Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21013 - Wijziging huwelijksstelsel - Verblijvingsbeding m.b.t. onverdeelde goederen Vlaamse Belastingdienst

VB 21013 - Wijziging huwelijksstelsel - Verblijvingsbeding m.b.t. onverdeelde goederen

Voorafgaande beslissing
Nummer
21013
Datum beslissing
2 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De heer en mevrouw X zijn gehuwd op […] 1996, oorspronkelijk onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijkscontract verleden voor de heer […] op […] (een kopie van het huwelijkscontract werd bezorgd in bijlage).

2. De eerste en enige wijziging van hun huwelijkscontract vond plaats ingevolge akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […] op […] (een kopie van de akte wijziging huwelijkscontract werd bezorgd in bijlage). De echtgenoten hebben daarbij onder meer een intern gemeenschappelijk vermogen (hierna “TIGV") toegevoegd aan hun stelsel van scheiding van goederen. Voor het geval van overlijden hebben de echtgenoten een keuzebeding opgenomen in het voordeel van de langstlevende echtgenoot.

3. Thans wensen de aanvragers hun huwelijksstelsel opnieuw aan te passen in het kader van een familiale planning met voornamelijk internationale elementen verspreid over […] verschillende jurisdicties. Zij wensen terug over te gaan naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Dit stelsel is op juridisch vlak het zuiverste en is daarmee op internationaal vlak het meest wenselijke stelsel, des te meer omdat dit stelsel gekend is in elke jurisdictie waarin zij hun vermogensrechtelijke situatie moeten inpassen. Daarnaast wensen zij een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot de goederen die tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn, en dat met name door de toevoeging van een verblijvingsbeding voor deze onverdeelde goederen. De echtgenoten overwegen daarvoor hun huwelijkscontract te wijzigen.

4. Zij wensen met betrekking tot twee verrichtingen, en de combinatie daarvan, zekerheid over de fiscale behandeling ervan, bij leven en bij overlijden, vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. In dat verband vragen de aanvragers om bevestiging te krijgen dat:

• de wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel naar het stelsel van zuivere scheiding van goederen (eerste verrichting) geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

• de toevoeging en de uitwerking van een verblijvingsbeding (tweede verrichting) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing zou zijn;

• de combinatie van beide verrichtingen, zijnde de wijziging van het huwelijkscontract en de toekenning van een huwelijksvoordeel voor de langstlevende, evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De heer X, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] en zijn echtgenote mevrouw Y, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna samen ook genoemd de “heer en mevrouw X”, de “echtgenoten” of de “aanvragers”). De heer en mevrouw X wonen in […].

De echtgenoten zijn op heden gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, ingevolge huwelijkscontract verleden op […].

De echtgenoten hebben samen twee meerderjarige kinderen, die beide gemeenschappelijke kinderen van dit echtpaar zijn. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

6. De echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit, maar zij hebben hun (fiscale) woonplaats in het buitenland en hebben op dit ogenblik niet de hoedanigheid van Belgisch rijksinwoner. Zij bezitten evenwel nog steeds goederen die in België zijn gelegen, en sluiten niet uit dat zij in de toekomst mogelijk en wellicht tijdelijk terug naar België (Vlaanderen) zouden verhuizen en zo minstens tijdelijk de hoedanigheid van Belgisch rijksinwoner zouden verkrijgen.

De echtgenoten peilen met hun aanvraag naar de eventuele toepassing van de Vlaamse erfbelasting, zowel voor hun huidige situatie (niet-rijksinwoner) als hun eventuele toekomstige situatie (rijksinwoner).

II. B. Beschrijving van de reeds gedane verrichtingen

7. De echtgenoten waren oorspronkelijk gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijkscontract verleden voor de heer […] op […].

8. Op […], na bijna twintig jaar te zijn gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen, hebben de echtgenoten bij akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […], aan dat stelsel een intern gemeenschappelijk vermogen toegevoegd. In dit TIGV hebben de echtgenoten alle roerende goederen, onder meer alle zicht- spaar- en effectenrekeningen die zij op dat moment bezaten, en alle toekomstige roerende goederen ingebracht. Eveneens werd zaakvervanging voorzien.

