VB 21059 - Inbreng onroerend goed in TIGV onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden andere echtgenoot/echtscheiding
- Nummer
- 21059
- Datum beslissing
- 25 oktober 2021
- Publicatiedatum
- 18 november 2021
Heffing
- Erfbelasting
- Verdeelrecht
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.4. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng bij een akte tot wijziging van het huwelijksstelsel door één van de echtgenoten van een onroerend goed onder de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de andere echtgenoot enerzijds en onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding door echtscheiding anderzijds, geen aanleiding zal geven tot de opeisbaarheid van het verdelingsrecht op grond van artikel 2.10.1.0.1. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (ingeval van ontbinding door echtscheiding), noch van de erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.4. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (ingeval van ontbinding door overlijden).
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
1) De heer X, geboren te […] op […], met rijksregisternummer […], en zijn echtgenote
2) Mevrouw Y, geboren te […] op […], met rijksregisternummer […],
Samenwonende te […].
De echtgenoten X-Y zijn gehuwd te […] op […] 1999 onder het stelsel van de scheiding van goederen, blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […], op […], gewijzigd ingevolge akte verleden voor notaris […], op […], zonder wijzigingen aan het stelsel zelf, doch waarbij aan het stelsel een intern gemeenschappelijk vermogen werd toegevoegd en bovendien een beding werd toegevoegd op grond waarvan de langstlevende van de echtgenoten bij het overlijden van één van hen een keuze kan uitoefenen wat de verdeling van dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen betreft[1].
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en):
3. De echtgenoten X-Y wensen thans hun huwelijksstelsel te wijzigen – zonder afbreuk te doen aan het stelsel zelf – in die zin dat de hierna beschreven onroerende goederen voor de geheelheid in volle eigendom zullen worden ingebracht in het tussen hen bestaand toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen[2].
4. Het hierna beschreven goed sub I (het appartement) behoort op heden voor de geheelheid in volle eigendom tot het eigen vermogen van de heer X, zodat dit goed voor de geheelheid zal worden ingebracht door de heer X.
Het hierna beschreven goed sub II (de autostaanplaats) behoort op heden voor de geheelheid in volle eigendom tot de eigen vermogens van de echtgenoten X-Y, elk voor de onverdeelde helft, zodat dit goed door de beide echtgenoten zal worden ingebracht, elk voor de onverdeelde helft.
5. Het hierna beschreven goed sub I zal door de heer X worden ingebracht onder de volgende ontbindende voorwaarden.
- Inbreng onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding
De inbreng van het hierna beschreven goed sub I zal door de heer X worden gedaan onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding.
Het is immers de bedoeling dat in geval van echtscheiding de inbreng van het goed sub I retroactief zal worden ontbonden, in die zin dat dit goed integraal en vrij van lasten zal terugkeren naar het eigen vermogen van de heer X en geacht zal worden nooit tot het gemeenschappelijk vermogen te hebben behoord.
- Inbreng onder de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van mevrouw Y
De inbreng van het hierna beschreven goed sub I zal bovendien worden gedaan onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door vooroverlijden van mevrouw Y.
In geval van het vooroverlijden van mevrouw Y is het immers de bedoeling dat de inbreng van dit goed retroactief wordt ontbonden, in die zin dat dit goed integraal en vrij van lasten zal terugkeren naar het eigen vermogen van de heer X en geacht zal worden nooit tot het gemeenschappelijk vermogen te hebben behoord.
Beschrijving van de betrokken onroerende goederen
[…]
In het appartementencomplex […]:
I. Het appartement […] omvattende:
[…].
II. De autostaanplaats […] omvattende:
[…]
6. In het bij email van 21 september 2021 voorgelegde ontwerp van akte wijziging huwelijkscontract werd hieromtrent volgende clausule opgenomen:
“Modaliteiten van de inbreng van het voorbeschreven appartement nummer […]
De inbreng van het voorbeschreven appartement nummer […] gelegen te […] is gedaan onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door vooroverlijden van voornoemde mevrouw Y en onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door echtscheiding. In voorkomend geval wordt de door de heer X gedane inbreng retroactief ontbonden, in die zin dat het ingebrachte appartement nummer […] gelegen te […] integraal en vrij van lasten zal terugkeren naar het eigen vermogen van X en geacht zal worden nooit tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen te hebben behoord.
Deze inbreng wordt gedaan zonder recht op vergoeding.”
III. Motivering van de aanvraag
7. De echtgenoten X-Y waren oorspronkelijk – zoals voormeld – gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, blijkens voormeld huwelijkscontract van […].
Zij hebben samen twee kinderen, beiden geboren uit hun huwelijk waarvan één van hen thans nog minderjarig is.
Bij voormelde wijzigingsakte van […] hebben zij – zoals voormeld - aan hun stelsel een intern gemeenschappelijk vermogen toegevoegd en werd hieraan een keuzebeding gekoppeld.
