Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20060 - Toevoeging verblijvingsbeding aan stelsel scheiding der goederen Vlaamse Belastingdienst

VB 20060 - Toevoeging verblijvingsbeding aan stelsel scheiding der goederen

Voorafgaande beslissing
Nummer
20060
Datum beslissing
26 oktober 2020
Publicatiedatum
14 december 2020

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Op xx.xx.2020 werd een verzoek tot een voorafgaande beslissing ingediend in de zin van artikel 3.22.0.0.1 VCF. Op xx.xx.2020 heeft het besluitvormingsorgaan een beslissing genomen (gekend onder nummer […]).

2. Aanvragers leggen een uitbreiding van de vorige aanvraag tot voorafgaande beslissing voor aangaande de toepassing van de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5 VCF en de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

3. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, ingevolge waarvan de langstlevende echtgeno(o)t(e) een huwelijksvoordeel zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding, niet valt onder de toepassing van:

  • artikel 2.7.1.0.2 VCF;
  • artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF;
  • artikel 2.7.1.0.4 VCF;
  • artikel 2.7.1.0.5 VCF;
  • de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

4. Voor zover als nodig verwijzen de aanvragers naar de Voorafgaande Beslissing nr. 19053 van 21 oktober 2019 [1] en naar de eveneens in dit dossier afgeleverde Voorafgaande Beslissing nr. 20047 van 28 september 2020.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door […] namens:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1952, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1960, rijksregisternummer […], samen wonende te […] (hierna genaamd “de aanvragers”).

6. De aanvragers zijn gehuwd onder het zuiver stelsel van scheiding van goederen krachtens huwelijkscontract verleden voor notaris […], alsdan met standplaats te […], op xx.xx.1981, ongewijzigd tot op heden.

7. Zij hebben hun woonplaats op voormeld adres sedert meer dan vijf jaar en hebben geen gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

8. De aanvragers wensen elkaar, gelet op het feit dat zij geen kinderen hebben, in geval van overlijden zoveel als mogelijk te beschermen via de hieronder voorgenomen wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Toelichting inzake de voorgenomen verrichtingen

Wensen van aanvragers

9. Ingevolge de hervorming van het huwelijksvermogensrecht[2] wordt in artikel 1469 van het Burgerlijk Wetboek uitdrukkelijk bevestigd dat ook echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen elkaar via huwelijkscontract huwelijksvoordelen kunnen toekennen.

10. Echtgenoten, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, kunnen met betrekking tot hun onverdeelde goederen afspraken maken omtrent hetgeen zal gebeuren bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot.

11. De aanvragers willen van deze opportuniteit gebruik maken om ervoor te zorgen dat de langstlevende onder hen hun huidige levensstandaard kan blijven behouden, volgend op het overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e).

12. De aanvragers wensen met name:

  • de langstlevende onder hen te begunstigen zodat hij/zij in hun huidige levensstandaard kan blijven voorzien;
  • in dit raam, een specifieke regeling te voorzien met betrekking tot de roerende én onroerende goederen die door hen in onverdeeldheid worden aangehouden en in de toekomst in onverdeeldheid zullen worden verworven, en;
  • deze regeling uit te breiden naar enkele goederen die zij op heden elk afzonderlijk aanhouden.

Voorgenomen verrichtingen

13. Om voormelde wensen te realiseren, willen de aanvragers volgende wijzigingen aanbrengen aan hun huidig huwelijksvermogensstelsel:

  • toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de door hen in onverdeeldheid aangehouden goederen, ingevolge waarvan alle onverdeelde roerende én onroerende goederen bij overlijden van één van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende van hen toekomen;
  • inbreng van diverse, op heden afzonderlijk aangehouden, roerende goederen in een onverdeeld vermogen;
  • behoud van het stelsel van scheiding van goederen, doch mogelijks met een algemene update naar aanleiding van het nieuwe huwelijksvermogensrecht.

