VB 21014 - Inbreng onroerende goederen in de maatschap - schenking van de deelgerechtigheden
- Nummer
- 21014
- Datum beslissing
- 25 mei 2021
- Publicatiedatum
- 24 augustus 2021
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe de bevestiging te verkrijgen dat:
1.1. Er geen registratiebelasting verschuldigd is bij de inbreng van onroerende goederen in een maatschap;
1.2. Er schenkbelasting uit hoofde van artikel 2.8.4.1.1 VCF verschuldigd is bij de schenking van (een gedeelte van) de aandelen van de Maatschap door de echtgenoten X-Y aan de begiftigden;
1.3. Er al dan niet verdeelrecht uit hoofde van artikel 2.10.1.0.1. VCF verschuldigd zal zijn bij de ontbinding van de maatschap;
1.4. Voor wat betreft de voorgenomen verrichtingen er geen erfbelasting zal verschuldigd zijn op basis van artikel 2.7.1.0.3., 3° VCF al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2. VCF, op de waarde van de aandelen van Maatschap X bij het overlijden van Aanvragers.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door meester […], te […], namens:
2.1. De heer X, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1964, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote,
2.2. Mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1979, met rijksregisternummer […],
Samenwonende te […] en gehuwd onder het Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen, blijkens akte verleden op xx.xx.2009 voor notaris […] met standplaats te […], gewijzigd met behoud van stelsel bij akte van xx.xx.2012 verleden voor notaris […] met standplaats te […].
3. De heer X heeft twee meerderjarige kinderen uit zijn eerste huwelijk, te weten:
3.1. De heer A, geboren te […] op xx.xx.1994, rijksregisternummer […];
3.2. De heer B, geboren te […] op xx.xx.1997, rijksregisternummer […].
4. Mevrouw Y heeft een minderjarige dochter uit een haar eerste huwelijk, te weten:
4.1. Juffrouw C, geboren te […] op xx.xx.2005, rijksregisternummer […].
5. De heer X en mevrouw Y hebben samen twee minderjarige kinderen, te weten:
5.1. Juffrouw D, geboren te […] op xx.xx.2010, rijksregisternummer […];
5.2. Jongeheer E, geboren te […] op xx.xx.2010, rijksregisternummer […]
6. Zowel de heer X en mevrouw Y als hun (respectieve) kinderen zijn allen reeds meer dan vijf jaar inwoner van het Vlaamse Gewest.
7. De Maatschap Z zal worden opgericht door de heer X en mevrouw Y, beiden voornoemd, en zal zijn zetel hebben te […].
8. De volgende onroerende goederen zullen worden ingebracht in de Maatschap Z:
8.1. Een perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 6de afdeling […] groot 10 A 82 Ca;
8.2 .Een perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 4de afdeling, Sectie […] van een verkaveling;
8.3. Een perceel met houten chalet, […] 9de Afdeling […], Sectie […] groot 20 A 45 Ca;
Deze onroerende goederen behoren op heden tot het eigen vermogen van mevrouw Y, voormeld.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
9. Schenking 1% van de onroerende goederen
Mevrouw Y is voornemens om 1% van de voormelde onroerende goederen te schenken aan haar echtgenoot, X.
De akte houdende schenking zal in het bijzonder volgende voorwaarden, modaliteiten en lasten bevatten:
- Een beding van fideïcommis de residuo, dat bepaalt dat de (rest)schenking bij het overlijden van de heer X, toekomt aan juffrouw C en de gemeenschappelijke kinderen D en E, met derhalve uitsluiting van de kinderen van de heer X uit zijn eerste huwelijk;
- Een uitsluitingsclausule, die bepaalt dat de geschonken goederen niet kunnen worden ingebracht in een huwelijksvermogen.
10. Oprichting en inbreng van de Maatschap Z
10.1. Vervolgens zullen de heer X en mevrouw Y overgaan tot de oprichting van de Maatschap Z.
10.2. Bij de oprichting zal de volgende inbreng gebeuren:
10.2.1. Mevrouw Y brengt in:
- Negenennegentig (99%) van een perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 6de afdeling […], Sectie […] groot 10 A 82 Ca;
- Negenennegentig (99%) van een perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 4de afdeling, Sectie […] zijnde lot 4 van een verkaveling;
- Negenennegentig (99%) van een perceel met houten […] 9de Afdeling […], Sectie […] groot 20 A 45 Ca;
In ruil voor de inbreng zal mevrouw Y 6.237 aandelen ontvangen, te weten 1.683 aandelen van de categorie A, 2.277 aandelen van de categorie B en 2.277 aandelen van de categorie C.
10.2.2. De heer X brengt in:
- Eén percent (1%) van een perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 6de afdeling […], Sectie A nr 443 F groot 10 A 82 Ca;
- Eén percent (1%) van een perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 4de afdeling, Sectie […] zijnde lot 4 van een verkaveling;
- Eén percent (1%) van een perceel met houten chalet, […] 9de Afdeling Septon, Sectie […] groot 20 A 45 Ca;
In ruil voor de inbreng zal de heer X 63 aandelen ontvangen, te weten 17 aandelen van de categorie A, 23 aandelen van de categorie B en 23 aandelen van de categorie C.
10.3. De aandelen van de Maatschap die de heer X en mevrouw Y zullen ontvangen zullen in hun eigen vermogen vallen bij wijze van wederbelegging.
Het aandeel van elke rechthebbende (respectievelijk de heer X en mevrouw Y) in de onroerende goederen blijft op het ogenblik van de inbreng in de Maatschap dus ongewijzigd.
