van (een welbepaald aandeel in) onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen op grond van de artikelen 17 en 18 in de voorgenomen wijzigingsakte verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017).

Evenmin is artikel 2.7.1.0.5 VCF van toepassing op de inbreng (in de toekomst) van een goed door een echtgenoot in een onverdeeldheid tussen beide echtgenoten. Dergelijke inbreng is immers geen kosteloze beschikking maar een huwelijksvoordeel.

Indien het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden door het overlijden van een echtgenoot, kan in casu bovendien slechts dan worden beoordeeld of de langstlevende wel een huwelijksvoordeel geniet.[8]

21. De toebedeling van de onverdeelde en de toekenning van de eigen goederen wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel. In de hypothese dat het stelsel door het overlijden van een echtgenoot wordt ontbonden en als er dan een voordeel ontstaat voor de langstlevende dat al als kosteloze beschikking moet worden beschouwd, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

22. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de toebedeling van onverdeelde en op de toekenning van eigen goederen op grond van de toebedelings- en toekenningsbedingen in de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte, noch op inbrengen in de toekomst door een echtgenoot in een onverdeeldheid tussen beide echtgenoten.

1.5. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

23. De uitwerking van de voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

24. Er is met betrekking tot de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen dus geen sprake van een beding van aanwas.

Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

De door de aanvragers overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen voor onverdeelde goederen en voor eigen goederen zijn geen aanwascontracten, en bijgevolg niet onderworpen aan de eisen die VLABEL in het Standpunt nr. 17044 stelt aan aanwascontracten om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn. De aanvragers verzoeken om de bevestiging hiervan.

1.6. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

25. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het (eventuele) voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen op basis van het voorgenomen toebedelingsbeding (onverdeelde goederen) en het voorgenomen toekenningsbeding (eigen goederen), artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Dat artikel belast met schenkbelasting een schenking onder de levenden.

Van een schenking is in casu echter geen sprake. Er is louter sprake van huwelijksvoordelen. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

1.7. (Desgevallend) toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

26. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (om welke reden ook), er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, leidt het voorgenomen toebedelingsbeding tot de heffing van verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in een onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF).

Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (om welke reden ook), een echtgenoot een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).

2) Geen misbruik

27. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De door de aanvragers overwogen aanvraag frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

2.1. Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

28. De artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3,3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om welke reden dan ook, die tot een billijke regeling moet leiden voor hun goederen.

De voorgenomen toebedelingsbedingen frustreren evenmin art. 2.7.1.0.5 of art. 2.7.1.0.4 VCF.

29. De aanvragers zijn destijds gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechtten (en nog steeds hechten) aan de (professionele) autonomie van elk van hen, alsook aan de grotere bescherming voor (professionele) schuldeisers van de andere echtgenoot.

Ze zijn nu tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018, mogelijk is om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder doch niet uitsluitend voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.

Bij de uitwerking van de voorgenomen regeling hebben zij vooral rekening gehouden met het feit dat de heer X twee kinderen heeft en mevrouw Y één kind. Omdat zij elk kind gelijk beschouwen wensen zij een regeling waarbij al hun goederen voor 2/3 worden toebedeeld aan de zijde van de heer X en voor 1/3 aan de zijde van mevrouw Y. Zo willen zij ervoor zorgen dat zowel bij een relatiebreuk als bij een overlijden, aan iedere echtgenoot of aan de langstlevende van beiden een toebedeling gebeurt die rekening houdt met de aanwezigheid van 3 (takken van) kinderen.

2.2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

30. De voorgenomen verrichting verleent huwelijksvoordelen (aan de langstlevende dan wel aan de eerst overleden echtgenoot) die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat een welbepaal aandeel in de onverdeelde goederen en de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot in diens nalatenschap terecht komen. Dergelijke regeling zou, indien testamentair of via contractuele erfstelling bepaald, een groter risico op inkorting kunnen inhouden dan met onderhavige regeling en herroepbaar kunnen zijn.

