VB 20063 - Uitbreng onroerend goed uit vennootschap
- Nummer
- 20063
- Datum beslissing
- 26 oktober 2020
- Publicatiedatum
- 8 januari 2021
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.1.0.4. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen:
1.1. dat er geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd is op het verkrijgen van het gebouw, eigendom van de vennootschap, door de vennoten, ter gelegenheid van de ontbinding en sluiting van de vereffening in één akte volgens de procedure van artikel 2:80 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen;
1.2. dat er geen afstand van onverdeelde delen tussen de (toekomstige) mede-eigenaars, waardoor een onverdeeldheid een einde zou nemen, zal plaatsvinden. Het feit dat op het einde van de verrichtingen, de eigendom van het gebouw alleen in handen van de kinderen zal liggen (op het vruchtgebruik na, op 2 x 48%), vindt zijn oorsprong in de donatie die zal plaatsvinden, door de aanvragers (de ouders), van de naakte eigendom op hun aandelen in het “uitgebrachte” gebouw, aan hun kinderen (zie hieronder).
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door:
2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1952, N.N. […]; en zijn echtgenote
2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1956, N.N. […]:
Samenwonende te […].
3. De andere betrokken partijen zijn :
3.1. vennootschap Z, opgericht op xx.xx.2005 bij akte van notaris […] te […], met maatschappelijke zetel te […], ondernemingsnummer […]. De statuten werden nooit gewijzigd;
3.2. de heer A, geboren te […] op xx.xx.1982, N.N. […], gehuwd met […], wonende te […];
3.3. de heer B, geboren te […] op xx.xx.984, N.N. […], gehuwd met […], wonende te […].
3.4. de heer C, geboren te […] op xx.xx.1987, N.N. […], gehuwd met […], wonende te […];
3.5. de heer D, geboren te […] op xx.xx.1990, ongehuwd, N.N. […], wonende te […].
4. Het betrokken onroerende goed is gelegen te […]
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De vennootschap Z werd onder de vorm van een Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid op xx.xx.2005 opgericht ingevolge akte van Meester […], notaris te […] (als bijlage bij de aanvraag), met een kapitaal in geld, volledig volstort, van 100.000,00 EUR.
6. De statuten van de vennootschap werden nooit gewijzigd.
7. De vennootschap Z heeft als aandeelhouders (toestand op xx.xx.2020):
7.1. X : eigenaar van 48 aandelen
7.2. Y : eigenaar van 48 aandelen
7.3. A : eigenaar van 1 aandeel
7.4. B : eigenaar van 1 aandeel
7.5. C : eigenaar van 1 aandeel
7.6. D : eigenaar van 1 aandeel
Totaal: 100 aandelen, die vroeger een kapitaal van 100.000 EUR vertegenwoordigden (thans: inbreng onder onbeschikbare reserves te boeken).
8. Het onroerend goed sub 4 werd bij akte van notaris […] op xx.xx.2005 aangekocht door de vennootschap, met betaling van het verkooprecht.
De aanvragers stellen dat de huidige vennoten, zijnde X en zijn echtgenote Y en hun vier kinderen, zijnde A, B, C en D, deel uitmaakten van het aandeelhouderschap van de vennootschap toen deze het onroerend goed verkreeg en verwijzen hiervoor naar afschriften van het register van de aandelen (in bijlage bij de aanvraag).
9. De activiteit van de vennootschap, conform haar maatschappelijk doel zoals weergegeven in paragraaf 1 van artikel 3 van de statuten, bestaat in de verhuring van het door de vennootschap aangekochte onroerend goed sub 4.
10. Aangezien de activiteit van verhuring naar haar einde loopt (de hoofdaandeelhouders zijn beiden boven de 60 jaar), wordt overwogen om de vennootschap te ontbinden, de vereffening onmiddellijk (t.t.z. in dezelfde akte) te sluiten (dus zal er geen vereffenaar benoemd worden), en het onroerend goed in natura uit te keren.
11. De balans op xx.xx.2019 (zie in bijlage bij de aanvraag) toont dat:
11.1. Het terrein tegen de prijs van 100.510,00 EUR, en het gebouw tegen de prijs van 210.445,00 EUR gekocht werden (bedragen met de kosten inbegrepen; de aankoopakte vermeldt de prijs van 290.000,00 EUR);
11.2. Er verbouwingen voor een totaal van 144.946,83 EUR verricht werden. Tijdens de hoorzitting verduidelijkte de aanvrager dat deze verbouwingen gefinancierd werden met eigen gelden van de aanvragers;
11.3. Er een overgedragen verlies van -174.040,03 EUR verschijnt;
11.4. Er een schuld ten opzichte van de vennoten van 381.834,98 EUR bestaat.
Bij de aanvraag is de afschrijvingstabel op 31.12.2019 gevoegd.