10.4. Er werd beslist om aan elk onroerend goed een afzonderlijke categorie van aandelen toe te kennen, teneinde bijvoorbeeld op termijn aan elk van de kinderen één bepaalde categorie aandelen toe te kennen, waardoor zij op termijn een bepaald onroerend goed verwerven en op die wijze desgevallend de uiteindelijke verdeling tussen de kinderen wat te kunnen sturen om naderhand discussie te vermijden.
10.5. Onderstaand vindt u een toelichting bij de belangrijkste bepalingen van de statuten van de Maatschap.
10.5.1. Bestuur van de Maatschap
De Maatschap wordt bestuurd door de zaakvoerder of het college van zaakvoerders. De zaakvoerder is met uitsluiting van de vennoten bevoegd om daden van beheer te stellen en vertegenwoordigingshandelingen te stellen met betrekking tot het in de Maatschap ingebrachte vermogen. Volgende daden worden beschouwd als daden van beheer (niet-exhaustief):
- het innen en herbeleggen van opbrengsten van onroerende goederen, die worden aangehouden door de Maatschap;
- het uitvoeren of laten uitvoeren van onderhouds-, herstellings- en verbouwingswerken aan onroerende goederen, die worden aangehouden door de Maatschap;
- het beleggen en herbeleggen van de door de Maatschap op rekening of in het kader van een beleggingsportefeuille aangehouden activa (dewelke hierbij uitdrukkelijk als een feitelijke algemeenheid worden aangemerkt) en het voeren van alle communicatie ter zake met de bank of vermogensbeheerder. In dit kader wordt bepaald dat de zaakvoerder bevoegd is om de activa over te brengen naar een andere bank of vermogensbeheerder en dat de zaakvoerder het beleggingsprofiel autonoom kan aanpassen;
- de zaakvoerder kan enkel het stemrecht uitoefenen op de gewone algemene vergadering van een vennootschap waarvan de Maatschap aandelen aanhoudt. De beslissingsbevoegdheid met betrekking tot buitengewone of bijzondere algemene vergaderingen komt niet toe aan de zaakvoerder;
- het innen van interesten, opbrengsten en vruchten met betrekking tot het door de Maatschap aangehouden vermogen;
- het doorstorten van activa van de Maatschap, wanneer tot uitkering werd beslist door de algemene vergadering;
- het vervullen van alle louter administratieve verplichtingen die gepaard gaan met de Maatschap en het door de Maatschap aangehouden vermogen.
Daden van beschikking worden uitdrukkelijk toegewezen aan de buitengewone algemene vergadering van de Maatschap (cf. infra) met dien verstande dat de zaakvoerder wel vertegenwoordigingshandelingen kan stellen met betrekking tot daden van beschikking waartoe de algemene vergadering heeft beslist.
Mevrouw Y zal worden aangesteld als enige zaakvoerder van de Maatschap voor de duur van haar leven.
Mevrouw Y wordt opgevolgd door een college van zaakvoerders bestaande uit haar ouders, de heer […] en mevrouw […]. Indien één van deze partijen niet meer kan optreden als zaakvoerder blijft de overblijvende alleen zaakvoerder.
Na het defungeren van beide ouders van mevrouw Y, wordt de heer X aangeduid als opvolgend zaakvoerder. De heer X is enkel aangesteld als een ultieme opvolgend zaakvoerder, omdat het accent van de Maatschap erin ligt om het beheer in eerste instantie bij de familie Y te behouden, zoals hierna ook nader zal worden toegelicht.
Zolang er één zaakvoerder is, neemt hij/zij de beslissingen alleen. Het college van zaakvoerders neemt de beslissingen bij unanimiteit.
10.5.2. Algemene vergadering van de Maatschap
10.5.2.1. Gewone algemene vergadering
Jaarlijks wordt een gewone algemene vergadering georganiseerd, die bevoegd is voor de goedkeuring van de jaarrekening en de bestemming van het resultaat van de Maatschap. Beslissingen worden genomen met een gewone meerderheid van stemmen.
Beslissingen tot bestemming van het resultaat worden genomen met volgende specifieke meerderheden (artikel 17, 5 van de statuten):
- Beslissingen tot uitkering van de opbrengsten worden genomen met gewone meerderheid van stemmen.
- Een beslissing tot reservering wordt geacht te zijn genomen van zodra niet tot uitkering of incorporatie wordt beslist.
- Een beslissing tot incorporatie wordt genomen met unanimiteit.
10.5.2.2. Buitengewone algemene vergadering
Daden van beschikking behoren tot de bevoegdheid van de buitengewone algemene vergadering van de Maatschap. Volgende beslissingen worden toegewezen aan de buitengewone algemene vergadering:
- Beslissingen aangaande de Maatschap zelf, zijnde onder meer de beslissingen tot goedkeuring met als voorwerp:
→ de beslissing tot voortijdige ontbinding;
→ de beslissing tot overdracht van aandelen onder levenden aan een derde;
→ de beslissing tot wijziging van Statuten van de Maatschap;
→ de beslissing tot de overdracht van activa of tot omzetting van de Maatschap;
→ de beslissing over de uitreding of de uitsluiting van een vennoot;
- Beslissing tot vervreemding van een onroerend goed aangehouden door de Maatschap;
- Uitoefenen van het stemrecht verbonden aan aandelen die door de Maatschap worden aangehouden, indien het gaat om buitengewone en bijzondere vergaderingen van de vennootschap waarvan de Maatschap de aandelen aanhoudt;
- Indien er redelijke twijfel bestaat over de kwalificatie van bepaalde daden als daad van beheer dan wel als daad van beschikking, dan dienen deze daden als daad van beschikking te worden aangemerkt.
