Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21026 - Inbreng effectenportefeuille in een TIGV met ontbindende voorwaarde Vlaamse Belastingdienst

VB 21026 - Inbreng effectenportefeuille in een TIGV met ontbindende voorwaarde

Voorafgaande beslissing
Nummer
21026
Datum beslissing
26 april 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021

Heffing

  • Schenkbelasting
  • Verdeelrecht

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat:

1.1. Het terugkeren van het ingebrachte goed naar het vermogen van de heer X, door de vervulling van de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van mevrouw Y, niet belast zou worden met erfbelasting, meer bepaald de artikelen 2.7.1.0.2 en 2.7.1.0.4 VCF.

1.2. Het terugkeren van het ingebrachte goed naar het vermogen van de heer X, door de vervulling van de ontbindende voorwaarde van echtscheiding, niet belast zou worden met verdeelrecht (art 2.10.1.0.1 en volgende VCF)

1.3. Deze verrichting in zijn geheel geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer […], kandidaat-notaris, Notariskantoor […], te […], namens:

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1956, nationaal nummer […] en zijn echtgenote;

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1965, nationaal nummer […],

samenwonende te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […] op xx.xx.tweeduizend en één, zonder latere bedongen wijzigingen. Zij hebben twee kinderen, thans minderjarig, geboren uit hun huwelijk.

4. De heer X is thans eigenaar van een effectenportefeuille met een waarde van ongeveer […] EUR. Deze effectenportefeuille behoort tot zijn eigen vermogen.

Het zou de bedoeling zijn dat de heer X deze effectenportefeuille inbrengt in een beperkte gemeenschap, welke bij wijzigend huwelijkscontract zou worden toegevoegd aan hun huidig stelsel van zuivere scheiding van goederen.

Deze beperkte gemeenschap zal beheerst worden door de wettelijke regels van het wettelijk stelsel, met daaraan gekoppeld volgende bijzonderheden:

• Er zal een zaakvervanging voorzien worden; goederen die in de plaats komen van de ingebrachte effectenportefeuille zullen eveneens tot de beperkte gemeenschap behoren.

• De vruchten/inkomsten van deze ingebrachte effectenportefeuille zullen eigen blijven aan de heer X, de inbrenger. Deze zullen niet in de beperkte gemeenschap terecht komen.

• De inbreng wordt gedaan onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van zijn echtgenote, mevrouw Y.

• De inbreng wordt tevens gedaan onder de ontbindende voorwaarde van echtscheiding en ontbinding van het huwelijk.

• Beide voormelde ontbindende voorwaarden zijn NIET optioneel.

• Er wordt een keuzebeding toegevoegd aan de beperkte gemeenschap.

III. Motivering van de aanvraag

5. Inzake het verdeelrecht en de werking van de ontbindende voorwaarden

Met betrekking tot de ontbindende voorwaarde bij echtscheiding In casu wordt de inbreng van de effectenportefeuille in het TIGV gekoppeld aan een ontbindende voorwaarde bij echtscheiding en bij vooroverlijden van de echtgenoot, niet-inbrenger. Deze ontbindende voorwaarde zal geen optioneel ontbindende voorwaarde betreffen, waardoor de effectenportefeuille in ieder geval terugkeert naar de inbrenger in geval van echtscheiding en vooroverlijden van de andere echtgenoot.

Volgens het eerdere standpunt van VLABEL met nummer 15059 dd. 20.04.2015 moet in dergelijk geval een onderscheid gemaakt worden tussen een ontbindende voorwaarde en een optioneel ontbindende voorwaarde die wordt gekoppeld aan de inbreng van een eigen goed in de huwgemeenschap: “als in het huwelijkscontract is voorzien dat de inbrengende echtgenoot de ingebrachte goederen in het geval van echtscheiding ZAL terugnemen (m.a.w. de betrokken echtgenoot heeft geen keuze), gaat het om de vervulling van een ontbindende voorwaarde waarop geen registratiebelasting verschuldigd is”. Dezelfde redenering geldt m.i. indien de ontbindende voorwaarde gerealiseerd zou worden door het vooroverlijden van de andere echtgenoot, niet-inbrenger.