3) Niet-fiscale motieven

31. Uit wat voorafgaat (in het bijzonder supra nr. 29) blijkt dat de aanvragers de voorgenomen verrichting overwegen omwille van niet fiscale motieven.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

Besluit en verzoek tot beslissing

32. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

33. Er wordt een aanvraag voorgelegd, die zal verwezenlijkt worden via een wijziging van de huwelijksovereenkomst, waarbij het stelsel van scheiding van goederen behouden blijft, maar aan dit stelsel een toebedelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een toekenningsbeding met betrekking tot de eigen (niet-onverdeelde) goederen wordt toegevoegd (meer bepaald de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).

34. Ze wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen aanvraag niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de invoeging van het voorgenomen toebedelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en het voorgenomen toekenningsbeding met betrekking tot de eigen (niet-onverdeelde) goederen bij het overlijden van de eerste van hen, evenals een mogelijke inbreng in de toekomst van een eigen goed in een onverdeeldheid tussen beide echtgenoten, niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.

De aanvragers zijn zich ervan bewust dat – aangezien de aanvraag (mede) betrekking heeft op onroerende goederen – op de toebedeling van deze onroerende goederen hetzij een verdeelrecht, hetzij een verkooprecht van toepassing kan zijn, zoals vermeld supra nr. 26.

35. De aanvragers verzoeken te beslissen dat de geldigheidsduur van de voorafgaande beslissing zich zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de aanvragers.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

36. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

37. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

38. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.


Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.


§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

39. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:

De echtgenoten behouden het basisstelsel van scheiding van goederen met de Valkeniersclausule. Zij wensen een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot de goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en met betrekking tot hun eigen goederen. Er wordt een toebedelingsbeding respectievelijk een toekenningsbeding voor deze goederen toegevoegd in het huwelijkscontract (door toevoeging van de hoger vermelde artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).

De echtgenoten bezitten volgende goederen in onverdeeldheid:

- een gezinswoning, gelegen te […];

- diverse lichamelijke roerende goederen, onder meer het huisraad in de hoger genoemde gezinswoning.

Deze goederen behoren de echtgenoten toe in gelijke delen.

Mogelijks zullen de echtgenoten in de toekomst nog andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

Daarnaast heeft elke echtgenoot ook goederen die niet in onverdeeldheid zijn met de andere echtgenoot:

- een opbrengsteigendom van de heer X, gelegen te […];

- aandelen op naam van de heer X in een Belgische vennootschap,

- tegoeden op naam van de heer X op meerdere bankrekeningen,

- tegoeden op naam van mevrouw Y op een bankrekening.

Mogelijks zal elke echtgenoot in de toekomst nog andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

De echtgenoten willen er via het toebedelingsbeding voor zorgen dat de langstlevende echtgenoot een globaal aandeel in hun onverdeelde goederen verkrijgt, met dien verstande dat:

  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in de onverdeelde goederen 2/3 (twee derden) is indien de heer X de langstlevende is;
  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in de onverdeelde goederen 1/3 (één derde) is indien mevrouw Y de langstlevende is.

De langstlevende echtgenoot verkrijgt zijn/haar aandeel in de onverdeelde goederen van rechtswege en onmiddellijk bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en dit in volle eigendom.

Ze willen er via het toekenningsbeding voor zorgen dat de langstlevende echtgenoot een globaal aandeel in alle eigen (niet-onverdeelde) goederen van de echtgenoten verkrijgt, met dien verstande dat:

  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in alle eigen goederen 2/3 (twee derden) is indien de heer X de langstlevende is;
  • het aandeel van de langstlevende echtgenoot in alle eigen goederen 1/3 (één derde) is indien mevrouw Y de langstlevende is.

De langstlevende echtgenoot verkrijgt zijn/haar aandeel in alle eigen goederen van rechtswege en onmiddellijk bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en dit in volle eigendom.

