VB 22001 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking
- Nummer
- 22001
- Datum beslissing
- 1 februari 2022
- Publicatiedatum
- 31 maart 2022
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de voorgenomen inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door Notarissen […] met kantoor te […], namens:
2.1. De heer X (nationaal nummer […]), geboren te […] op xx.xx.1955, en
2.2. Mevrouw Y (nationaal nummer […]), geboren te […] op xx.xx.1954,
Samenwonende te […].
De echtgenoten X-Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1977 onder het wettelijk stelsel blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1977 (zie bijlage 1 bij de aanvraag).
3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, m.n.:
3.1. Mevrouw A, NN […], geboren te […] op xx.xx.1981, ongehuwd, wonende te […];
3.2. de heer B, NN […], geboren te […] op xx.xx.1982, gehuwd met mevrouw […], wonende te […].
4. Het betrokken onroerende goed betreft:
Gemeente […]
Een appartementsgebouw, gelegen aan de […], met een oppervlakte van één are acht en zeventig centiare, gekend ten kadaster onder nummer 1165/g.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De heer en mevrouw […] hebben schenking onder de levenden gedaan aan hun beide kinderen elk voor de helft 1) […] en 2) Y van een woonhuis op en met grond gelegen te […] blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1993. (zie bijlage 2 bij de aanvraag).
Blijkens zelfde akte heeft de heer […], zijn onverdeelde helft in onverdeelde volle eigendom van het goed gelegen te […] afgestaan aan mevrouw Y, mits de prijs van 400.000,00 BEF welke werd betaald door mevrouw Y, met gelden uit het gemeenschappelijk vermogen.
De heer en mevrouw X – Y deden daarna het nodige voor de verkrijging van een vergunning voor de sloop van de bestaande woning en de heropbouw van een appartementsgebouw op voormeld goed.
Hiervoor gingen zij onder andere samen een krediet aan bij […] voor een bedrag van 2.500.000 BEF blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1996.
De heer X en mevrouw Y traden hierbij samen op als kredietnemers. In de akte werd duidelijk melding gemaakt van het feit dat de eigendom een eigen goed was van mevrouw Y .(zie bijlage 3 bij de aanvraag).
Zij betaalden het krediet af met gemeenschappelijk gelden.
Alle latere facturen, leningen, werden betaald met het gemeenschappelijk vermogen. De opbrengsteigendom in opbouw werd dan ook volledig gefinancierd met gemeenschappelijke gelden.
Op xx.xx.1998, nadat de opbrengsteigendom was opgericht, wijzigden de heer en mevrouw X - Y hun huwelijkscontract blijkens akte verleden voor notaris […] te […] met de bedoeling het eigen goed van mevrouw Y gemeenschappelijk te maken.
Echter, met deze wijziging van hun huwelijkscontract werd enkel voorzien in een afwijking van de wettelijke verdeling bij overlijden waarbij het gehele gemeenschappelijke vermogen toekomt aan de langstlevende der echtgenoten. (zie bijlage 4 bij de aanvraag).
Er werd aldus volgens de aanvragers, niettegenstaande de bedoeling van partijen, geen inbreng van het eigen onroerend goed van mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen verricht.
De echtgenoten gingen er ingevolge deze akte wijziging evenwel van uit dat het goed te […] vanaf dan ook juridische eigendom was van beide partijen.
Daarenboven was nergens in de wijziging huwelijkscontract sprake van een vergoedingsregeling noch bij ontbinding van het huwelijk in geval van overlijden van één van de echtgenoten noch om enige andere reden.
Mede daar zij de ‘niet-doorgevoerde inbreng’ zagen als vergoeding voor het feit dat de opbrengsteigendom eigen was hoewel deze met gemeenschappelijk gelden werd opgericht.
De juridische consequentie van de effectieve wijziging in het huwelijkscontract (verblijvingsbeding) zorgt er immers ook voor dat de langstlevende (stel de heer X) de opbrengsteigendom krijgt toebedeeld zonder dat hij een vergoeding is verschuldigd aan de nalatenschap van mevrouw Y.
Ook alle inkomsten uit deze opbrengsteigendom (het nieuw heropgerichte appartementsgebouw bestaat uit een handelspand en 3 appartementen) zijn in het gemeenschappelijk vermogen terecht gekomen.