Een eenmalig bijzonder verslag in het kader van artikel 332 van het Wetboek van Vennootschappen werd op xx.xx.2009 opgesteld, waarin de negatieve financiële toestand van de vennootschap werd uitgelegd (zie in bijlage bij de aanvraag).
12. De aanvragers stellen dat de drie voorwaarden vermeld in artikel 2:80 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, zullen vervuld worden.
13. In het kader van de ontbinding en de sluiting van vereffening van vennootschap, in dezelfde akte, zal het onroerende goed in natura uitgekeerd worden in handen van de aandeelhouders, in dezelfde proportie als hun percentages in het kapitaal (thans: onbeschikbare reserves).
De schuld van de vennootschap ten opzichte van de vennoten zal nooit terugbetaald worden.
14. Zo vlug als mogelijk na de “uitbreng” van het gebouw uit de vennootschap, zal een notariële schenking plaatsvinden van 48% blote eigendom van de heer X, en van 48% blote eigendom van mevrouw Y in het voordeel van hun vier kinderen, sub 3.2. tot en met 3.5..
De aanvragers stellen dat de registratiebelasting van artikel 2.8.4.1.1, § 1, VCF hierop van toepassing zal zijn.
III. Motivering van de aanvraag
15. De aanvragers zijn van oordeel dat hogervermelde verrichtingen geen Vlaamse registratiebelasting opeisbaar maken, met uitzondering van de schenkbelasting, op grond van volgende argumenten :
16. Artikel 2.9.1.0.4.VCF bepaalt het volgende:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om:
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.
17. De aanvragers interpreteren artikel 2.9.1.0.4., 2de lid, VCF, dat de aard van de verkrijging “in geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1 , afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen” (volgens de termen van lid 3 van vermeld artikel) niet als een overdracht ten bezwarende titel, noch als een verdeling mag gelden. In tegendeel, vloeit de verrijking voort uit het wettelijk mechanisme van de "uitbreng" ter gelegenheid van deze verrichting.
18. Volgens Standpunt nr. 18016 dd. 14.05.2018 (Vlabel):
“Art. 2.9.1.0.4, 3e lid, VCF is van toepassing indien de afgifte van het onroerend goed aan de vennoten - in het kader van de ontbinding-vereffening van een personenvennootschap - zuiver en eenvoudig gebeurt.
Voornoemde afgifte moet m.a.w. het loutere gevolg zijn van een wettelijk mechanisme, en mag noch overdragend noch aanwijzend van aard zijn.
Indien de vennoten de aandelen in volle eigendom aanhielden, komt een zuivere en eenvoudige afgifte neer op de afgifte van het onroerend goed pro rata hun respectieve rechten in de vennootschap (dit stemt overeen met het federaal standpunt RJ R 129/06-02)".
19. Het federale standpunt 129/06-02 behandelt de materie van gedeeltelijke verdelingen ter gelegenheid van de "uittrekking" van een onroerend goed dat door een vennootschap met betaling van het door de verkopingen bepaalde registratierechten werd verkregen.
Het eerste voorbeeld bevestigd dat indien:
- een vennootschap in artikel 2.9.1.0.4., lid 1 , VCF vermeld (het ging om een "vennootschap onder gemeenschappelijke naam", thans "vennootschap onder firma'', of nog een maatschap met rechtspersoonlijkheid volgens het WVV), in 1950 tussen A en B opgericht werd,
- A en B ieder in deze vennootschap voor de helft gerechtigd zijn;
- de vennootschap in 1952 een onroerend goed aangekocht heeft;
- A en B in 1955 een derde vennoot hebben laten toetreden en hem ieder een derde van hun gedeelte afgestaan;in 1965 het onroerend goed uit de vennootschap wordt getrokken en bij wijze van gedeeltelijke verdeling aan A en B toegekend, ieder voor de helft;
de heffing tot 1 p.c. op één derde (het gedeelte van de "nieuwe" vennoot in het kapitaal) van de waarde van het gebouw beperkt is.
Toegepast op ons geval, betekent dit volgens de aanvragers dat geen heffing van registratiebelasting verschuldigd zal zijn.