Beslissingen worden genomen met unanimiteit van de deelgerechtigde stemmen.
10.5.2.3. Stemrecht op de algemene vergadering
Elk aandeel geeft recht op één stem. Indien aandelen bezwaard zijn met een recht van vruchtgebruik wordt volgend onderscheid gemaakt:
- De vruchtgebruiker oefent het stemrecht uit op de gewone algemene vergadering;
- De vruchtgebruiker en de blote eigenaar oefenen samen het stemrecht uit op de buitengewone algemene vergadering. Bij gebrek aan overeenstemming wordt de stem geacht negatief te zijn.
Concreet impliceert dit dat zolang de aandelen van de Maatschap bezwaard zijn met een recht van vruchtgebruik, mevrouw Y de stemrechten op de gewone algemene vergadering zal uitoefenen [1]. Op de buitengewone algemene vergadering wordt het stemrecht uitgeoefend door mevrouw Y en de kinderen samen (vanaf het ogenblik dat ze meerderjarig zijn). Bij gebrek aan overeenstemming wordt de stem geacht negatief te zijn.
11. Schenking van een gedeelte aandelen van de Maatschap Z
Aanvragers zijn voornemens om na de inbreng een gedeelte van hun aandelen in blote eigendom te schenken aan de dochter van mevrouw Y uit haar eerste huwelijk, juffrouw C, en de gemeenschappelijke kinderen, te weten juffrouw D en jongeheer E.
De akte houdende schenking zal onder andere volgende voorwaarden, modaliteiten en lasten bevatten:
- De schenking zal gebeuren in blote eigendom. De blote eigendom van de geschonken aandelen wordt onmiddellijk overgedragen aan de kinderen. De schenkers zullen zich enkel het vruchtgebruik voorbehouden. Voor de schenking door mevrouw Y is een terugval van het vruchtgebruik aan de heer X voorzien;
- Een beding van fideïcommis de residuo, dat bepaalt dat hetgeen overblijft bij het overlijden van een begiftigde zonder afstammelingen, toekomt aan de andere begiftigden;
- Een beding van optionele conventionele terugkeer, dat bepaalt dat de schenking wordt ontbonden bij een overlijden van een begiftigde met kinderen, doch enkel voor zover de schenkers zich er op beroepen;
- Een uitsluitingsclausule, die bepaalt dat de geschonken goederen niet kunnen worden ingebracht in een huwelijksvermogen;
- Een ontbindende voorwaarde, die bepaalt dat de schenkers de ontbinding van de schenking kunnen vragen bij het zich voordoen van bepaalde ernstige gedragingen van de begiftigde.
12. Doel van de verrichtingen
Er zijn diverse motieven die aan de grondslag liggen van de beoogde verrichtingen.
Een element dat bij de vooropgestelde verrichtingen een niet-verwaarloosbare rol speelt, is het gegeven dat het gezin van Aanvragers een nieuw samengesteld gezin is. Zoals uit de feitelijke uiteenzetting blijkt, heeft de heer X twee kinderen uit een eerste huwelijk, heeft mevrouw Y een dochter uit een eerste huwelijk en hebben Aanvragers gezamenlijk twee kinderen.
Een eerste motief voor de oprichting van de Maatschap in hoofde van mevrouw Y is dan ook in het bijzonder de afscherming van het vermogen t.a.v. de vader van haar dochter uit haar eerste huwelijk.
Indien mevrouw Y zou komen te overlijden op een ogenblik dat haar dochter nog minderjarig is, staat C onder het ouderlijk gezag van haar vader (de ex-echtgenoot van mevrouw Y).
Het ouderlijk gezag omvat onder meer het beheer over de goederen, de vertegenwoordigingsbevoegdheid (artikel 376-379 BW) en het vruchtgenot over de goederen (artikel 384-387 BW).
Het recht van beheer over de goederen impliceert dat in het geval van het voortijdig overlijden van mevrouw Y de vader van haar dochter C m.b.t. haar vermogen (en dus inclusief de van haar moeder geërfde of geschonken goederen) alle mogelijke daden van beheer kan stellen, zoals het innen van inkomsten, het verhuren van onroerende goederen, …
Als vader heeft hij tevens het recht om zijn dochter C te vertegenwoordigen in alle burgerlijke handelingen, zowel voor het stellen van materieelrechtelijke handelingen als het optreden in rechte (hetgeen betekent dat hij namens zijn dochter bijvoorbeeld een procedure voor de rechtbank kan opstarten). Denkbaar (welke onder meer de vrees is van Aanvragers) hierbij is dat hij bijvoorbeeld een procedure van uitonverdeeldheidtreding zou kunnen opstarten m.b.t. de geschonken goederen of zou aansturen op de verkoop van de geschonken goederen. De machtiging van de vrederechter die voor de verkoop van onroerende goederen van een minderjarige vereist is, biedt hierbij slechts een beperkte bescherming. Voor de goede orde, in zoverre de goederen niet geschonken zouden worden en in de nalatenschap van mevrouw Y zouden vallen op een ogenblik dat de dochter C nog minderjarig is, is eenzelfde problematiek aan de orde.
Het vruchtgenot is het recht van de ouders om de vruchten te genieten van sommige goederen van hun kinderen. In principe zijn alle goederen van een minderjarige aan dit ouderlijk vruchtgenot onderworpen. Het ouderlijk vruchtgenot kan op de aan de kinderen vermaakte goederen in een schenkingsbeding of een testamentair beding worden uitgesloten, hetgeen zal gebeuren.
