Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22025 - Huwelijkscontract scheiding van goederen met beding van toebedeling van onverdeelde en eigen goederen Vlaamse Belastingdienst

VB 22025 - Huwelijkscontract scheiding van goederen met beding van toebedeling van onverdeelde en eigen goederen

Voorafgaande beslissing
Nummer
22025
Datum beslissing
2 juni 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers wensen op korte termijn in het huwelijk te treden, onder het stelsel van scheiding van goederen met beding van toebedeling van de onverdeelde en de eigen goederen, zoals hierna vermeld en zoals eveneens opgenomen in het ontwerp van huwelijkscontract dat als bijlage bij de aanvraag werd bezorgd.

2. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 17 en 18 zoals voorzien in het huwelijkscontract niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en dat het huwelijkscontract geen enkele van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1974 (hierna genoemd "de heer X") en mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1974 (hierna genoemd "mevrouw Y"), samen wonende te […].

Hierna samen genoemd “de aanvragers” of “de partijen”.

4. De heer X en mevrouw Y vormen sinds 1999 een feitelijk samenwonend koppel. Zij wonen momenteel samen te […].

5. Uit hun relatie zijn kinderen geboren, die inmiddels meerderjarig zijn, te weten: - Juffrouw […], geboren te […] op xx.xx.2000 en

- Jongeheer […], geboren te […] op xx.xx.2002.

Er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

6. Vermogensrechtelijk ziet de situatie van partijen eruit als volgt:

De heer X is onder meer eigenaar van:

- Een grond met woning, gelegen te […][1];

- 50% van de aandelen van een managementvennootschap, die hij aanhoudt met mevrouw Y. Via deze vennootschap oefent hij momenteel zijn (managements)activiteiten uit. Deze vennootschap houdt geen onroerend goed aan;

- 20% van de holdingvennootschap, die op haar beurt participaties aanhoudt in diverse werkvennootschappen van de familie Y.

De holdingvennootschap houdt geen onroerend goed aan; sommige van de dochter- of kleindochtervennootschappen houden wel onroerend goed aan, die de werkvennootschappen gebruiken voor de exploitatie van hun activiteiten. Geen van deze vennootschappen houdt privé onroerend goed aan;

- 50% van een onverdeelde effectenrekening, aangehouden samen met mevrouw Y;

- Eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen.

Mevrouw Y is onder meer eigenaar van:

- 50% van de aandelen van een managementvennootschap, die zij aanhoudt met de heer X. Via deze vennootschap oefent zij momenteel haar (managements)activiteiten uit. Deze vennootschap houdt geen onroerend goed aan;

- 40% van de holdingvennootschap, die op haar beurt participaties aanhoudt in diverse werkvennootschappen van de familie Y.

De holdingvennootschap houdt geen onroerend goed aan; sommige van de dochter- of kleindochtervennootschappen houden wel onroerend goed aan, die de werkvennootschappen gebruiken voor de exploitatie van hun activiteiten. Geen van deze vennootschappen houdt privé onroerend goed aan;

- Een of enkele aandelen van de enkele van de hoger genoemde werkvennootschappen, die zij rechtstreeks aanhoudt;

- 50% van een onverdeelde effectenrekening, aangehouden samen met de heer X;

- Eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen.

Mevrouw Y is daarnaast ook maat van een familiale maatschap. Deze delen zijn haar geschonken door haar ouders, met een beding van fideï-commis de residuo in het voordeel van de hoger genoemde kinderen (of, in afwezigheid van afstammelingen, de broers en zus van mevrouw Y).

De hiernagenoemde regels in het huwelijkscontract hebben geen betrekking op deze delen van de maatschap.

De heer en mevrouw X-Y zullen op korte termijn hun bestaande woning afbreken en herbouwen. Dat zal gebeuren op de grond van de heer X, maar met een recht van opstal op naam van beide echtgenoten. De oprichting van de nieuwe constructies zal gebeuren met middelen van beide echtgenoten (en zal eveneens deels worden beleend en met beroepsinkomsten worden terugbetaald).