14. Meer concreet zal het huwelijkscontract ingevolge de wijziging met betrekking tot het onverdeeld vermogen bepalen dat:

  • ongeacht de reden van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel de inbrenger, geheel of gedeeltelijk kan terugnemen:

    • hetzij de ingebrachte goederen in natura met ten laste neming van de schuld of de schulden die op dat ogenblik in verband met de verkrijging, de instandhouding of verbetering van deze goederen nog zouden verschuldigd zijn door het gemeenschappelijk vermogen;
    • hetzij het goed of de goederen en/of waarden die in de plaats zijn getreden van de ingebrachte goederen door middel van wettelijke of contractuele zaakvervanging;
    • hetzij de netto-opbrengst van de vervreemde goederen, ingeval de ingebrachte goederen onder bezwarende titel werden vervreemd behoudens bij vervreemding om niet van de ingebrachte goederen.
  • indien het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden of vereffend door echtscheiding iedere echtgenoot zijn onverdeelde helft in de onverdeeldheid behoudt.
  • enkel bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden en op voorwaarde dat de echtgenoten op dat ogenblik niet van tafel en bed of feitelijk gescheiden zijn, noch dat er door één van hen een vordering, verzoekschrift of dagvaarding tot echtscheiding of tot afzonderlijke verblijfplaats neergelegd is, komen, ten titel van huwelijksovereenkomst, de echtgenoten overeen dat het gehele onverdeelde vermogen zal toekomen aan de langstlevende onder hen.

15. Aanvragers verwijzen naar het ontwerp van de akte houdende wijziging huwelijksvermogensstelsel dat werd toegevoegd aan de vorige aanvraag op basis waarvan de Voorafgaande Beslissing nr. 20047 werd genomen.

Alternatieven

a) Wettelijke devolutie

16. Artikel 745bis §1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat indien de overledene kinderloos komt te overlijden en bloedverwanten in de opgaande lijn of broeders, zusters of afstammelingen van dezen achterlaat, dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) verkrijgt:

  • de volle eigendom van het deel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen en in het vermogen dat exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid is, en
  • het vruchtgebruik van de overige goederen van diens eigen vermogen.

17. Het wettelijk erfrecht is bijgevolg in overeenstemming met de wensen van de echtgenoten, althans wat betreft het onverdeeld vermogen.

18. Evenwel betreft dit geen volledig reservatair erfrecht van de langstlevende echtgeno(o)t(e), zodat ieder van hen testamentair, zonder medeweten van de andere partner, een andere regeling zou kunnen voorzien. Het wettelijk erfrecht verstrekt de langstlevende echtgeno(o)t(e) dan ook geen absolute zekerheid.

19. De aanvragers bezitten thans enkel hun gezinswoning in exclusieve onverdeeldheid. Ondanks de bescherming die het reservatair erfrecht de langstlevende van hen reeds biedt (vruchtgebruik op de gezinswoning), wensen de aanvragers toch ook de gezinswoning te betrekken in het verblijvingsbeding, zodat ook de blote eigendom onherroepelijk en definitief zal toekomen aan de langstlevende van hen. Hierdoor zal in casu het volledig roerend én onroerend onverdeeld vermogen onder de toepassing vallen van dit verblijvingsbeding.

b) Beding van aanwas

20. Een beding van aanwas is een kanscontract dat partijen, ook niet-gehuwden, kunnen sluiten met betrekking tot goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

21. De aanvragers wensen evenwel niet enkel met betrekking tot specifiek aangewezen goederen een regeling te treffen, maar ook met betrekking tot de roerende goederen die zij in de toekomst in onverdeeldheid ten bezwarende titel zouden verwerven. Daarenboven zullen de aanvragers niet gelijk bijdragen in de onverdeeldheid. Vraag stelt zich dan ook of in casu wel een geldig beding van aanwas zou kunnen worden gesloten.

22. Een verblijvingsbeding met betrekking tot de roerende goederen die door hen in onverdeeldheid worden aangehouden en in de toekomst in onverdeeldheid ten bezwarende titel zullen worden verworven zou de aanvragers dan ook meer zekerheid bieden dan een beding van aanwas.