Nu wensen zij de voorbeschreven onroerende goederen in dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen in te brengen.
8. Deze wijzigingen hebben tot doel om de langstlevende echtgenoot een maximale vrijheid te geven over de beschikking van de goederen die behoren tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen bij overlijden, mede gelet op de nog jonge leeftijd van hun kinderen.
9. De inbreng door de heer X van het goed sub I zal gebeuren onder de ontbindende voorwaarden zoals beschreven hiervoor zodat bij echtscheiding of bij vooroverlijden van mevrouw Y (= de niet-inbrenger) de inbreng van het goed sub I zal worden ontbonden en dit goed integraal en vrij van lasten zal terugkeren naar het eigen vermogen van de heer X.
10. Ingevolge de retroactieve werking van de ontbindende voorwaarde(n), wordt het goed sub I geacht nooit tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen te hebben behoord, zodat de vervulling van deze ontbindende voorwaarde(n) geen aanleiding zal geven tot de opeisbaarheid van het verdelingsrecht (ingeval van ontbinding door echtscheiding), noch van de erfbelasting (ingeval van ontbinding door overlijden).
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
11. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
12. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.
13. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”
- Artikel 2.10.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”
Inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) gedaan onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de niet-inbrengende echtgenote
14. Het appartement wordt in het TIGV ingebracht door de heer X onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van zijn echtgenote, mevrouw Y. Ingeval van vooroverlijden van mevrouw Y wordt de inbreng van het appartement retroactief ontbonden in die zin dat het appartement integraal en vrij van lasten zal terugkeren naar het eigen vermogen van de heer X en geacht zal worden nooit tot het TIGV te hebben behoord.
Bij het vooroverlijden van mevrouw Y, keert het appartement ingevolge de realisatie van de ontbindende voorwaarde terug naar de inbrenger de heer X, zodat dit niet tot de nalatenschap van mevrouw Y behoort. Hieruit volgt dat het appartement niet moet worden aangegeven in de nalatenschap van de vooroverledene en dat er daarop geen erfbelasting zal worden geheven.
Inbreng in het TIGV gedaan onder ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding
15. Het appartement wordt in het TIGV ingebracht door de heer X onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. Ingeval van echtscheiding wordt de inbreng van het appartement retroactief ontbonden in die zin dat het appartement integraal en vrij van lasten zal terugkeren naar het eigen vermogen van de heer X en geacht zal worden nooit tot het TIGV te hebben behoord.
16. Met het standpunt nummer 15059 van 20 april 2015 bevestigde de Vlaamse Belastingdienst de federale beslissing met nummer R 109, 1°-2°/09-02, die luidt als volgt:
“09. – Akte van overdracht. Terugname van ingebrachte onroerende goederen.
02. - Het in een huwelijkscontract geformuleerd beding dat voorziet dat op de dag van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door echtscheiding of door overlijden er een terugname zal zijn door de echtgenoot van de goederen die hij heeft ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen, wordt als volgt beschouwd:
Bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel heeft de echtgenoot het recht om het goed dat hij heeft ingebracht, terug te nemen door de waarde van het goed op het moment van de verdeling aan te rekenen op zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen.
De echtgenoot die de ingebrachte goederen terugneemt handelt als een deelgenoot.
Derhalve zal de akte houdende de terugname een aanwijzende werking hebben en zal het evenredig recht van verdeling opeisbaar zijn.
In het geval waar de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel zich realiseert naar aanleiding van het overlijden, moet de eventuele opleg betaald door de echtgenoot-deelgenoot, terug te vinden zijn in het actief van de nalatenschap van de overleden echtgenoot.
(Beslissing van 4 november 2002,nr. E.E./98.926 die de beslissing van 11 december 1995, nr. E.E./95.140 vervangt).
N.B. Deze beslissing is niet van toepassing in geval van inbreng van een onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen onderworpen aan de ontbindende voorwaarde van vereffening van het huwelijksvermogensstelsel ingevolge echtscheiding of overlijden. Wegens het specifieke fiscaal regime toepasselijk op de ontbindende voorwaarde zal de vervulling ervan immers slechts aanleiding geven tot de heffing van het algemeen vast recht.
(Besl. 25 januari 2005, nr. E.E./98.926)”.
17. De Vlaamse Belastingdienst heft geen Vlaamse registratiebelasting indien het om de vervulling van een ontbindende voorwaarde gaat (Zie standpunt nr. 15059 van 20 april 2015).
18. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Bij email van 21 september 2021 heeft de aanvrager een kopie bezorgd van het huwelijkscontract dd. […] en van de akte wijziging huwelijkscontract dd. […].
[2] Bij email van 21 september 2021 heeft de aanvrager het ontwerp van de akte wijziging huwelijkscontract bezorgd.