Het recht van beheer en de vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn evenwel zgn. attributen van het ouderlijk gezag, welke de openbare orde raken zodat deze in een schenkingsbeding of een testamentair beding niet kunnen worden ontnomen.
De figuur van de maatschap komt aan dit laatste tegemoet, in de zin dat bij een voortijdig overlijden van mevrouw Y het beheer van het onroerend goed terugkeert naar de familie Y en niet bij de vader(s) van de respectievelijke kinderen terecht komt. Dit is in het bijzonder belangrijk omdat de familie Y (met name ook de ouders van mevrouw Y) bij de investeringen in onroerend goed nagenoeg ten allen tijde een zeer lange termijn perspectief voor ogen gehad heeft, waarbij het niet de bedoeling is om onroerend goed te verkopen, maar in de familie te behouden.
Zo werd het perceel gelegen aan de […] in de Stad […], door de ouders van mevrouw Y aan haar geschonken en is ook het perceel gelegen aan de […] historisch in handen van de familie van de moeder van mevrouw Y.
Een tweede element is het gegeven dat de kinderen van Aanvragers en de dochter van mevrouw Y nog jong zijn. Het opzet is dat de Maatschap wordt opgericht voor een duurtijd van 25 jaar.
Aanvragers hebben aldus niet voor ogen dat hun kinderen extreem lang in de structuur van de Maatschap zouden worden geblokkeerd, wel dat ze – voor de situatie dat Aanvragers en in het bijzonder mevrouw Y voortijdig zou komen te overlijden – ze niet op te jonge leeftijd een vrije toegang tot het onroerend vermogen zouden verkrijgen en al te snel zouden kunnen beslissen om “alvorens ze de jaren van verstand hebben bereikt” over te gaan tot verkoop van de onroerende goederen. Zoals hierboven toegelicht, is hierbij het gegeven dat het steeds het familieperspectief geweest is om op lange termijn onroerend goed in de familie te houden, ook een belangrijk element.
De kinderen kunnen door de werking van de Maatschap niet op eigen houtje de beslissing nemen om te verkopen, in de andere richting kan (kunnen) ook de (opvolgende) zaakvoerder(s) dit ook niet zonder het akkoord van de kinderen beslissen.
Ook dit laatste is ten slotte een motief dat van belang is het licht van de vooropgestelde verrichtingen. De Maatschap laat immers ook toe om de dochter van mevrouw Y en de kinderen van Aanvragers stapsgewijs bekend en vertrouwd te maken met het bezit en het beheer van een onroerend vermogen, waarbij het opzet is om hoewel zij, via schenking, stapsgewijs eigenaar zullen worden van het in de Maatschap ondergebrachte onroerend vermogen, het beheer van het maatschapsvermogen in eerste instantie bij de Schenkster (of haar ouders) zal berusten, als zaakvoerder(s) van de Maatschap.
13. De Maatschap zal worden opgericht door de Aanvragers samen.
Hoewel het beheer van de Maatschap in de eerste plaats berust bij de familie Y, en de heer X slechts in een eerder uitzonderlijke situatie (zijnde in het geval van vooroverlijden van mevrouw Y en haar beide ouders) zou optreden als opvolgend zaakvoerder, biedt het gegeven dat de heer X mee optreedt als oprichter, en samen met mevrouw Y zal overgaan tot schenking van aandelen uit de maatschap volgende bijkomende voordelen:
- De langstlevende echtgenoot/schenker kan op deze wijze controle uitoefenen op het naleven van de voorwaarden die in de schenkingsakten worden opgelegd;
- De opgelegde voorwaarden van voorbehoud en terugval van vruchtgebruik bieden de mogelijkheid aan de heer X, ingeval van vooroverlijden van mevrouw Y, toe te laten om eenzelfde levensstandaard aan te houden.
Te dien einde dient te heer X als medeoprichter eveneens goederen in de Maatschap in te brengen.
Gezien de Maatschap wordt opgericht met het oog op het beheer van het familiaal vermogen van mevrouw Y, is het niet wenselijk dat de heer X eigen goederen in deze Maatschap in zou brengen. Enerzijds zou dit immers het doel van de Maatschap frustreren (het is immers expliciet de bedoeling om deze op geen enkele wijze bij de structuur te betrekken), en anderzijds zou dit mogelijks kunnen leiden tot een benadeling van de kinderen van de heer X uit zijn vorige relatie.
Bijgevolge opteert mevrouw Y ervoor om voorafgaandelijk aan de oprichting van de Maatschap een onverdeeld deel in volle eigendom ten belope van 1% van de onroerende goederen te schenken aan haar echtgenoot, teneinde hem toe te laten dit onverdeeld deel mee in te brengen in de op te richten Maatschap.
De keuze voor een schenking van 1% volle eigendom van voormelde goederen, laat mevrouw Y de zekerheid dat voormelde goederen te allen tijde naar het familiaal vermogen kunnen terugkeren, bijvoorbeeld mocht het huwelijk beëindigd worden door een echtscheiding, gelet op de mogelijkheid deze schenking aan haar echtgenoot ad nutum te herroepen (overeenkomstig artikel 1096 van het oud Burgerlijk Wetboek), dit in tegenstelling tot een verkoop tussen echtgenoten, wat een definitief karakter heeft, en tevens van de heer X de betaling van een prijs zou verwachten, wat opnieuw het doel van de verrichtingen (beheer van het vermogen van de familie van mevrouw Y) zou frustreren.
III. Motivering van de aanvraag
14. Vraag 1: Bevestigd te zien dat bij de inbreng van voormelde onroerende goederen door de echtgenoten X-Y in de Maatschap geen registratiebelasting verschuldigd is?