20. Men mag ook beschouwen dat de afgifte van het gebouw "zuiver en eenvoudig" gebeurt, als ze "het loutere gevolg is van een wettelijk mechanisme", en "noch overdragend noch aanwijzend van aard" zijnde.
Volgens voorafgaande beslissing van de federale D.V.B. nr. 2011.419 van 06.12.2011 (text alleen in het frans bekendgemaakt):
“La liquidation déficitaire doit être distinguée de la situation dans laquelle les dettes lors de la clôture de liquidation sont remises ou auxquelles Ie créancier renonce explicitement étant donné que dans un tel scénario Ie débiteur s'enrichit à concurrence du montant qui est remis ou auquel il est renoncé.
Lorsqu'une liquidation déficitaire est clôturée sans qu'il soit question d'une remise explicite ou implicite, ceci n'a pas comme conséquence un accroissement des fonds propres de la société.
L'accord des créanciers avec la clôture de la liquidation ne signifie pas qu'une remise de dette est accordée à la société qui doit être liquidée. Pareil accord n'a pas nécessairement comme conséquence que les fonds propres de la société à liquider se sont accrus.”.
21. De voorafgaande beslissing van de federale D.V.B. nr.2013.421 van 12.1 1.2013 oordeelt in dezelfde richting: "de deficitaire afsluiting van de vereffening van A na aanzuivering van alle fiscaal recupereerbare verliezen geeft geen aanleiding tot enige overschatting van passief (...) a rato van de niet kwijtgescholden intra-groupsschuld".
(Indien nodig geacht, zijn de aanvragers bereid om een formele kwijtschelding, beperkt tot het bedrag van de fiscaal recupereerbare verliezen, overeen te komen).
22. De aanvragers verwijzen ook naar het advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen nr. 170/1 van 1 maart 1995 Boekhoudkundige verwerking van niet-betaalde schulden wegens ontoereikend actief bij het sluiten van de vereffening, waarin gesteld wordt dat “niet betaalde schulden moeten in de vereffeningsstaat dan ook als schulden van de vennootschap geboekt blijven wat zal leiden tot een negatief eigen vermogen”.
23. De aanvragers zijn van oordeel dat deze verrichtingen geen Vlaamse evenredige registratiebelasting opeisbaar gaan maken, met uitzondering van de donatierechten, op grond van volgende argumenten:
23.1. Volgens artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, VCF zal deze verkrijging beantwoorden aan de voorwaarde “belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard”, nu het onroerend goed door de vennootschap met betaling van het verkooprecht werd verkregen en dat alle vennoten, die samen volledig eigenaars zullen worden van het onroerend goed, deel uitmaakten van het aandeelhouderschap van de vennootschap toen deze het onroerend goed verkreeg.
23.2. De overdracht van het onroerend goed n.a.v. de ontbinding en sluiting van vereffening van de vennootschap geldt niet als een overdracht ten bezwarende titel, noch als een verdeling, doch vloeit voort uit het wettelijk mechanisme van de “uitbreng” ter gelegenheid van deze verrichtingen.
24. De aanvragers zullen de mogelijkheid gebruiken om tegelijkertijd de vennootschap, die in de huidige toestand geen toekomst meer heeft, op te doeken, en de (naakte) eigendom op hun percentages in het gebouw aan de volgende generatie te geven.
25. Na de hierboven beschreven opeenvolgende verrichtingen zal de toestand van het gebouw als volgt zijn:
- De heer X : 48% in vruchtgebruik:
- Mevrouw Y : 48% in vruchtgebruik;
- De heer A : 24% in naakte eigendom en 1% in volle eigendom;
- De heer B : 24% in naakte eigendom en 1% in volle eigendom
- De heer C : 24% in naakte eigendom en 1% in volle eigendom
- De heer D : 24% in naakte eigendom en 1% in volle eigendom.
IV. Beslissing
26. Artikel 2.9.1.0.4 VCF stelt :
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.
27. In de situaties van het derde lid van artikel 2.9.1.0.4 VCF gebeurt de heffing van de registratiebelasting niet op het ogenblik van de verkrijging van het onroerend goed door de vennoten maar slechts op een later tijdstip, nl. het ogenblik waarop het onroerend goed daadwerkelijk aan een of meer vennoten wordt toebedeeld.