Beide aanstaande echtgenoten zijn nog professioneel actief, en zullen in de toekomst dus wellicht nog bijkomend eigen en/of onverdeelde goederen verwerven.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

7. De heer X en mevrouw Y wensen in het huwelijk te treden om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar, in het bijzonder in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden.

8. De heer X en mevrouw Y wensen te opteren voor een basisstelsel van scheiding van goederen, omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.

9. De heer X en mevrouw Y wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot.

Zij wensen een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom.

Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn ze daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen, die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen reservebestendig toe te wijzen aan de langstlevende echtgenoot dan via de testamentaire beschikking (of via schenkingen onder de levenden).

10. De aanstaande echtgenoten wensen daarom zowel de onverdeelde als eigen goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, in volle eigendom, weze het optioneel, en dit in een door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.

Hiertoe werden de hieronder vermelde artikelen ingevoegd in het huwelijkscontract.

HOOFDSTUK ll. BIJZONDERE BEPALINGEN IN GEVAL VAN ONTBINDING VAN HET HUWELIJK DOOR OVERLIJDEN

Artikel 17. Toebedeling van de onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van verblijving van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.

Deze regels van verblijving zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 727 OBW en artikel 1429bis OBW.

2. De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.

3. De hierboven vermelde verblijving van de goederen van de onverdeeldheid zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot verblijving en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van verblijving voor de onverdeelde goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de verblijving wordt gevraagd.

4. Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 1469 § 1 lid 4 OBW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 1464 en 1465 OBW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze verblijving, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.

5. De keuze om de optie tot verblijving uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

6. Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5, worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels.

Artikel 18. Toebedeling van de eigen goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1. Eveneens in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de eigen goederen die de echtgenoten toebehoren.

Deze regels van verblijving zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;

- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);

- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 727 OBW en artikel 1429bis OBW.

2. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoten toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot.

3. De hierboven vermelde toebedeling van de eigen goederen zal evenwel slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.

4. Deze toebedeling van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 1469 § 1 lid 4 OBW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 1464 en 1465 OBW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze verblijving van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.

5. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

6. Deze verblijving van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot kan door de langstlevende echtgenoot, onverminderd het bepaalde in dit artikel sub 5, worden uitgeoefend onder de ontbindende voorwaarde dat de langstlevende echtgenoot niet berust, voor en/of na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot, in enige andere door de eerstoverleden echtgenoot getroffen en/of te treffen schikking van familiale vermogensplanning in de meest ruime zin, zoals onder meer (niet-limitatief) het huwelijkscontract, de akten houdende wijziging daarvan, de schenkingen en de uiterste wilsbeschikkingen, de familieovereenkomsten, de erfovereenkomsten, de volmachten, de stichtingen, de maatschappen en de andere gelijkaardige vehikels.

11. Aanvragers bevestigen te weten dat:

• op de toebedeling van de roerende goederen geen registratiebelasting verschuldigd is;

• bij de toebedeling van de onroerende goederen, het verdeelrecht verschuldigd zal zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een “derde-verkrijger" (nog geen mede-eigenaar), dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF.

III. Motivering van de aanvraag

12. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de hiervoor vermelde artikelen 17-18 van het huwelijkscontract bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende echtgenoot zal verkrijgen door de toepassing van het beding van toebedeling voor de onverdeelde (artikel 17) of eigen goederen (artikel 18), niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen:

A. Geen toepassing van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

A.1 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

13. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

14. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge artikelen 17-18 van het huwelijkscontract zal verkrijgen, wordt echter niet uit nalatenschap verkregen, doch louter huwelijksvermogensrechtelijk, als een huwelijksvoordeel.

15. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dit huwelijksvoordeel wordt huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, op basis van het huwelijksstelsel.

16. Gelet op het feit dat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel steeds de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat, kan het geen erfrechtelijke verkrijging zijn.

17. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking. Deze kwalificatie is objectief, dit wil zeggen dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen, animus donandi, kan die kwalificatie niet wijzigen. Het bewijs dat er sprake zou zijn van een animus donandi mag zelfs niet geleverd worden.

18. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is, en dit overeenkomstig artikel 1469 §1 in fine oud Burgerlijk wetboek.

19. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Het fiscaal recht moet dus uitgaan van de kwalificatie als niet-schenking, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zouden afwijken, wat in casu niet het geval is.

20. De toebedeling van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het beding van toebedeling op grond van artikel 17-18 zoals voorzien in het huwelijkscontract kan bijgevolg niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

A.2 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

21. Gezien voormelde artikelen 17-18 uit het huwelijkscontract gekwalificeerd worden als volkomen huwelijksvoordeel, kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat aan de langstlevende echtgenoot zou toekomen.

22. Ook al heeft het beding pas uitwerking bij het overlijden van de echtgenoten, van een schenking kan geen sprake zijn, gelet op de kwalificatie als huwelijksvoordeel.

23. Ook hier dient de burgerrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

24. De toebedeling van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het beding van toebedeling op grond van artikel 17-18 kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

A.3 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

25. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap en dient restrictief te worden gelezen.

26. Tussen de aanvragers bestaat geen gemeenschap. Ze zullen huwen onder het basisstelsel van scheiding van goederen. Daaraan werd een beding van toebedeling voor de onverdeelde en/of eigen goederen toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde en eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

27. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de artikelen 17-18 van het huwelijkscontract.

A.4 Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

28. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

29. De toebedeling van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het beding van toebedeling op grond van artikel 17-18 verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie, zoals eerder aangehaald[2].

30. De toebedeling van de onverdeelde en/of eigen goederen wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerste van de echtgenoten.

Zelfs wanneer het voordeel gedeeltelijk zou worden beschouwd als een schenking, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

31. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de toebedeling van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het beding van toebedeling op grond van artikel 17-18.

B. Geen fiscaal misbruik

32. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof (arrest nr. 141/2013, 30 oktober 2013) stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

33. Deze aanvraag frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

B.1 Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

34. De artikelen 17-18 van het huwelijkscontract schenden de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

35. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.5 VCF.

36. De aanvragers wensen te huwen onder een stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan de professionele autonomie van elk van hen, alsook aan de grotere bescherming voor professionele schuldeisers van de andere echtgenoot.

37. Ingevolge de wet van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden. Het huwelijksvermogensrecht laat immers toe om aanwinsten integraal reservebestendig over te dragen aan de langstlevende echtgenoot en niet-aanwinsten voor de helft reservebestendig over te dragen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen.

B.2 Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

38. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling.

39. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft en/of de eigen goederen voor de totaliteit in de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot terecht komen.

40. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden zijn, maar die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals (en voor zover) het huwelijksvermogensrecht hen dat toelaat.

41. Bovendien is het beding van toebedeling, in tegenstelling tot andere beschermingsmechanismes, niet eenzijdig herroepbaar.

B.3 In het algemeen: niet-fiscale motieven van de aanstaande echtgenoten

42. De aanstaande echtgenoten X-Y hebben beslist om te huwen om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming indien hun relatie wordt beëindigd door het overlijden van de eerste van hen.

De keuze voor het huwelijk is ingegeven door de grotere vermogensrechtelijke bescherming die de huwelijkse relatie hen biedt.

43. De aanstaande echtgenoten X-Y wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen, aangezien dit hen gedurende het huwelijk de nodige autonomie biedt inzake het beheer van hun goederen alsook de nodige bescherming inzake verhaal van schuldeisers.

Ingevolge deze scheiding van goederen is er geen vermogensdeling in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan overlijden. Dat vinden de aanstaande echtgenoten belangrijk.

44. Tegelijkertijd biedt het huwelijksvermogensrecht mogelijkheden om - voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden - te voorzien in verregaande vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot, die bovendien in belangrijke mate reservebestendig is ten opzichte van de (gemeenschappelijke) kinderen van de aanstaande echtgenoten.

Ingevolge de Wet van 22 juli 2018 is het inderdaad mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, civielrechtelijke voordelen bieden die andere technieken, zoals een testament, niet bieden.

45. Ingevolge het beding van toebedeling van de onverdeelde en/of de eigen goederen komen de goederen bij overlijden bovendien van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig artikel 17-18 van het huwelijkscontract niet of slechts gedeeltelijk op dit beding van toebedeling te beroepen. Dit is voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt geschapen.