14.1. Toepasselijke wetsbepalingen:
Artikel 2.9.1.0.1. VCF : “Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”.
Artikel 115bis W. Reg.: “De inbrengen van onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijke persoon ingebracht worden, in vennootschappen waarvan de zetel van werkelijke leiding in België gevestigd is, of de statutaire zetel in België en de zetel van werkelijke leiding buiten het grondgebied van de Lidstaten van de Europese Gemeenschap gevestigd is, worden het recht van 0% onderworpen.”.
Artikel 19, 5° W. Reg.: “Moeten binnen de bij artikel 32 gestelde termijnen geregistreerd worden:
2° De akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt;
5° De akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan, hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der Lid staten van de Europese Economische Gemeenschap is gevestigd;”.
Artikel 1:5, § 1 WVV: “De maatschap is een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.”.
14.2. Toepassing in concreto
In de voorafgaande beslissing nr. 20004 dd. 30 maart 2020 werd geoordeeld dat voor de fiscale behandeling van de inbreng de aard van de in de vennootschap in te brengen onroerende goederen doorslaggevend is.
In de vooropgestelde verrichtingen wordt zowel een onroerend goed dat tot bewoning wordt aangewend of bestemd is, als onroerende goederen die niet tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn, in de Maatschap ingebracht door de Aanvragers.
Artikel 115bis W. Reg. bepaalt dat de inbreng van onroerende goederen, andere dan die welke gedeeltelijk of geheel tot bewoning aangewend worden of bestemd zijn en door een natuurlijke persoon ingebracht worden in vennootschappen, onderworpen is aan het recht van 0%. In voormelde verrichtingen wordt er twee gronden ingebracht in de maatschap. Gelet op het feit dat dit onroerende goederen betreffen die niet geheel of gedeeltelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn, is deze inbreng onderworpen aan het recht van 0%.
In dezelfde voorafgaande beslissing nr. 20004 vervolgt uw dienst dat bij een zuivere inbreng van een woning in een maatschap het onderscheid dient te worden gemaakt tussen een al dan niet eigendomsoverdragende inbreng om uit te maken of er Vlaamse registratiebelasting verschuldigd is.
Het determinerend karakter van de eigendomsoverdracht werd ook reeds in eerdere beslissingen van uw dienst onderlijnd (Voorafg. Besliss. nr. 16038 dd. 5 september 2016, Voorafg. Besliss. nr. 17023 dd. 2 augustus 2017; Voorafg. Besliss. nr. 19052 dd. 04 november 2019).
In voormelde beslissingen werd bevestigd dat de inbreng van een onroerend goed in een maatschap niet noodzakelijk samengaat met een eigendomsoverdracht en dat er geen registratierecht verschuldigd is indien het aandeel van elke deelgenoot ongewijzigd blijft.
In voormelde verrichting ontvangen zowel de heer X als mevrouw Y maatschappelijke rechten in de maatschap en dit in dezelfde verhouding als zij onverdeelde rechten hebben in de ingebrachte onroerende goederen waardoor er geen sprake is van eigendomsoverdracht.
Bijgevolg is geen sprake van een eigendomsoverdracht en is er dus ook geen registratiebelasting. verschuldigd.
14.3. Conclusie
Op de inbreng van de onroerende goederen in een maatschap is er o.i. dan ook geen registratierecht verschuldigd, wat de inbreng van het perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 6de afdeling […] groot 10 A 82 Ca en het perceel, gelegen aan de […] in de Stad […], 4de afdeling, Sectie […] zijnde lot 4 van een verkaveling betreft, omdat het goederen betreffen die niet geheel of gedeeltelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn en wat het perceel met houten chalet, […], Sectie […] groot 20 A 45 Ca, betreft omdat het aandeel van iedere deelgenoot ongewijzigd blijft.
De Aanvragers vragen uw Dienst dit te willen bevestigen.
15. Vraag 2: Bevestigd te zien dat er schenkbelasting uit hoofde van artikel 2.8.4.1.1. VCF verschuldigd is bij de schenking van (een gedeelte van) de aandelen van de Maatschap door de echtgenoten X-Y aan de begiftigden.
15.1. Toepasselijke wetsbepaling:
Artikel 2.8.4.1.1. VCF: Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
15.2. Toepassing in concreto
De fiscale transparantie van de maatschap werd destijds bevestigd in een federale administratieve beslissing van 25 mei 2007 (R115bis/06-01).
Het principe van fiscale transparantie van de maatschap werd door uw diensten in verscheidene voorafgaande beslissingen eveneens bevestigd. In dit verband wordt verwezen naar de beslissingen die hiervoor reeds werden aangehaald.
Derhalve zal op de schenking van de aandelen van de maatschap de progressieve schenkbelasting van toepassing zijn overeenkomstig artikel 2.8.4.1.1. VCF.
In zoverre Aanvragers er voor zouden opteren om de aandelen aan de begiftigden gefaseerd te schenken met een tussenperiode van meer dan drie jaar valt dit overeenkomstig de witte lijst opgenomen in de Omzendbrief 2015/1 niet onder de toepassing van artikel 3.17.0.0.2. VCF.
De Aanvragers vragen uw Dienst dit te willen bevestigen.
16. Vraag 3: Te vernemen of er verdeelrecht uit hoofde van artikel 2.10.1.0.1 VCF verschuldigd is bij de ontbinding van de Maatschap.
16.1. Toepasselijke wetsbepaling:
Art. 2.10.1.0.1. VCF: “Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende:
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”.