Onverdeeld vermogen

23. Het onverdeeld vermogen waarop de aanvragers het verblijvingsbeding van toepassing wensen te maken bestaat uit:

  • het op heden door aanvragers in onverdeeldheid aangehouden onroerend vermogen, bestaande enkel uit de gezinswoning;
  • de op heden door aanvragers in onverdeeldheid aangehouden tegoeden bij KBC en een levensverzekeringscontract;
  • de onverdeeldheid die zij wensen te creëren door de inbreng:
    • door de heer X van:
      • zijn personenwagen;
      • vierduizend (4.000) aandelen in het kapitaal van de naamloze vennootschap A, met maatschappelijke zetel gelegen te […] en met ondernemingsnummer […] (Hierna genoemd: vennootschap A);
    • door mevrouw Y:
      • haar personenwagens;
      • duizend tweehonderdvijftig (1.250) aandelen in het kapitaal van vennootschap A;
      • tegoeden bij de […];
      • tegoeden bij de […];
      • tegoeden bij de […];
      • een effectenrekening.
  • de roerende goederen die door hen in de toekomst in onverdeeldheid ten bezwarende titel zullen worden verworven.

III. Motivering van de aanvraag

a) Artikel 2.7.1.0.2 VCF

24. Artikel 2.7.1.0.2 VCF bepaalt:

“De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.”

25. Artikel 2.7.1.0.2 VCF bepaalt aldus dat goederen die worden verkregen uit een nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling met erfbelasting worden belast.

26. Artikel 1469 van het Burgerlijk Wetboek stelt evenwel uitdrukkelijk dat ook echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen elkaar via huwelijkscontract huwelijksvoordelen kunnen toekennen. Ingevolge deze bepaling kunnen echtgenoten met betrekking tot hun onverdeelde goederen, en met betrekking tot goederen die zij in een onverdeeldheid inbrengen, afspraken maken omtrent hetgeen zal gebeuren bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot.[3] Artikel 1469, § 1, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek bepaalt hieromtrent dat de artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing zijn.

27. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als zijnde een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel.[4]

28. Ingevolge het verblijvingsbeding zullen alle daarin vermelde onverdeelde goederen bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot ingevolge de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel toekomen aan de langstlevende echtgenoot.

29. Het voordeel dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) ingevolge het verblijvingsbeding zal verkrijgen, wordt bijgevolg niet uit de nalatenschap verkregen, en dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling zoals opgenomen in artikel 2.7.1.0.2 VCF. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel.

30. Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 9 juli 1931 uitdrukkelijk gesteld dat alle regels van het burgerlijk recht toepasselijk zijn op het fiscaal recht, voor zover dit laatste er niet anders over heeft beschikt, en zelfs indien ze op een fictie van het Burgerlijk Wetboek steunen.[5] Het fiscaal recht moet bijgevolg de kwalificatie als niet-schenking aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken. Dit laatste is niet het geval.

31. De overgang/toebedeling op grond van de overwogen verrichtingen kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

32. Dit werd tevens reeds door uw Dienst bevestigd in Voorafgaande Beslissing nr. 19053.

b) Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

33. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF bepaalt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

(...)

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”

34. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF bepaalt dat alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden belast met successierechten.

35. Zoals hierboven reeds uiteengezet, betreft de voorgenomen verrichting het toekennen van een huwelijksvoordeel en geen schenking.

36. Omwille van deze kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet worden toegepast.

37. Het verblijvingsbeding zou weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake.[6]

38. De overgang/toebedeling op grond van de overwogen verrichtingen kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, en al zeker niet voor wat betreft het onverdeeld onroerend vermogen dat in dit verblijvingsbeding wordt betrokken.

39. Dit werd tevens reeds door uw Dienst bevestigd in Voorafgaande Beslissing nr. 19053.

c) Artikel 2.7.1.0.4 VCF

40. Artikel 2.7.1.0.4 VCF bepaalt:

“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”

41. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgeno(o)t(e) meer dan de helft van de gemeenschap (sic) verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is aldus beperkt tot stelsels met een gemeenschappelijk vermogen.