9. De echtgenoten zijn overeengekomen dat, in het geval van ontbinding van het stelsel door echtscheiding, het TIGV zal worden verdeeld in twee gelijke delen (met uitzondering van de terugname van de persoonlijke goederen). In het geval van de ontbinding van het stelsel wegens het overlijden van een echtgenoot, zal de langstlevende echtgenoot de keuze hebben om zich te doen toewijzen (“keuzebeding”):

  1. De volle eigendom van het TIGV.
  2. De volle eigendom van de helft van het TIGV, en het vruchtgebruik over de andere helft.
  3. De volle eigendom van de goederen van het TIGV die de langstlevende aanwijst. De overige goederen van het TIGV zullen de langstlevende toekomen voor de helft in vruchtgebruik en voor de helft in volle eigendom.

II. C. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

1. Eerste verrichting: overgang naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen

10. De aanvragers hebben ons afgelopen zomer gecontacteerd omdat zij hun vermogensrechtelijke situatie willen stroomlijnen. Zij willen daarbij vooral aandacht besteden aan het internationale karakter van hun vermogen. Belangrijk voor hen is dat hun vermogensrechtelijke situatie internationaal duidelijk is en dat een familiale planning efficiënt uitvoering kan krijgen. Een stelsel van zuivere scheiding van goederen is op dat vlak het meest transparante en duidelijke stelsel. De goederen horen immers toe aan de echtgenoot op wiens naam de goederen zijn ingeschreven. Dat is het title principle, waarmee alle jurisdicties waarin zij vermogen aanhouden vertrouwd zijn, zoals […]. Dat is niet het geval voor een gemeenschapsstelsel, en al zeker niet voor een TIGV, dat een typisch Belgische verfijning is van het stelsel van scheiding van goederen.

De echtgenoten willen dan ook terugkeren van hun stelsel van scheiding van goederen met TIGV, naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Hoewel de echtgenoten zich er ondertussen van bewust zijn dat zij mogelijk gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel sinds […], omwille van de ruime formulering in de samenstelling van het TIGV, sluit dat noch juridisch noch feitelijk aan bij hun wensen. Immers, in het oorspronkelijke ontwerp van de akte van […] waren zij nog steeds zeer duidelijk gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen als principieel stelsel. In de verleden akte van […] zijn bij de omschrijving van de inbreng in en samenstelling van het TIGV enkele woorden doorgehaald, wat ons alleen maar doet vermoeden dat (de medewerker van) de notaris (wellicht last minute) nog enkele wijzigingen aan het huwelijkscontract heeft aangebracht, zonder dat de echtgenoten (voldoende) geïnformeerd waren over de mogelijke gevolgen daarvan. Zoals toegelicht, een principieel gemeenschapsstelsel willen zij te allen tijde vermijden omdat dit mogelijke complexiteit betekent voor hun internationale vermogensstructurering.

11. De aanvragers wensen daarop in een eerste fase hun huwelijksstelsel om te vormen in een stelsel van zuivere scheiding van goederen, waaronder zij ook oorspronkelijk gehuwd waren. Zij zullen het TIGV daarom ontbinden. Niet alle goederen zullen zij daadwerkelijk verdelen. Verschillende roerende en onroerende goederen zullen ze in onverdeeld aanhouden.

12. Dit stelsel van zuivere scheiding van goederen biedt voor de aanvragers duidelijkheid over wie nu juist eigenaar is van welke goederen, zodat zij de eigen familiale planning daarop kunnen afstemmen. Ook voor (binnen- en buitenlandse) bankiers en andere vermogensbeheerders is er dan zekerheid over de eigendom, zodat zij na overlijden van een aanvrager de goederen kunnen overdragen conform de familiale regeling, zonder dat er discussie kan rijzen over de uitwerking van het huwelijkscontract. Ook op het vlak van het beheer van het vermogen biedt dit stelsel voor externe partijen het meeste duidelijkheid.

2. Tweede verrichting: toevoeging van een verblijvingsbeding aan de onverdeeldheid

13. Het is de wens van de echtgenoten om de langstlevende te beschermen. Daarom voorziet het huidig huwelijkscontract van de aanvragers in een keuzebeding voor het geval van de ontbinding van het stelsel wegens het overlijden van een echtgenoot. Die wens om de langstlevende te beschermen hebben zij op vandaag nog steeds, en de aanpassing van het stelsel doet daar geen afbreuk aan.

