Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22010 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen, gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 22010 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen, gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
22010
Datum beslissing
28 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen haar en de heer X, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun dochter, niet is ingegeven door fiscale motieven en niet wordt geviseerd door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], die haar ambt uitoefent in de bv […], met zetel te […], namens:

  • De heer X, geboren te […] op xx.xx.1935, (N.N. […]), en zijn echtgenote;
  • Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1935, (N.N. […]),

samen wonende te […].

3. De betrokken partij is de dochter van de echtgenoten X-Y, zijnde:

- Mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1963.

4. Het betrokken onroerend goed is :

[…]

Een woonhuis op en met grond en een perceel tuin, gelegen […], volgens titel en recent kadaster gekend sectie A, perceelnummers […] en […], met een totale oppervlakte van dertig are tweeënvijftig centiare (30a 52ca).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.1956 onder het wettelijk stelsel der gemeenschap van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […], destijds te […], op xx.xx.1956, gewijzigd bij akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2014, doch met behoud van het huwelijksvermogensstelsel.

6. Ingevolge akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2014, heeft mevrouw Y volgend onroerend goed ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen:

[…]

Een woonhuis op en met grond en een perceel tuin, gelegen […], volgens titel en recent kadaster gekend sectie A, perceelnummers […] en […], met een totale oppervlakte van dertig are tweeënvijftig centiare (30a 52ca).

7. Uit het huwelijk van de heer X en mevrouw Y werden twee kinderen geboren, met name: de heer B en mevrouw A, voornoemd.

8. Thans wensen de echtgenoten X – Y het hogervermeld onroerend goed, tevens ook de gezinswoning, te schenken aan hun dochter A.

III. Motivering van de aanvraag

9. In de omzendbrief VLABEL/2015/1(PDF bestand opent in nieuw venster) van 16 februari 2015 wordt beschouwd als fiscaal misbruik “inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten”, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling verantwoord is door andere dan fiscale motieven. De aanvragers menen om volgende redenen dat de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gebeurd is om andere dan fiscale motieven.

(i)De schenking volgt niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de goederen in het gemeenschappelijk vermogen. Er is in onderhavig geval namelijk sprake van een tijdspanne van acht jaar tussen inbreng en schenking. Bij eerdere voorafgaande beslissingen heeft de Vlaamse Belastingdienst reeds beslist om de antimisbruikbepaling niet toe te passen op schenkingen na een inbreng in een huwvermogen waar de tijdspanne tussen de twee rechtshandelingen korter was als deze waarvan sprake in casu.

(ii)De grond waarop bovenvermelde woning werd opgericht, was een eigen onroerend goed van mevrouw Y ingevolge vererving en een akte afstand-verdeling tussen haar en haar broers ten tijde van het huwelijk. De woning die er werd op opgericht was dus door het recht van natrekking ook een eigen onroerend goed van mevrouw Y. De woning werd echter opgericht met gemeenschappelijke gelden; het motief voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen was dan ook om de juridische realiteit te laten beantwoorden aan de werkelijkheid. De inbreng destijds was dus ingegeven door niet-fiscale motieven.

10. De aanvragers menen dat de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is op de hoger beschreven voorgenomen verrichting, aangezien er geen sprake kan zijn van eenheid van opzet gelet op de lange tijdspanne tussen de twee rechtshandelingen en de niet-fiscale motieven van de inbreng.

IV. Beslissing

11. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

12. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

13. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt, m.n. 3.17.0.0.2 VCF.

14. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed."

15. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast bij gebrek aan eenheid van opzet.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.