28. De algemene toepassingsvoorwaarden voor de wachtregeling van art. 2.9.1.0.4, derde lid, VCF zijn:
- De vereffening van de vennootschap moet gebeuren overeenkomstig boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.
- Het onroerend goed moet worden verkregen door alle vennoten samen ten gevolge van de vereffening van de vennootschap
- Het onroerend goed moet worden verkregen door alle vennoten naar verhouding van hun participatie in de vennootschap
- Het onroerend goed moet worden verkregen ingevolge een rechtsfeit, door de loutere afsluiting van de vereffening, zonder enige tegenprestatie, d.i. “zuiver en eenvoudig”, zoals de aanvrager stelt.
29. Aangezien de aanvragers vermelden dat de schuld van de vennootschap ten opzichte van de vennoten niet zal worden terugbetaald, gaat het over een inbetalinggeving en heeft de verkrijging een overdragend karakter zodat artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF geen toepassing kan vinden. Van een “zuiver en eenvoudige” afgifte is in tegenstelling tot wat de aanvrager meent geen sprake.
Bovendien benadert de schuld t.a.v. de vennoten-aanvragers (381.824 euro) de waarde van het aangekochte goed, vermeerderd met de kosten van renovatie en stoffering. De waarde van het onroerend goed bedroeg 210.445 euro, de verbouwingswerken 144.946 euro en de inrichting en het meubilair 11.566 euro, in totaal 366.957 euro (cijfers van de balans op xx.xx.2019).
Het gegeven dat de verbouwingswerken aan en de inrichting van het onroerend goed, eigendom van de vennootschap, plaatsvonden met gelden die door de aanvragers ter beschikking werden gesteld van de vennootschap, verandert niets aan deze beoordeling.
30. Bijgevolg dient men terug te grijpen naar de bepalingen in artikel 2.9.1.0.4, eerste en tweede lid VCF.
31. Artikel 2.9.1.0.4, eerste lid VCF stelt als algemene regel dat het verkooprecht van toepassing is.
32. Artikel 2.9.1.0.4, tweede lid voorziet in twee uitzonderingen waarbij de uitbreng, voor de heffing van de registratiebelasting wordt beoordeeld volgens haar burgerrechtelijke aard.
Dit houdt in dat – voorzover wordt voldaan aan de uitzonderingsbepaling - het verkooprecht verschuldigd is als de verkrijging volgens de criteria van het gemeen recht overdragend is.
33. Ter staving van hun standpunt (zuivere en eenvoudige afgifte aan de vennoten), verwijzen de aanvragers naar de federale administratieve beslissing R 129/06-02 die luidt als volgt:
“Nummer R 129/06-02
06. - Gedeeltelijke verdeling.
02. - I. In geval van toekenning, bij wijze van gedeeltelijke kaveling, aan verscheidene vennoten van een personenvennootschap, van een onroerend goed dat door deze vennootschap met betaling van het voor de verkopingen bepaalde registratierecht werd verkregen opeen ogenblik dat degenen, aan wie het wordt toegekend, deel uitmaakten van de vennootschap wordt voor het bepalen van de heffingsgrondslag van het recht van 1 t.h. dat verschuldigd is op de waarde van de afgestane delen - zegge, ter zake, het deel boven dat tot beloop waarvan deze of gene der verkrijgers gerechtigd is in de vennootschap-, geen rekening gehouden met de parten die de vennoten bezaten toen het onroerend goed eigendom van de vennootschap werd, maar wel met de parten die ze bezitten ten dage van de gedeeltelijke kaveling.
Voorbeeld.
Een vennootschap onder gemeenschappelijke naam werd in 1950 opgericht tussen A en B, die ieder daarin gerechtigd zijn voor de helft.
De vennootschap heeft in 1952 een onroerend goed aangekocht.
In 1955 hebben A en B een derde vennoot laten toetreden en hem ieder een derde van hun part afgestaan.
In 1965 wordt het onroerend goed uit de vennootschap getrokken en bij wijze van gedeeltelijke verdeling toegekend aan A en B, ieder voor de helft.
Het onroerend goed is dat 3.000.000 F waard.
Het part dat A en B in de vennootschap, en meteen in het onroerend goed bezitten, bedroeg voor ieder een derde;
Ze verkrijgen elk de helft van het onroerend goed:
afgestane delen 1.500.000 - 1.000.000 = 500.000 x 2 = 1.000.000 F.
Er is verschuldigd : 1.000.000 tegen 1 t.h.