Het is de wens van de aanvragers om de goederen die ingevolge de eerste verrichting in exclusieve onverdeeldheid aan hen zullen toebehoren en onverdeeldheden die zij in de toekomst nog creëren, bij het overlijden van de eerststervende onder hen toe te bedelen aan de langstlevende. Zij willen daarom een verblijvingsbeding toevoegen aan hun toekomstig stelsel van zuivere scheiding van goederen. Hierdoor zullen alle onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij deze zou kiezen, overeenkomstig de nader in het nieuwe huwelijkscontract te specifiëren modaliteiten, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen.

In geval van echtscheiding zal de onverdeeldheid gelijk tussen de aanvragers worden verdeeld.

III. Motivering van de aanvraag

14. De heer en mevrouw X vragen van uw Dienst drie bevestigingen:

  1. Het behoud van het stelsel van scheiding van goederen en de ontbinding van de TIGV, waardoor de aanvragers gehuwd zullen zijn onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, maakt geen fiscaal misbruik uit;
  2. De toekenning van een huwelijksvoordeel in de vorm van een verblijvingsbeding is niet belast met erfbelasting bij het overlijden van een echtgenoot;
  3. De combinatie van de wijziging van het huwelijkscontract en de toekenning van een huwelijksvoordeel voor de langstlevende maakt evenmin fiscaal misbruik uit.

1. Eerste verrichting: overgang van een scheiding van goederen met TIGV naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen is geen fiscaal misbruik

15. De wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element). De echtgenoten lichten hierna toe wat de redenen zijn voor de eerste verrichting. Daaruit blijkt duidelijk dat hun intentie bij die verrichting niet fiscaal is geïnspireerd. Voor zover er dus een frustratie zou zijn van een antimisbruikbepaling, quod non, dan zijn er verschillende niet fiscale motieven voor deze verrichting.

1.1. De echtgenoten waren oorspronkelijk (en gedurende lange tijd) gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen

16. De heer en mevrouw X zijn gehuwd op […] onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijkscontract verleden voor de heer […] op […].

Zij hebben op […], ingevolge akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […], een TIGV toegevoegd aan hun basisstelsel van scheiding van goederen. Dit doet geen afbreuk aan het gegeven dat de echtgenoten, zoals hoger vermeld (randnummer 10), minstens in hun beleving steeds gehuwd zijn geweest onder het stelsel van scheiding van goederen. Met dat stelsel zijn ze vertrouwd, omdat zij jarenlang gehuwd waren onder dat stelsel.

1.2. De echtgenoten bevinden zich in een uitzonderlijke en complexe internationale context

17. Zowel op vlak van nationaliteit, woonplaats, werkzaamheden als vermogen bevinden de echtgenoten zich in een zeer specifieke en uitzonderlijke internationale context.

Zo bezit de heer X de Belgische nationaliteit, bezit mevrouw Y de Belgische en […] nationaliteit, bezit hun zoon A de Belgische en […] nationaliteit en bezit hun zoon B de Belgische, […] nationaliteit.

Het gezin verblijft al sedert […] in het buitenland. In het verleden hebben zij onder meer in België, […] gewoond. Omdat de heer X werkzaam is als […], wonen de echtgenoten momenteel in […]. Om studieredenen woont hun zoon A in […] en hun zoon B in […].

Omdat het gezin banden heeft (gehad) met verschillende landen, is ook hun roerend en onroerend vermogen verspreid over diverse landen. Om hun vermogen te plannen, zullen de echtgenoten beroep doen op adviseurs uit het land waarin de betrokken goederen gelegen zijn. Het is dus belangrijk dat het voor die adviseurs onder meer duidelijk is wie de eigenaar van de betrokken goederen is, en dat die adviseurs aldus vertrouwd zijn met het stelsel waaronder de echtgenoten zijn gehuwd.