Indien het gaat om een niet-optionele ontbindende voorwaarde, is VLABEL dus van oordeel dat er geen verdeelrecht dient te worden betaald wanneer het ingebrachte goed terugkeert naar de inbrengende echtgenoot.

Deze redenering van VLABEL dient ons inziens per analogie te worden toegepast op de echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen die een TIGV hebben opgericht.

6. Inzake de erfbelasting en de werking van de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden

In principe zou er een beroep gedaan kunnen worden op artikel 1455 BW om de ingebrachte goederen, in geval van overlijden van de niet-inbrenger, terug te nemen door de inbrengende echtgenoot. Deze ingebrachte goederen zullen echter steeds deel blijven uitmaken van het TIGV. Indien de inbrengende echtgenoot dus meer zou krijgen dat de helft van het TIGV, zal dit tot gevolg hebben dat de langstlevende echtgenoot erfbelasting verschuldigd is. Cliënten wensen daarom beroep te doen op een ontbindende voorwaarde, niet optioneel. Door het vooroverlijden van de niet-inbrengende echtgenoot, zal het ingebrachte goed terugkeren naar het eigen vermogen van de inbrenger en zullen de ingebrachte goederen geacht worden nooit tot het TIGV te hebben behoord. Hierdoor zou de inbrenger dus vermijden dat hij erfbelasting zou moeten betalen op de goederen die hij zelf heeft ingebracht. Door te kiezen voor een ontbindende voorwaarde, i.p.v. de toepassing van art 1455 BW, opteren cliënten voor de keuze van de minst belaste weg in de zin van artikel 170 van de Grondwet, waardoor deze beslissing een principieel geoorloofde belastingontwijking uitmaakt.

7. Inzake het fiscaal misbruik

Uit bovenstaande blijkt afdoende dat de voorgestelde regeling niet hoofdzakelijk is ingegeven door fiscale overwegingen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

8. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

9. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3°, VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. m.n.;

- Art. 2.7.1.0.2 VCF:

“De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.”.

- Art. 2.7.1.0.4 VCF

“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”.

- Art. 2.10.1.0.1 VCF

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :

1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;

2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;

3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”.

- Art. 3.17.0.0.2 VCF

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.

10. Inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) gedaan onder ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de niet-inbrengende echtgenote.

De effectenportefeuille werd in het TIGV ingebracht door de heer X onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van zijn echtgenote mevrouw Y. Bij de realisatie van de ontbindende voorwaarde keert het geschonken voorwerp in principe terug naar de inbrenger, zodat het niet moet worden aangegeven in de nalatenschap van de vooroverledene. Hiervoor is echter vereist dat een welbepaald en dus identificeerbaar gebleven goed werd ingebracht.

Een effectenportefeuille wordt beschouwd als een individualiseerbaar goed en vormt een feitelijke universaliteit van goederen, bestaande uit diverse bestanddelen (effecten/speciën). Deze samenstelling kan gewijzigd worden ingevolge zaakvervanging, belegging en wederbelegging van de bestanddelen die de algemeenheid uitmaken. De toevoeging van bestanddelen aan de effectenportefeuille na de inbreng kan er voor zorgen dat het ingebrachte voorwerp niet meer identificeerbaar is zodat er toch een aangifteplicht in de nalatenschap van de vooroverledene bestaat.

Als de effectenportefeuille als individualiseerbaar goed zal terugkeren door de werking van de ontbindende voorwaarde zal er geen erfbelasting kunnen worden geheven.

11. Indien de huwelijksovereenkomst (inbreng in het TIGV) is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen.

De voorgenomen verrichting maakt in casu geen fiscaal misbruik uit.

12. De in punt 1.2. vermelde vraag is zonder voorwerp gelet op het feit dat de voorgenomen inbreng betrekking heeft op een roerend goed, terwijl het toepassingsgebied van het verdeelrecht beperkt is tot onroerende goederen.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.