Zowel het toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen als het toebekenningsbeding voor de eigen goederen zullen gelden ongeacht om welke reden het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden. De echtgenoten wensen een gelijkaardige regeling bij echtscheiding en bij overlijden van een echtgenoot. Het toebedelingsbeding en het toekenningsbeding worden niet optioneel geformuleerd.

40. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich enkel uit over de fiscale behandeling en niet over de burgerrechtelijke geldigheid van dergelijke clausules.

41. Algemeen wordt vooreerst aanvaard dat de toebedeling van onverdeelde goederen die gebeurt als huwelijksvoordeel, zoals opgenomen in artikel 17 van de ontwerpakte houdende wijziging huwelijksovereenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel is. Bovendien blijft deze overeenkomst onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.

Artikel 18 van de ontwerpakte houdende wijziging huwelijksovereenkomst formuleert het beding van toekenning van de eigen goederen eveneens als een huwelijksovereenkomst, onder bezwarende titel, en dus als niet-schenking.

42. De inbreng door een echtgenoot van een eigen goed in onverdeeldheid is fiscaal gezien de overdracht (onder bezwarende titel) van een onverdeeld deel. Voor zover deze verrichting betrekking heeft op roerende goederen, is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.

43. Wat de fiscale behandeling van het beding van toebedeling van onverdeelde goederen betreft, is het zo dat de toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden.

In de mate dat de toekenning van de eigen goederen van de eerststervende effectief een huwelijksvoordeel is, kan dezelfde redenering gevolgd worden voor de fiscale behandeling van.

44. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

45. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.

46. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

47. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
  • op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

48. Uit het voorgaande volgt dat de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF in casu geen toepassing vinden.

49. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan evenwel worden afgetoetst aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

50. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke

bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

51. Uit de aanvraag blijkt dat de echtgenoten hun basisstelsel van scheiding van goederen wensen te behouden, omdat ze een groot belang hechten aan de (professionele) autonomie van elk van hen, alsook aan de grotere bescherming voor (professionele) schuldeisers van de andere echtgenoot.

Thans wensen de echtgenoten een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot hun onverdeelde goederen en met betrekking tot hun eigen goederen, met name door de toevoeging van een toebedelingsbeding respectievelijk toekenningsbeding voor deze goederen.

Zowel het toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen als het toekenningsbeding voor de eigen goederen zullen gelden ongeacht om welke reden het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden (overlijden dan wel echtscheiding). Het toebedelingsbeding en het toekenningsbeding worden niet optioneel geformuleerd.

De heer X heeft twee meerderjarige kinderen uit een vorige relatie. Mevrouw Y heeft één meerderjarig kind uit een vorige relatie. Er zijn geen gemeenschappelijke kinderen.

De echtgenoten wensen een regeling waarbij al hun goederen voor 2/3 worden toebedeeld aan de zijde van de heer X en voor 1/3 aan de zijde van mevrouw Y. Zo willen zij ervoor zorgen dat zowel bij een relatiebreuk als bij een overlijden, aan iedere echtgenoot of aan de langstlevende van beiden een toebedeling gebeurt die rekening houdt met de aanwezigheid van 3 (takken van) kinderen.

52. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven in randnummer 29, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

53. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een kopie van het huwelijkscontract werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Het ontwerp van de wijzigingsakte werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] In het ontwerp van de akte wijziging huwelijksovereenkomst werd het volgende opgenomen:

Artikel 17. Toebedeling van de onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel

1 In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, op welke grond dan ook, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.

Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing indien, bij ontbinding van het stelsel door overlijden, de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4 6 BW en artikel 2.3 59 BW.

2 Een globaal aandeel in alle goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komt onmiddellijk en in volle eigendom toe aan iedere echtgenoot (zakenrechtelijke verkrijging) met dien verstande dat:

- het aandeel van de heer X 2/3 (twee derden) in de onverdeelde goederen is,

- het aandeel van mevrouw Y 1/3 (één derde) in de onverdeelde goederen is.