18. Veel landen, en al zeker verschillende zogenaamde common law landen, kennen geen gemeenschapsstelsel, laat staan het typisch Belgische TIGV als verfijning van het stelsel van scheiding van goederen. Het huwelijksstelsel van de echtgenoten mag voor hen geen belemmering zijn om hun vermogen te beheren en te plannen op een manier die internationaal transparant en uitvoerbaar is. In een internationale context als deze, is het dan ook niet vreemd dat de echtgenoten opteren voor een zuiver stelsel van scheiding van goederen, dat in het buitenland welgekend is. Het grootste deel van het vermogen van de echtgenoten bevindt zich buiten België, en in het bijzonder in […], dat niet vertrouwd is met gemeenschapsstelsels.

19. Mede gelet op de internationale context is een gemeenschapsstelsel of TIGV voor de echtgenoten dan ook bijzonder complex. Het is niet efficiënt voor buitenlandse adviseurs dat zij niet vertrouwd zijn met het stelsel waaronder de echtgenoten gehuwd zijn. Voor de echtgenoten is het cruciaal dat hun huwelijksvermogensrechtelijke situatie duidelijk is voor en gekend is door hun buitenlandse adviseurs, zodat deze advies kunnen verstrekken dat zekerheid biedt voor de echtgenoten, dat voor hen verstaanbaar is en op basis waarvan de echtgenoten hun vermogen kunnen plannen op een manier die internationaal uitvoerbaar is en aanvaard wordt, zonder dat hun huwelijksvermogensstelsel daarbij enige belemmering vormt. Ook vrezen de echtgenoten voor complexiteit na hun overlijden, omdat een overlijden heel wat administratie impliceert, bijvoorbeeld op bancair vlak. Een overlijden in een internationale context is sowieso al complex, laat staan als de buitenlandse instanties zoals banken niet vertrouwd zijn met het huwelijksvermogensstelsel.

1.3. Bescherming tegen schuldeisers

20. Ten derde wensen de echtgenoten zich te beschermen tegen toekomstige schuldeisers. De heer X zal op korte termijn wellicht zijn mandaat als […] beëindigen. Nadien zal hij nog steeds beroepsactief blijven, onder meer maar zeker niet uitsluitend voor het bedrijf waarvoor hij thans werkzaam is, of een dochterbedrijf daarvan.

Binnen het gemeenschapsstelsel zijn de beroepsschulden verhaalbaar op het gehele gemeenschappelijk vermogen (art. 1414, lid 1 oud BW). De echtgenoten zijn weliswaar gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met een TIGV, maar er bestaat discussie over de uitwerking van een TIGV ten aanzien van derden. Daarnaast is er een risico dat zij gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel omwille van de ruime formulering van het TIGV. De heer X wil zijn echtgenote evenwel beschermen tegen het beroepsrisico van zijn huidige en nieuwe professionele activiteiten en eventuele toekomstige beroepsschulden, al dan niet ten gevolge van zijn bestuurdersaansprakelijkheid. Die bescherming kan gerealiseerd worden via de overgang naar een zuivere stelsel van scheiding van goederen.

2. Tweede verrichting: de verkrijging op grond van een verblijvingsbeding gekoppeld aan een onverdeeldheid is niet onderworpen aan erfbelasting

2.1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

21. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag genoemde ‘tweede verrichting’ zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de wet Huwelijksvermogensrecht omschreven.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art.1429bis oud BW).

22. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

23. Deze kwalificatie werkt volkomen indien het huwelijksvoordeel wordt toegekend louter op aanwinsten, en in een situatie waar er geen niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot zouden komen (art. 1464 oud BW en, a contrario, art. 1465 oud BW).

24. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van zuivere scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers ten gevolge van de eerste verrichting het geval zou zijn. Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 1469, § 1, vierde lid oud BW zoals ingevoerd door de wet van 22 juli 2018).

25. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor een van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten integraal aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 1464 oud BW gesteld niet overschreden zijn (en voor zover er inderdaad geen niet-gemeenschappelijke kinderen tot de nalatenschap van de eerststervende zullen komen).

26. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civielrechtelijke gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden. Ze worden zelfs niet opgenomen in de fictieve of hereditaire massa (art. 922 oud BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap, en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.

27. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

28. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de tweede verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

29. Omwille van de kwalificatie als (volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

30. Het verblijvingsbeding zou weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven).

31. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de tweede verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

2.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

32. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

33. Tussen de aanvragers zou ten gevolge van de eerste verrichting evenwel geen gemeenschap meer bestaan. Ze zijn dan gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Daaraan wordt dan een verblijvingsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

34. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

35. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de tweede verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen.