6. De echtgenoten wensen op heden schenking te doen van de opbrengsteigendom waarbij hun enige 2 gemeenschappelijke kinderen worden betrokken.
Zij zouden het onroerend goed aan hun dochter schenken met last voor de begiftigde om haar broer de helft van de waarde uit te betalen.
Het feit dat het onroerend goed een opbrengsteigendom is, zorgt er voor dat de waarde hoog oploopt.
Hierover ondervraagt antwoorden de aanvragers dat de verkoopwaarde van de opbrengsteigendom 600.000 euro bedraagt.
Groot is hun verbazing indien nu blijkt dat voormeld goed nog steeds eigen is van mevrouw.
III. Motivering van de aanvraag
7. Gelet op het feit dat de opbrengsteigendom, niettegenstaande bovenstaande, nog steeds juridisch gezien een eigen goed betreft van mevrouw Y, wensen de echtgenoten X – Y deze feitelijke situatie van gemeenschap die reeds meer dan 20 jaar werd aangehouden, waarbij het goed 1) volledig werd gefinancierd met gemeenschappelijke gelden en waarbij 2) de wijziging huwelijkscontract een materiële misslag bevat door de niet-inbreng ervan tijdens het huwelijk doch evenwel met toevoeging van het verblijvingsbeding zonder vergoeding, juridisch recht te zetten/te regulariseren.
Bovenstaande redenen tonen volgens de aanvragers aan dat de inbreng, gevolgd door de schenking, zou gebeuren om andere dan fiscale motieven.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
8. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
9. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Art. 2.8.3.0.1, §1, VCF, dat luidt:
"Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van de lasten.";
- Art. 2.8.3.0.1, § 3, VCF, dat luidt:
"Voor de toepassing van paragraaf 2 wordt de last die bestaat uit een som, een rente of een pensioen, onder kosteloze titel bedongen ten voordele van een derde die aanvaardt, in hoofde van die derde als schenking belast en wordt de last van het aandeel van de hoofdbegiftigde afgetrokken. In de mate dat de schenking betrekking heeft op onroerende goederen, wordt de last in hoofde van de derde als schenking belast volgens de tarieven, vermeld in artikel 2.8.4.1.1, § 1.".
- artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF, dat luidt:
Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”.
10. Doordat het gebouw werd opgericht op een eigen goed van mevrouw Y en er geen verzaking aan het recht van natrekking was, behoort het goed toe aan het eigen vermogen van mevrouw Y.
11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 (PDF bestand opent in nieuw venster)van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
12. Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1,§1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.
Met deze progressiviteit in de schenkbelasting wordt bedoeld dat het tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen wordt bepaald door een dubbel progressievoorbehoud: zowel de band die de schenker heeft met de begiftigde, als de grootte van de schenking bepalen het tarief.
13. Om deze progressiviteit in de schenkbelasting te kunnen kaderen moeten we teruggrijpen naar het verleden:
Vóór de Wet van 30 augustus 1913 werd het schenkingsrecht berekend volgens een gewoon evenredig tarief met een verschillend percentage naargelang de schenking roerende of onroerende goederen tot voorwerp had, naargelang het ging om schenkingen aan verwanten in de rechte lijn of aan andere personen.
Door de Wet van 30 augustus 1913 werden voor het schenkingsrecht en het successierecht dezelfde tarieven ingevoerd. Hierbij werd de verschillende tarifering van de schenkingen van roerende en van onroerende goederen opgeheven doch werden voor de schenkingen aan andere dan verwanten in rechte lijn verschillende tariefklassen ingevoerd.
Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd de parallelle tarifering van de schenkingsrechten en de successierechten verbroken door de invoering van een progressief successierecht per schijf. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.
In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19 , 109) is het volgende te lezen:
“Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.
Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.
Indien er eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.
Deze maatregel gaf geen bevrediging.
Voor belangrijke schenkingen lieten de percentages nog in belangrijke mate de ontwijking toe van de successierechten. Bovendien werden schenkingen voor een klein of middelmatig bedrag door de toepasselijke percentages gehinderd.
Met het K.B. nr. 9 van 3 juli 1939 (BS 5 juni 1939, 4544) werd zowel voor de successierechten als voor de schenkingsrechten dezelfde progressieve tarieven ingevoerd.