Voor de werking van het verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.

Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding zijn al deze stappen niet nodig, en treedt de langstlevende, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang de keuze van de langstlevende echtgenoot.

46. Evenmin wensen de echtgenoten X-Y te opteren voor een beperkte gemeenschap of een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Bovendien wordt de mogelijkheid van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen niet expliciet door de wet voorzien en wordt de geldigheid van dergelijke clausules niet unaniem aanvaard.

47. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers artikelen 17-18 in het huwelijkscontract niet hebben ingevoegd op grond van fiscale motieven.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

Conclusie - gevraagde beslissing

48. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de artikelen 17 en 18 zoals voorzien in het huwelijkscontract niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, dat het huwelijkscontract geen enkele van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is en dat bijgevolg bij het overlijden van de eerste van de echtgenoten geen schenk- of erfbelasting zal verschuldigd zijn.

De aanvragers bevestigen te weten dat aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op onroerende goederen er bij het overlijden wel hetzij een verdeelrecht, hetzij een verkooprecht verschuldigd zal zijn op de toebedeling van deze onroerende goederen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

49. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

50. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

51. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

52. Voorgenomen verrichtingen.

De aanvragers wensen in het huwelijk te treden onder het stelsel van scheiding van goederen met beding van toebedeling van de onverdeelde en de eigen goederen. De aanvragers wensen zowel de onverdeelde als de eigen goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, in volle eigendom, weze het optioneel, en dit in een door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.

Hiertoe wordt een huwelijkscontract aangegaan waarbij de hoger vermelde artikelen 17 en 18 worden opgenomen.

53. Algemeen wordt vooreerst aanvaard dat het beding van toebedeling van onverdeelde goederen, zoals opgenomen in artikel 17 van de huwelijksovereenkomst, een overeenkomst onder bezwarende titel is. Bovendien blijft deze overeenkomst onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.

Volgens de bewoordingen van artikel 18 is het beding van toebedeling van eigen goederen eveneens een overeenkomst onder bezwarende titel.

54. Wat de fiscale behandeling van de toebedeling betreft, is het zo dat de toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden. Gelet op de formulering van artikel 18 kan dezelfde redenering gevolgd worden voor wat betreft de fiscale behandeling van de toebedeling van de eigen goederen van de eerststervende.

55. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

56. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.

57. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop of het verdeelrecht. Concreet betekent dit dat op het ogenblik van overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e) zowel zijn/haar bestaand onverdeeld aandeel in de roerende en de onroerende goederen als zijn/haar eigen roerende en onroerende goederen een actief bestanddeel uitmaken van zijn/haar nalatenschap. Het beding van toebedeling krijgt pas zijn afwikkeling “onder de levenden” en zal dus worden behandeld als een verdeling onder de levenden.

58. Indien de keuze van de langstlevende echtgeno(o)t(e) tot gevolg heeft dat er roerende goederen worden toebedeeld, is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd.

Als er daarentegen onroerende goederen worden toebedeeld, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

59. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan evenwel worden afgetoetst aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

60. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

61. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers in het huwelijk wensen te treden onder het stelsel van scheiding van goederen, omdat ze groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet in een vermogensdeling wensen te voorzien in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden. De aanvragers wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot. Hiertoe wensen ze in hun huwelijkscontract een optioneel beding van toebedeling in volle eigendom te voorzien voor de onverdeelde en de eigen goederen.

De aanvragers hebben samen twee meerderjarige kinderen. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

62. Gelet op de concrete feitenconstellatie, de voorgelegde niet-fiscale motieven in randnummers 42 tot en met 46, en de hogervermelde mogelijke toepassing van de registratiebelasting, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Evenmin vinden de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF in casu toepassing.

63. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Volgens informatie van de Vlaamse Belastingdienst behoort de grond voor de geheelheid in volle eigendom toe aan de heer X en behoort de woning toe aan de heer X en mevrouw Y, ieder voor de onverdeelde helft in volle eigendom.

[2] Uit de aanvraag blijkt niet duidelijk over welke rechtspraak het gaat. Er wordt evenwel vermoed dat het arrest van het Hof van Cassatie van 10 december 2010 bedoeld wordt.