16.2. Toepassing in concreto
Bij de ontbinding van de Maatschap zullen de begiftigden, de dochter van mevrouw Y, en de kinderen van Aanvragers de onroerende goederen rechtstreeks verkrijgen.
Al naargelang de situatie dat de Aanvragers op dat ogenblik nog in leven zijn, dan wel geen afstand zouden hebben gedaan van hun voorbehoud van vruchtgebruik, verkrijgen de begiftigden op dat ogenblik hetzij de onroerende goederen in blote eigendom, hetzij in volle eigendom.
Hierbij kunnen zich twee hypotheses voor doen, zijnde een hypothese waarbij een begiftigde een bepaald onroerend goed in totaliteit wordt toebedeeld, dan wel de Maatschap wordt ontbonden en de begiftigden verder de onroerende goederen in onverdeeldheid aanhouden.
De ontbinding van de Maatschap zal o.i. dan ook enkel aanleiding geven tot toepassing van het verdeelrecht uit hoofde van artikel 2.10.1.0.1 VCF in zoverre in gevolge de ontbinding van de maatschap aan een Begiftigde een onroerend goed in totaliteit wordt toebedeeld. In het andere scenario zal er o.i. enkel verdeelrecht uit hoofde van artikel 2.10.1.0.1 VCF verschuldigd zijn in zoverre de begiftigden de onverdeeldheid naderhand beëindigen.
Zoals hiervoor uiteengezet, is de maatschap een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (artikel 1:5, § 1 WVV), welke impliceert dat de maatschap geen afgescheiden vermogen heeft en de achterliggende vennoten van de maatschap kunnen worden beschouwd als onverdeelde eigenaar van het onroerend goed. Een en ander werd eveneens bevestigd in de Voorafgaande Beslissing met nr. 20004, zoals voormeld.
Door de loutere ontbinding van de Maatschap zal er dus geen eigendomsoverdracht plaatsvinden. De vennoten blijven titularis van de zakelijke rechten die ze bezaten tijdens het bestaan van de maatschap, in deze wat de begiftigden betreft, welke ze hebben verkregen uit hoofde van de schenking die belast zal zijn met de schenkbelasting uit hoofde van artikel 2.8.4.1.1. VCF.
In de voorafgaande beslissing nr. 17023 dd. 02 augustus 2017 werd geoordeeld dat indien één van de vennoten, na de ontbinding van de maatschap, een onverdeeld onroerend goed volledig naar zich toe zal willen trekken, hierop, al naar gelang van het geval, het verdeelrecht of het verkooprecht verschuldigd zijn:
- Het verdeelrecht zal verschuldigd zijn als de verkrijger van het onverdeeld deel, ten aanzien van de afstanddoener, niet de hoedanigheid heeft van derde-verkrijger bij overeenkomst. Als deze verrichting de onverdeeldheid doet ophouden, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn op de totale waarde van het goed.
- Het verkooprecht zal verschuldigd zijn als de verkrijger van het onverdeeld deel, ten aanzien van de afstanddoener, wel de hoedanigheid heeft van derde-verkrijger bij overeenkomst (art. 2.9.1.0.7 VCF).
16.3. Conclusie
In deze zullen de begiftigden in de maatschapsovereenkomst worden betrokken ingevolge de schenking van de aandelen van de maatschap, waarop zoals aangegeven de schenkbelasting uit hoofde van artikel 2.8.4.1.1. VCF zal geheven zijn. Op het ogenblik dat een onroerend goed, ingevolge de ontbinding van de maatschap, of na de ontbinding van de maatschap wordt toebedeeld aan één van de begiftigden en de onverdeeldheid ophoudt te bestaan, zal de verkrijger van het onverdeeld aandeel, niet de hoedanigheid hebben van een derde-verkrijger, zodoende dat o.i. het verdeelrecht uit hoofde van artikel 2.10.1.0.1 VCF verschuldigd zal zijn.
De Aanvragers vragen uw Dienst dit te willen bevestigen.
17. Vraag 4: Is artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF van toepassing, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2. VCF, na het stellen van de voorgenomen verrichtingen?
17.1. Toepasselijke wetsbepalingen:
Art. 2.7.1.0.3. VCF: “Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
[…]
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”.
Art. 3.17.0.0.2. VCF: “Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
17.2. Toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF
Artikel 2.7.1.0.3. VCF bepaalt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3°alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
…”.
Artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF viseert schenkingen die gebeuren onder opschortende voorwaarde of opschortende termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker. Dergelijke schenking wordt geacht te zijn verkregen als legaat door de begiftigde en belast met erfbelasting.
Als fictiebepaling geldt artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF als uitzondering op de algemene regel betreffende de belastbare grondslag van de erfbelasting, met als gevolg dat zij strikt geïnterpreteerd dient te worden.
Dit houdt in dat artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF niet toegepast kan worden op een schenking van aandelen van een maatschap indien die schenking niet onder de opschortende voorwaarde of onder de opschortende termijn van het overlijden van de schenker heeft plaatsgevonden.
Wanneer een verbintenis wordt aangegaan onder opschortende voorwaarde of opschortende termijn, wordt aangenomen dat de verbintenis onmiddellijk tot stand komt, maar dat de uitvoering ervan wordt uitgesteld tot aan het vervullen van de voorwaarde of tot bij het verlopen van de termijn.
Toegepast op een schenking heeft een opschortende voorwaarde tot gevolg dat de eigendom van de geschonken goederen pas overgaat naar de begiftigden bij het in vervulling gaan van de voorwaarde of bij het verstrijken van de termijn. Is de voorwaarde of de termijn verbonden aan het overlijden van de schenker, dan gaat de eigendom van de geschonken goederen pas over bij het overlijden van de schenker. Gaat de eigendom onmiddellijk over naar de begiftigden, dan is er geen sprake van een opschortende voorwaarde.