In het verslag aan de koning valt te lezen:
“Twee verwijten werd in den laatsten tijd gericht tot het huidig heffingsstelsel der evenredige registratierechten op de schenkingsakten.
Het eerste is dat, om reden van hun hoog bedrag … deze rechten doorgaans van aard zijn de giften onder levenden tusschen personen van lage of middelbaren stand te verhinderen, hetgeen bijzonder betreurenswaardig is wanneer het gaat om verdeelingen gedaan door bloedverwanten in de opgaande lijn.
Het tweede is dat de niet-progressiviteit van de belasting het bedrog aanmoedigt dat er voor rijke personen in bestaat, aan den vooravond van hun dood, door geregistreerde akte, de geheelheid of een deel van hun goederen aan hun vermoedelijke erfgenamen of legatarissen te schenken, en zulks derwijzen dat deze het hoog bedrag niet hoeven te betalen van de progressieve successierechten, die berekend worden op alles wat zij in de nalatenschap van den schenking mochten verkrijgen.
Ten einde aan die nadeelen te verhelpen, belast artikel 8 de schenkingen onder levenden met dezelfde progressieve rechten als de nalatenschappen …”.
Deze aangenomen progressieve tarieven werden overgenomen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en griffierechten.
Na de regionalisering van de successie- en de schenkingsrecht is er in de meeste gewesten opnieuw een verschil tussen beiden tarieven.
In het licht van de vroegere activering van vermogen en het zichtbaar maken van overdrachten van vermogen werd het progressief tarief voor de schenking van roerende goederen afgeschaft en vervangen door een vast tarief. Voor onroerende goederen bleef dit evenwel bestaan met dezelfde ratio legis, nl. de waarde van het geschonken onroerend goed bepaalt de hoogte van de belasting.
14. In casu wensen de aanvragers het onroerend goed aan hun dochter te schenken met last aan hun zoon, broer van de begiftigde, de helft van de waarde van het onroerend goed uit te keren.
15. Een schenking met last, zoals in casu is een schenking waarbij de begiftigde er zich toe verbindt een bepaalde tegenprestatie te leveren. Deze tegenprestatie wordt aan de begiftigde opgelegd door de schenkers en kan zijn bedongen in hun eigen voordeel of in het voordeel van een derde.
16. In casu wordt een opbrengsteigendom met een verkoopwaarde van 600.000 euro geschonken aan de dochter met als last haar broer, zoon van de schenkers de helft van verkoopde waarde te vergoeden.
17. In geval van een schenking met last moet worden uitgemaakt of de overeenkomst nog wel de aard van een schenking heeft dan wel als een rechtshandeling onder bezwarende titel moet gekwalificeerd worden.
18. De last belet niet dat de overeenkomst in haar geheel een gift is, wanneer de waarde van de last lager is dan die van de geschonken goederen, zodat de verrichting voor de begiftigde nog een voordeel oplevert. Bovendien moet bij de schenkers de wil aanwezig zijn om zich te verarmen (animus donandi) (subjectief element).
19. In casu kan het geheel beschouwd worden als een schenking.
20. Evenwel, door het vermelde onroerend goed in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en binnen een korte termijn te schenken wordt de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft.
21. De echtgenoten X-Y vermelden in hun aanvraag dat zij de uitkoop van de broer van mevrouw Y alsmede de afbraak van de woning en de bouw van de opbrengsteigendom gefinancieerd werd met gemeenschappelijke gelden. Dat ze door de wijziging van hun huwelijkscontract op xx.xx.1998 meende het betrokken onroerend goed te hebben ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen.
Echter, met deze wijziging van hun huwelijkscontract werd enkel voorzien in een afwijking van de wettelijke verdeling bij overlijden waarbij het gehele gemeenschappelijke vermogen toekomt aan de langstlevende der echtgenoten.
22. Uit het geheel van de feiten blijkt evenwel niet dat het de bedoeling was van de partijen om de opbrengsteigendom in het gemeenschappelijk vermogen in te brengen.
23. Gelet op het voorgaande beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF moet worden toegepast aangezien de partijen niet op afdoende wijze aantonen dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.
24. Bijgevolg zal de schenkbelasting op de schenking van het onroerende goed vermeld onder punt 4. worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.