II. Zo de onder nr. I hierboven bedoelde toekenning plaats heeft ten gunste van een of meer vennoten die geen deel uitmaakt en van de vennootschap toen deze het onroerend goed verkreeg, zijn dezen het verkooprecht verschuldigd (artikel 129, eerste lid) op al wat hun wordt toegekend, zelfs als het gaat om en onverdeeld deel dat kleiner is dan hun part in de vennootschap.
Hierop bestaat slechts één uitzondering, namelijk die waarin artikel 129, tweede lid, voorziet ter zake van de afgifte der goederen aan alle vennoten samen; en dan moet het nog gaan om een zuivere en eenvoudige afgifte, d.i. een afgifte aan alle vennoten naar verhouding van hun respectieve rechten in de vennootschap.
Voorbeeld.
Een vennootschap onder gemeenschappelijke naam werd in 1950 opgericht tussen A en B, die ieder daarin gerechtigd zijn voor de helft.
De vennootschap heeft in 1952 een onroerend goed aangekocht.
In 1955 hebben A en B een derde vennoot, C, laten toetreden aan wie ze ieder een derde van hun part hebben afgestaan.
In 1965 wordt het onroerend goed, dat dan 3.000.000 F waard is, uit de vennootschap getrokken en bij wijze van verdeling toegekend aan A voor 3/8, aan B voor 3/8 aan C voor 1/4.
Er is verschuldigd :
in hoofde van A en B: 1.125.000 - 1.000.000 = 125.000 x 2 =250.000 tegen 1 t.h.
in hoofde van C : 750.000 tegen het verkooprecht.
(Besl. 18 januari 1966, nr. E.E./79.332)”.
Vervolgens verwijzen de aanvragers naar standpunt nr. 18016 van Vlabel van 14 mei 2018 dat luidt als volgt:
“Toebedeling onroerend goed aan vennoten die aandelen bezitten VG/BE
Standpunt nr. 18016 dd. 14.05.2018
Art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF
Art. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF is van toepassing indien de afgifte van het onroerend goed aan de vennoten - in het kader van de ontbinding-vereffening van een personenvennootschap - zuiver en eenvoudig gebeurt. Voornoemde afgifte moet m.a.w. het loutere gevolg zijn van een wettelijk mechanisme, en mag noch overdragend noch aanwijzend van aard zijn.
Indien de vennoten de aandelen in volle eigendom aanhielden, komt een zuivere en eenvoudige afgifte neer op de afgifte van het onroerend goed pro rata hun respectieve rechten in de vennootschap (dit stemt overeen met het federaal standpunt RJ R 129/06-02).
Indien de vennoten de aandelen evenwel in blote eigendom/vruchtgebruik aanhielden, aanvaardt VLABEL dat ongeacht of de toebedeling van het onroerend goed al dan niet in de statuten is geregeld, artikel. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF van toepassing is wanneer:
- het onroerend goed toekomt aan de vruchtgebruikers én blote eigenaars in verhouding tot hun respectieve rechten in de vennootschap
- het onroerend goed toekomt aan de blote eigenaars alleen in verhouding tot hun rechten in de eigendom in de vennootschap.
publicatie op 05.06.2018”.
Noch in deze federale beslissing noch in het Vlaamse standpunt is er sprake van een schuld t.o.v. de vennoten zodat deze beslissing niet op onderhavig geval kan worden toegepast. Het gaat in casu immers niet om een zuiver en eenvoudige afgifte aan de vennoten aangezien van de terugbetaling van de schuld t.o.v. de vennoten wordt afgezien.
34. In het algemeen kan nog meegegeven worden dat de aankoop van een onroerend goed via de vennootschap bepaalde gevolgen met zich meebrengt. Door de oprichting van de vennootschap enkel en alleen voor het beheer van 1 enkel onroerend goed hebben de aanvragers de gevolgen bij een eventuele ontbinding en vereffening van de vennootschap of de toewijzing van het onroerend goed aan de vennoten aanvaardt.
Het vroegere artikel 129 W.REG. werd in 2015 opgenomen in artikel 2.9.1.0.4 VCF en heeft dezelfde inhoudelijke gevolgen.
35. Aangezien het in casu niet gaat om een zuivere en eenvoudige toebedeling aan de vennoten zal op de uitbreng van het onroerend goed het verkooprecht geheven worden op de overeengekomen waarde van het overgedragen goed (in casu de terugbetaling van de schuldvordering aan de vennoten), met minimum van de verkoopwaarde.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.