Concreet zullen de Aanvragers overgaan tot schenking van de blote eigendom van een gedeelte van de aandelen van de Maatschap aan haar drie kinderen van mevrouw Y.
Ingevolge de schenking zal de blote eigendom van de aandelen dan ook onmiddellijk worden overgedragen door de schenkers aan de begiftigden. De blote eigendom verdwijnt op dat ogenblik onmiddellijk uit het vermogen van de schenkers.
Dit kan eveneens worden geïllustreerd aan de hand van volgende situatie: indien de begiftigden (samen met de schenkers) zouden beslissen om over te gaan tot een verkoop van de aandelen van de Maatschap (of van de Onroerende Goederen na ontbinding van de Maatschap), dan komt de prijs, die wordt verkregen, in principe toe aan de blote eigenaars (weliswaar belast met een vruchtgebruik ten voordele van de schenkster). Mocht er daarentegen sprake zijn van een schenking met een opschortende voorwaarde of termijn, die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers, dan zou de geldsom bij verkoop nog steeds toekomen aan de schenkers, zolang zij leeft. Pas bij hun overlijden zou de geldsom overgaan naar de begiftigden.
Dat deze schenking betrekking heeft op aandelen van een Maatschap, waarbij het beheer van de ingebrachte goederen wordt waargenomen door de zaakvoerder (schenkster) en waarbij de begiftigden slechts na een bepaalde termijn aanspraak kunnen maken op het ingebrachte vermogen doet geen afbreuk aan het feit dat de begiftigden ingevolge de schenking onmiddellijk (blote) eigenaar worden van het geschonken vermogen.
Bovendien is in casu de duurtijd van de maatschap niet gekoppeld aan het overlijden van de schenkers.
Voormelde schenking valt dan ook niet binnen het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, zodat geen erfbelasting verschuldigd is bij het overlijden van de schenkers.
De Aanvragers vragen uw Dienst dit te willen bevestigen.
17.3. In combinatie met artikel 3.17.0.0.2. VCF
Artikel 3.17.0.0.2 VCF viseert fiscaal misbruik. Er is o.a. sprake van fiscaal misbruik wanneer een belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van een fiscale bepaling, buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst (objectief element), waarbij hij enkel het ontwijken van de erfbelasting beoogt (subjectief element).
Uit voorafgaande beslissing 16046 van 14 november 2016 blijkt dat de Vlaamse Belastingdienst meent dat de voorafgaande oprichting van een maatschap gevolgd door de schenking van de aandelen ervan enkel als opzet heeft de volledige controle over het vermogen van de Maatschap te behouden en dat hiermee wordt geprobeerd om de toepassing van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF te omzeilen, vanuit de optiek dat de rechtsgevolgen van de vooropgestelde constructie identiek zijn aan deze van schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Volgens de Vlaamse Belastingdienst is er in dat geval sprake van fiscaal misbruik, zodat de verrichting moet worden belast met erfbelasting, bij het overlijden van de schenker.
Zoals aangegeven, zal de schenking in het voorliggende geval niet worden gedaan onder een opschortende voorwaarde of opschortende termijn van het overlijden van de schenkster, zodat voormelde stelling niet kan worden gevolgd.
Op het ogenblik van de schenking zal de (blote) eigendom van de geschonken aandelen immers onmiddellijk en onherroepelijk uit het vermogen van de schenkers verdwijnen.
Het gegeven dat de onroerende goederen voorafgaand aan de schenking zullen worden ingebracht in de Maatschap verandert niets aan deze onmiddellijke overgang. De schenkers zullen zich ingevolge de schenking onherroepelijk verarmen ten voordele van de begiftigden.
Zoals aangegeven, kan dit worden geïllustreerd aan de hand van het voorbeeld waarbij een verkoop zou plaatsvinden. Indien de begiftigden (samen met de schenkers) zouden beslissen om over te gaan tot een verkoop van de aandelen van de Maatschap (of van de onroerende goederen na ontbinding van de Maatschap), dan komt de prijs, die wordt verkregen, in principe toe aan de blote eigenaars (weliswaar belast met een vruchtgebruik ten voordele van de schenkers). Als een schenking met een opschortende voorwaarde of termijn zou voorliggen, die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers, dan zou de geldsom bij verkoop nog steeds toekomen aan de schenkers, zolang zij leven. Pas bij hun overlijden zou de geldsom overgaan naar de begiftigden.
Ook de duurtijd van de maatschap is niet gekoppeld aan de levensduur van de schenkers, maar wel het bereiken van een bepaalde leeftijd van de begiftigden, de kinderen, welke opnieuw een bevestiging is dat in deze op geen enkele wijze sprake kan zijn van een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenkers.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de huidige voorliggende situatie fundamenteel verschilt van een schenking onder opschortende voorwaarde of opschortende termijn, die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenkers, zodat de verrichtingen de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3°, niet frustreren en bijgevolg geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik.
Bovendien wordt gewezen op het feit dat het geheel van verrichtingen is ingegeven door andere dan fiscale motieven, waarvoor wordt verwezen naar hetgeen hierboven uiteengezet, zodat, zelfs indien de Vlaamse Belastingdienst van mening zou zijn dat de doelstelling van het artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF zou zijn gefrustreerd, wat niet het geval is, het artikel 3.17.0.0.2 VCF geen toepassing kan vinden.