2.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

36. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. een kosteloze beschikking;
  2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
  3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

37. Het voorgenomen verblijvingsbeding verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

38. Het voorgenomen verblijvingsbeding wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerststervende echtgenoot. Als het voordeel pas bij overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

39. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, dat door de tweede verrichting in het huwelijkscontract zou worden opgenomen.

2.5. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

40. De uitwerking van het verblijvingsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

41. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas.

Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet-gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst, zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.

In de eerste plaats is voor een beding van aanwas dat betrekking heeft op onroerende goederen een notariële akte vereist.

In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in art. 1100/1 § 4 oud BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).

In de derde plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat ten bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn. Daarvan kan slechts sprake zijn als de inleg van beide partijen gelijkaardig is, en als de levenskansen van beide partijen gelijkwaardig zijn.

Aanvragers wijzen erop dat de inleg in hun geval wel degelijk gelijk is. De onverdeeldheid waarop het verblijvingsbeding toegepast zal worden is afkomstig van de ontbonden maar niet verdeelde gemeenschap (het TIGV) waarin ze volkomen gelijk gerechtigd zullen zijn.

De levensverwachtingen tussen de aanvragers zijn zo goed als gelijk. Ze verschillen nauwelijks van leeftijd en zijn beiden in goede gezondheid.

Hoewel ze aldus voldoen aan de strikte voorwaarden voor een aanwasbeding conform het SP 17044, is dit in hun geval irrelevant. Het verblijvingsbeding dat ze sluiten moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas gelden, en die de Vlaamse Belastingdienst heeft uiteengezet in haar SP 17044.

Het door de aanvragers overwogen verblijvingsbeding kwalificeert immers niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn.

Het valt dus niet onder de vereisten van SP 17044.

42. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting omdat het als een huwelijksvoordeel kwalificeert en op grond van de bepalingen van het oud BW geen schenking is, en niet erfrechtelijk verkregen wordt (zoals hoger toegelicht).

2.6. De tweede verrichting vormt geen fiscaal misbruik

43. De voorgenomen tweede verrichting vormt geen fiscaal misbruik. Zo frustreert zij de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

44. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat ten gevolge van de eerste verrichting geen gemeenschap meer zal bestaan, en art. 2.7.1.0.5 VCF, omdat het verblijvingsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.

De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF. De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen.

3. De combinatie van de twee verrichtingen is geen fiscaal misbruik

45. De aanvragers zouden ten gevolge van de eerste verrichting overgaan van een stelsel van scheiding van goederen met TIGV naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen als basisstelsel om de hogervermelde redenen. Nadien zouden zij aan de langstlevende een huwelijksvoordeel toekennen in de vorm van een verblijvingsbeding. Die combinatie is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Voor deze wijziging zijn diverse feitelijke en juridische motieven, die niet fiscaal van aard zijn. De wijziging van het huwelijkscontract heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element).

46. De redenen waarom de echtgenoten een stelsel van zuivere scheiding van goederen wensen aan te nemen, worden hierboven uitgebreid toegelicht. De eerste verrichting is zoals toegelicht niet fiscaal geïnspireerd. De echtgenoten bevinden zich immers in een uitzonderlijke internationale context en willen hun vermogen kunnen beheren en plannen op een manier die internationaal gekend en uitvoerbaar is. De landen waar de echtgenoten banden mee hebben, zijn vertrouwd met het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Een gemeenschapsstelsel of TIGV is in het buitenland weinig of niet gekend en belemmert de echtgenoten in het beheer en de planning van hun vermogen, zowel bij leven als na overlijden van een van hen. Het is om die redenen voor de echtgenoten dan ook cruciaal dat zij gehuwd zijn onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen.

47. Met de tweede verrichting beogen zij de bescherming van de langstlevende. Die verrichting is evenmin fiscaal geïnspireerd zoals hierboven toegelicht. Ook het huidig huwelijkscontract voorziet overigens via het keuzebeding in de bescherming van de langstlevende, waardoor de langstlevende zich (een deel van) het TIGV kan doen toewijzen. De wens om de langstlevende te beschermen hebben de echtgenoten op vandaag nog steeds, maar die vullen zij nu in binnen een stelsel van zuivere scheiding van goederen, dat zij om hogervermelde redenen juist wensen en waarvoor de eerste verrichting noodzakelijk is.

