Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22012 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen, gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 22012 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen, gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
22012
Datum beslissing
28 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door X in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen hem en Y, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun hun zoon op last om de helft van de waarde uit te betalen aan zijn zus, niet beschouwd zal worden als strijdig met artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], kantoor houdende te […], namens:

  • De heer X, geboren te […] op xx.xx.1956, met rijksregisternummer […] en zijn echtgenote;
  • Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1956, met rijksregisternummer […]

samenwonende te […].

3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, zijnde:

  • De heer A, geboren te […] op xx.xx.1984, met rijksregisternummer […], gehuwd met mevrouw […], wonende te […].
  • Mevrouw B, geboren te […] op xx.xx.1981, met rijksregisternummer […], wettelijk samenwonend met de heer […] ingevolge verklaring afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.2011, wonende te […].

4. Het betrokken onroerend goed is :

Een woning op en met grond en alle verdere aanhorigheden, gestaan en gelegen te […], […], gekend volgens recent kadastraal uittreksel sectie A nummer […] voor een oppervlakte van 1.205 m² en gekend volgens titel sectie A deel van nummer […] voor 1.204,76m².

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de Burgerlijke stand te […] op xx.xx.1977, onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1977, voor de eerste maal gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2016, en voor de tweede maal gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2021, doch zonder het stelsel zelf te wijzigen.

6. De gezinswoning van de echtgenoten X-Y werd gebouwd op een perceel grond aan de […] (goed vermeld sub 4.), dat destijds nog toebehoorde aan de ouders van de heer X, zijnde de heer […] en zijn echtgenote, mevrouw […].

7. De echtgenoten […] hebben bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1978 afstand gedaan van hun recht van natrekking op voormelde grond in het voordeel van de huwgemeenschap X-Y en zij gaven de huwgemeenschap X-Y tevens de toelating om voor eigen rekening de gebouwen op te richten.

8. Vervolgens hebben de echtgenoten […], zijnde de ouders van de heer X, het perceel grond waarop de echtgenoten X-Y hun gezinswoning hadden gebouwd, geschonken aan hun zoon, de heer X, bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1979.

9. De echtgenoten X-Y hebben de woning en het onderhoud van de woning en grond steeds met gemeenschapsgelden betaald.

10. Bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2016 heeft de heer X de gezinswoning ingebracht in de huwgemeenschap, aangezien de woning steeds met gemeenschapsgelden werd betaald en er bij akte verleden op xx.xx.1978 toelating was verleend aan de huwgemeenschap om de woning te bouwen en er tevens afstand van natrekking was in het voordeel van de huwgemeenschap.

11. De echtgenoten X-Y zijn thans een nieuwe woning aan het oprichten en zullen spoedig hun hoofdverblijfplaats daar vestigen.

Zij zouden naar aanleiding van de bouw van de nieuwe woning de huidige gezinswoning initieel verkopen en de verkoopprijs schenken aan hun beide kinderen.

De zoon van de echtgenoten X-Y, zijnde de heer A, heeft evenwel aangegeven aan zijn ouders geïnteresseerd te zijn in de woning zelf.

12. De echtgenoten X-Y wensen dan ook de huidige gezinswoning in volle eigendom te schenken aan hun zoon, de heer A, op last om de helft van de waarde van de woning uit te betalen aan zijn zus, mevrouw B.

III. Motivering van de aanvraag

13. Het artikel 3.17.0.0.2 VCF, zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:

“ Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."

14. In de omzendbrief VLABEL/2015/1(PDF bestand opent in nieuw venster) van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

15. De aanvragers wensen bevestigd te zien dat de vooropgestelde schenking niet wordt beschouwd als fiscaal misbruik, en dit omwille van de hierna vermelde redenen:

16. Vooreerst kan de termijn tussen de inbreng van het onroerend goed en de vooropgestelde schenking niet beschouwd worden als “onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne”.

Aangezien de woning werd ingebracht op xx.xx.2016 en de schenking wordt voorzien in 2022, zal er circa zes jaar tussen beide verrichtingen zijn verstreken.

In de voorafgaande beslissing nr. 16012 werd een zelfde termijn eveneens beschouwd als “niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne”.

17. Ten tweede was de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen verantwoord door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

De echtgenoten X-Y wensten enkel de juridische toestand in overeenstemming te brengen met de werkelijke toestand.

Bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx.1978 verkreeg de huwgemeenschap bestaande tussen de echtgenoten X-Y immers reeds de toelating om te bouwen op de grond, en werd er afstand gedaan door de echtgenoten […] van het recht van natrekking.

Gezien de schenking van de grond door de echtgenoten […] aan hun zoon X op xx.xx.1979, stond de woning met grond uiteindelijk enkel op naam van de heer X, terwijl het duidelijk is dat de woning in realiteit aan de echtgenoten X-Y samen toebehoorde, gezien de eerdere akte en de gezamenlijke financiering.

18. Tenslotte was de inbreng zoals voormeld niet uitgevoerd met het oog op de verlaging van de schenkingsrechten.

Het is slechts door de bouw van de nieuwe woning dat zij de huidige gezinswoning wensen te vervreemden.

Aangezien hun zoon heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn in de woning, en de echtgenoten X-Y de gelijkheid tussen hun kinderen wensen te behouden, zullen zij thans overgaan tot schenking van de woning aan de heer A, op last om de helft van de waarde uit te betalen aan zijn zus, B.
Het was in 2016 dan ook geenszins de bedoeling om de woning in te brengen in de huwgemeenschap om deze vervolgens te kunnen schenken aan (één van) de kinderen.

IV. Beslissing

19. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

20. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

21. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF

Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

22. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 (PDF bestand opent in nieuw venster)van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed."

23. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet.

Bijgevolg wordt artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toegepast worden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.