17.4. Conclusie
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de inbreng van de onroerende goederen in de Maatschap en de opvolgende schenking van aandelen er niet toe leidt dat de schenkers een schenking zal doen onder opschortende voorwaarde of termijn, die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers. Bovendien is de schenking van de blote eigendom van de aandelen van de Maatschap zo fundamenteel verschillend van een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn, die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenkers, dat de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF niet wordt gefrustreerd, zodat er in het voorliggende geval geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik.
Voor zover de Vlaamse Belastingdienst zou menen dat er wel degelijk sprake is van frustratie van de doelstelling van de bepalingen van de VCF, wijzen Aanvragers erop dat het geheel van de verrichtingen die zij beogen is ingegeven door andere dan fiscale motieven, zoals hierboven uiteengezet.
Ook in combinatie met de algemene antimisbruikbepaling vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF kan artikel 2.7.1.0.8, eerste alinea VCF naar de mening van de Aanvragers niet worden toegepast. Voor zover een gecombineerde toepassing van artikel 3.17.0.0.2 VCF en de specifieke antimisbruikbepaling vervat
in artikel 2.7.1.0.8 VCF al mogelijk zou zijn – quod non, naar de mening van de Aanvragers –, benadrukken de Aanvragers: in hoofdorde, dat geen fiscaal misbruik voorligt en, in ondergeschikte orde, dat artikel 3.17.0.0.2 VCF de mogelijkheid laat voor de belastingplichtigen om het tegenbewijs te leveren, met name door aan te tonen dat de keuze voor een welbepaalde rechtshandeling of geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord wordt dan het ontwijken van belasting.
Ter argumentatie verwijzen de Aanvragers naar de argumentatie opgenomen onder punt 12 hier van overeenkomstige toepassing.
De Aanvragers vragen uw Dienst dit te willen bevestigen.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
18. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
19. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
20. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.
21. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
(…)
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.”
- Artikel 2.8.4.1.1, §1, VCF dat luidt als volgt:
Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
- Artikel 2.10.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende:
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
22. Krachtens art. 3, 6° van de Bijzondere Financieringswet is het Vlaamse Gewest bevoegd voor overdrachten ten bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen met uitsluiting van de overdrachten die het gevolg zijn van een inbreng in een vennootschap behalve voor zover het een inbreng betreft door een natuurlijk persoon van een woning in een Belgische vennootschap.
Een maatschap is een vennootschap zoals bepaald in boek 4 van het WVV.
23. Voor de fiscale behandeling van de inbreng is de aard van de in de vennootschap in te brengen onroerende goederen doorslaggevend.
Een zuivere inbreng door een natuurlijke persoon van een woning in een Belgische vennootschap, valt binnen de toepassing van het verkooprecht of van de schenkbelasting, naar gelang van de bedoeling van de partijen (overdracht onder bezwarende dan wel onder kosteloze titel).
Bij een zuivere inbreng van een woning in een maatschap dient vervolgens het onderscheid gemaakt te worden tussen een al dan niet eigendomsoverdragende inbreng om uit te maken of er Vlaamse registratiebelasting verschuldigd is. Een maatschap is immers een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid (art. 1:5, §1, WVV). Concreet betekent dit dat de burgerlijke maatschap geen afgescheiden vermogen heeft en dat aldus de achterliggende maten vanuit juridisch oogpunt kunnen worden beschouwd als (onverdeeld) eigenaar van het onroerend goed.
Aangezien er voor de inbreng van de vermelde onroerende goederen, voorzover het woningen zouden betreffen, in de maatschap aan de inbrengers dezelfde deelgerechtigheden in de maatschap worden toegekend, is deze inbreng niet eigendomsoverdragend en is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.
24. Wanneer de zuivere inbreng in de maatschap betrekking heeft op andere onroerende goederen dan woningen is er geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd, ongeacht of er bij die inbreng al dan niet een eigendomsoverdracht plaatsvindt.
25. Bij de schenking van de deelgerechtigheden (aandelen) van de maatschap zal de schenkbelasting overeenkomstig artikel 2.8.4.1.1., §1, VCF worden geheven.
Bij het bepalen van de heffingsgrondslag moet rekening worden gehouden met artikel 2.8.3.0.1, §2, 2°, VCF, dat stelt dat de belastbare grondslag voor de schenking van het vruchtgebruik of de blote eigendom van een onroerend goed, bepaald wordt overeenkomstig artikel 2.9.3.0.4 tot en met 2.9.3.0.7. Artikel 2.9.3.0.5 VCF stelt dat de heffingsgrondslag wordt bepaald door de verkoopwaarde van de volle eigendom indien de blote eigendom wordt geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik.
26 Artikel 2.10.1.0.1 VCF zal toegepast worden als bij ontbinding van de maatschap een eigendomsoverdracht plaatsvindt.
De zuivere ontbinding geeft geen aanleiding tot heffing van het verdeelrecht.
Het verdeelrecht zal evenwel geheven worden als een van de deelgenoten van de maatschap meer verkrijgt dan zijn deelgerechtigdheden in de maatschap.
27. Artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de volledige beschikkingsbevoegdheid mag behouden over de geschonken goederen.
Dit artikel is in dit dossier niet van toepassing aangezien het niet gaat om een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn.
28. Gelet op de feitenconstellatie is er evenmin sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF samen gelezen met artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] In randnummer 10.2.2 wordt evenwel aangegeven dat de heer X voor zijn inbreng 63 aandelen zal ontvangen van de maatschap. Gelet op het voorgaande zou ook hij stemrecht hebben op de algemene vergadering en de buitengewone algemene vergadering.