De wet van 22 juli 2018 biedt hen daarbij mogelijkheden om in een stelsel van scheiding van goederen huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen met civielrechtelijke voordelen die andere technieken in dat stelsel zoals een verrekenbeding niet biedt. Zo kan de langstlevende, door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding, vanaf het overlijden van de eerststervende in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen treden, die hem of haar in natura verblijven. Dit biedt voor de langstlevende een comfortabele situatie, waar het verrekenbeding niet toe in staat is (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5).

De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zijn, maar die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico totaal wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hun dat toelaat.

48. Tot slot kiezen de echtgenoten specifiek voor het Belgisch stelsel van zuivere scheiding van goederen, omdat zij, zoals reeds toegelicht, daar oorspronkelijk en gedurende lange tijd onder gehuwd waren, dat op vandaag in hun beleving nog steeds zijn waardoor zij dan ook zeer vertrouwd zijn met dat stelsel.

IV. Vraagstelling

49. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en de toelichting daarbij, wensen de heer en mevrouw X van uw Dienst een bevestiging te krijgen van het feit dat:

1. de eerste verrichting waarbij de echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen naar het stelsel van zuivere scheiding van goederen geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is;

2. de tweede verrichting waarbij de echtgenoten een verblijvingsbeding toevoegen voor de onverdeeldheden die ingevolge de wijziging van het stelsel ontstaan en eventuele toekomstige onverdeeldheden, waarvan de uitwerking niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing is;

3. de combinatie van de eerste en de tweede verrichting geen fiscaal misbruik vormt, zodat art. 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast.

V. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

50. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

51. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

52. Er worden 2 verrichtingen voorgelegd, die zullen worden verwezenlijkt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:

1) ontbinding van het bestaande TIGV en overgang naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen;

2) toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn, met name de goederen die ingevolge de eerste verrichting in exclusieve onverdeeldheid aan hen zullen toebehoren en onverdeeldheden die zij in de toekomst nog creëren. Hierdoor zullen alle onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij deze zou kiezen, overeenkomstig de nader in het nieuwe huwelijkscontract te specifiëren modaliteiten, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen.

53. Algemeen wordt vooreerst aanvaard dat de voorgenomen verrichting welke bij huwelijksovereenkomst zou plaatsvinden, namelijk de overeenkomst van toebedeling via een verblijvingsbeding, een overeenkomst onder bezwarende titel is. Bovendien blijft deze overeenkomst onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.

54. De toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende op grond van het verblijvingsbeding is geen erfrechtelijke verkrijging, doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden.

55. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

56. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.

57. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht. Concreet betekent dit dat op het ogenblik van overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e) zijn/haar bestaand onverdeeld aandeel in de roerende en de onroerende goederen een actief bestanddeel uitmaakt van zijn/haar nalatenschap. Het verblijvingsbeding krijgt pas zijn afwikkeling “onder de levenden” en zal dus worden behandeld als een verdeling onder de levenden.

Indien de keuze van de langstlevende echtgeno(o)t(e) tot gevolg heeft dat er roerende goederen worden toebedeeld, is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd.

Als er daarentegen onroerende goederen worden toebedeeld, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

58. Uit het voorgaande volgt dat de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF in principe geen toepassing vinden op de voorgenomen verrichtingen.

59. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan evenwel worden afgetoetst aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

60. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

61. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de echtgenoten sedert 1996 gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen. Ingevolge een akte wijziging huwelijkscontract verleden in […] werd een TIGV toegevoegd aan hun stelsel van scheiding van goederen.

Thans wensen zij opnieuw over te gaan naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen en het TIGV ontbinden. Hierbij wensen zij een verblijvingsbeding toe te voegen dat de langstlevende echtgenoot zal kunnen toepassen op al het onverdeeld vermogen, zowel roerend als onroerend.

De echtgenoten hebben samen twee meerderjarige kinderen. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

62. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven in de randnummers 16-20 en 45-48 is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichtingen in casu geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

63. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.