3 De hiervoor vermelde toebedeling van de goederen in onverdeeldheid tussen echtgenoten is niet optioneel geformuleerd

4 De hiervoor vermelde toebedeling van de goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 §1, vierde lid BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 en 2.3.59 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn

Deze toebedeling van de onverdeelde goederen is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van iedere echtgenoot op het hiervoor vermelde aandeel in de goederen die hen in onverdeeldheid toebehoren

De echtgenoten hebben de verplichting om na de toebedeling van onverdeelde goederen bij te dragen tot de nog openstaande schulden die verband houden met deze goederen en dit in verhouding tot hun aandeel in die goederen.

5. De artikelen 2 3.14 en 2 3.15 BW zijn van overeenkomstige toepassing, met de aanpassingen aan deze bepaling zoals hierna bepaald in dit artikel sub 6 en 7.

6. Ten aanzien van de overeenkomstige toepassing van artikel 2 3 14 BW geldt dat:

a) de preferentiële toebedeling niet alleen kan worden ingeroepen voor de in deze wetsbepalingen genoemde goederen, maar voor alle goederen die in onverdeeldheid zijn tussen de echtgenoten (al dan niet exclusief), naar keuze van elke echtgenoot;

b) de term “familierechtbank” in artikel 2 3.14 BW dient te worden vervangen door de termen “arbiter”,

c) indien de echtgenoten het over de uitoefening van het recht van preferentiële toebedeling niet eens zijn, wordt het geschil behandeld door de arbiter. Het geschil wordt, voor elk goed waarvan de toebedeling wordt gevraagd, beoordeeld met inachtneming van de belangen die ieder van de echtgenoten kan laten gelden, en rekening houdend met de financiële mogelijkheden van degene die de opleg desgevallend zal moeten betalen.

d) de waardering van de goederen van de onverdeeldheid en de begroting van de opleg zal geschieden op basis van een schatting die de echtgenoten in onderlinge overeenstemming vaststellen. Bij gebrek aan overeenkomst tussen de echtgenoten of ingeval één van de echtgenoten onder een beschermingsstatuut is geplaatst of zich in een behoorlijk vastgestelde toestand van onvermogen bevindt en/of wanneer dwingende bepalingen het vereisen, zal de waarde worden bepaald door een deskundige aangeduid door de partijen, dan wel door de arbiter bij gebrek aan overeenkomst hieromtrent, en dit op verzoek van de meest gerede partij. De beslissing van de deskundige is bindend voor de partijen, bij wijze van derdenbeslissing, op voorwaarde dat de partijen hun opmerkingen als bijlage bij het ontwerp van verslag hebben kunnen aanbrengen en de deskundige op een gemotiveerde wijze met deze opmerkingen rekening heeft gehouden. De deskundige wordt voor het overige vrijgesteld van alle formaliteiten; zijn onkostenstaat zal door de onverdeeldheid worden gedragen;

e) de opleg is eisbaar na het verstrijken van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop de waardering overeenkomstig het bepaalde in dit artikel sub 5, d) is vastgesteld. Te rekenen vanaf het verstrijken van deze termijn is een interest verschuldigd aan de Belgische wettelijke interestvoet in burgerlijke zaken en dit tot aan de integrale betaling van de opleg.

Ingeval de redelijkheid zulks gebiedt, gelet op het belang van alle betrokken partijen, kan de arbiter evenwel toestaan dat dit bedrag in maximaal vijf (5) termijnen van driehonderd vijfenzestig (365) kalenderdagen wordt voldaan, mits dan een interest wordt vergoed zoals hierboven bepaald en mits voldoende zekerheid voor de voldoening van het verschuldigde vermeerderd met de interest, wordt geboden.

7. Ten aanzien van de overeenkomstige toepassing van artikel 2.3.15 BW geldt dat

a) de echtgenoot die enig goed uit de onverdeeldheid heeft weggemaakt of verborgen gehouden, zijn of haar aandeel in dat goed verliest,

b) voor het geval het in dit artikel sub 7, a) bepaalde overeenkomstig het toepasselijke recht of enig recht dat van toepassing zou kunnen zijn niet rechtsgeldig zou kunnen worden bedongen, dan wel de gerechtigde echtgenoot voor het hierna genoemde zou kiezen, zal de echtgenoot die goederen van de onverdeeldheid heeft weggemaakt of verborgen gehouden, ertoe gehouden zijn een vergoeding te betalen aan de andere echtgenoot, gelijk aan de waarde van zijn/haar aandeel in de weggemaakte of verborgen goederen.”

[4] In het ontwerp van de akte wijziging huwelijksovereenkomst werd het volgende opgenomen:

Artikel 18. Toekenning van de eigen goederen in geval van ontbinding van het stelsel

1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, op welke grond dan ook, gelden de hierna volgende regels van toekenning van de goederen die de echtgenoten niet in onverdeeldheid toebehoren, ook de eigen goederen genoemd

Deze regels van toekenning zijn echter niet van toepassing indien, bij ontbinding van het stelsel door overlijden, de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.59 BW

2. Een globaal aandeel in alle eigen goederen van beide echtgenoten, komt onmiddellijk en in volle eigendom toe aan een echtgenoot (zakenrechtelijke verkrijging) met dien verstande dat

- het aandeel van de heer X in de totaliteit van alle eigen goederen van beide echtgenoten 2/3 (twee derden) is,

- het aandeel van mevrouw Y in de totaliteit van alle eigen goederen van beide echtgenoten 1/3 (één derde) is.

3. De hiervoor vermelde toekenning van de eigen goederen is niet optioneel geformuleerd.

4. De hiervoor vermelde toekenning van eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3 64 §1, vierde lid BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3 57 en 2.3 58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toekenning van eigen goederen is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toekenning, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van iedere echtgenoot op het hiervoor vermelde aandeel in de goederen die hen in onverdeeldheid toebehoren.

De echtgenoten hebben de verplichting om na de toekenning van eigen goederen bij te dragen tot de nog openstaande schulden die verband houden met deze goederen en dit in verhouding tot hun aandeel in die goederen.

5 Het in artikel 17 sub 6 bepaalde is van toepassing mutatis mutandis.”

[5] De aanvragers wijzen erop dat bijvoorbeeld bij het eerst overlijden van de heer X, zijn echtgenote slechts 1/3 van de onverdeelde goederen houdt, terwijl haar aandeel in de onverdeeldheid voordien 1/2 was. Het toebedelingsbeding brengt in dit geval voor de langstlevende echtgenote geen huwelijksvoordeel tot stand maar mogelijks eerder een huwelijksnadeel. Het aandeel van de heer X, die eerst overleden is, in de onverdeelde goederen zal uiteraard in zijn nalatenschap vallen en zijn erfgenamen zullen erfbelasting verschuldigd zijn. In dat verband wijzen de aanvragers voor de volledigheid op de Valkeniersclausule die zij reeds bij voorhuwelijks huwelijkscontract in […] zijn overeengekomen en waarin het erfrecht van de langstlevende is beperkt tot het vruchtgebruik van de gezinswoning en de inboedel.

[6] In het ontwerp van de akte wijziging huwelijksovereenkomst werd het volgende opgenomen:

“DEEL V. BEHOUD VALKENIERSCLAUSULE

Artikel 20. Valkeniersclausule

De echtgenoten verklaren en bevestigen dat zij de tekst van de Valkeniersclausule zoals opgenomen in artikel 2 van hun oorspronkelijke huwelijkscontract dd […] ongewijzigd behouden en hernummeren dit naar artikel 20 in onderhavige huwelijksovereenkomst.”

[7] De aanvragers verwijzen naar voetnoot 5 om te beklemtonen dat het voordeel ook voor de eerst overleden echtgenoot zou kunnen zijn. In dat geval kan er uiteraard hoegenaamd geen sprake zijn van een erfrechtelijke verkrijging. De andere echtgenoot is immers nog in leven.

[8] Zie voetnoot 5.