42. In casu zijn aanvragers evenwel gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen en wordt er evenmin een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen gecreëerd. Ze zijn steeds gehuwd geweest onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wensen de aanvragers nu een verblijvingsbeding toe te voegen voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

43. De fictiebepalingen, waaronder artikel 2.7.1.0.4 VCF, zijn uitzonderingsbepalingen die, in afwijking van een algemene regel, de heffing van erfbelasting toelaten. Omwille van dit uitzonderingskarakter moeten zij restrictief en strikt worden geïnterpreteerd. Deze restrictieve interpretatie geeft aanleiding tot het ontstaan van een toepassingsgebied, waar derhalve niet mag worden buiten gekleurd.[7]

44. Gelet op de restrictieve interpretatie van fictiebepalingen, is de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is aldus beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

45. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld, zodat de overgang/toebedeling op grond van de overwogen verrichtingen niet kan worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

46. Dit werd eerder reeds bevestigd in de rechtsleer, de rechtspraak en door uw Dienst. In Voorafgaande beslissing nr. 19053 stelt uw Dienst namelijk: ‘Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aanstipt, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.’

d) Artikel 2.7.1.0.5 VCF

47. Artikel 2.7.1.0.5 VCF bepaalt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd. (…)”

48. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast aldus schenkingen van roerende goederen, die niet werden onderworpen aan schenkbelasting, gedaan binnen de drie jaar voor het overlijden van de schenker.

49. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten er bijgevolg drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. een kosteloze beschikking;
  2. binnen de drie jaar voorafgaand aan het overlijden; én
  3. ingevolge waarvan een bevoordeling is ontstaan, die niet werd onderworpen aan schenkbelasting of aan registratierechten.

50. Zoals hierboven reeds uiteengezet, betreft het verblijvingsbeding geen schenking maar een huwelijksvoordeel. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking.

51. Daarenboven is er geen sprake van enige beschikking binnen de drie jaar voorafgaandelijk aan het overlijden[8]. Desondanks het feit dat het verblijvingsbeding op heden wordt toegevoegd aan het huwelijkscontract, zullen er pas goederen worden toebedeeld aan de langstlevende echtgeno(o)t(e) volgend op het overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e).

52. Er wordt niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 2.7.1.0.5 VCF, zodat de overgang/toebedeling op grond van de overwogen verrichtingen niet kan worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF, en al zeker niet voor wat betreft het onverdeeld onroerend vermogen dat in dit verblijvingsbeding wordt betrokken.

53. Dit werd tevens reeds door uw Dienst bevestigd in Voorafgaande beslissing nr. 19053.

e) Artikel 3.17.0.0.2 VCF

1) Geen toepassing van de algemene antimisbruikbepaling

54. Er is sprake van fiscaal misbruik in de zin van de algemene antimisbruikbepaling indien de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van een fiscale bepaling in de wet, buiten het toepassingsgebied van die bepaling stelt terwijl er voor die keuze geen enkele andere verklaring bestaat dan het vermijden van de belasting.[9]

55. Belangrijk is dat de algemene antimisbruikbepaling slechts kan worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (zijnde de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.[10] Ook het Grondwettelijk Hof stelt in die zin dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend.[11]

56. Het is dus vereist dat de gestelde verrichtingen de doelstellingen van een bepaling van de VCF frustreren. De doelstelling betekent datgene waar de VCF naar wil streven, welke verrichtingen zij wil belasten of vrijstellen.[12]

57. Aanvragers verzoeken te bevestigen dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF enkel kan worden ingeroepen indien de voorgenomen verrichtingen de doelstellingen van de specifieke antimisbruikbepaling (artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF) frustreren.

58. Geen van de overwogen verrichtingen frustreren echter enige toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

2) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

59. De voorgenomen verrichtingen frustreren artikel 2.7.1.0.2 VCF niet, vermits aanvragers enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen.

60. Aanvragers verkiezen een sluitende, eenmalige, wederkerige, niet eenzijdig herroepbare, niet-optionele, automatische en volledig rechtszekere regeling voor hun roerend én onroerend onverdeeld vermogen te treffen in hun huwelijkscontract waarbij ze elkaar maximaal beschermen, onder de vorm van het voorgestelde verblijvingsbeding.

61. Aanvragers kunnen dezelfde doelstelling niet met identiek dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een (eenzijdige) contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten uitdrukkelijk niet wensen.

3) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

62. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.

63. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd ingevoerd met het doel te vermijden dat de gunstigere tarieven voor schenkingen van roerende goederen ook zouden kunnen worden toegepast ten aanzien van schenkingen onder de opschortende voorwaarde of termijn van het overlijden van de schenker. De doelstelling is met andere woorden het belasten van voorwaardelijke schenkingen, waarvan de uitvoering van de schenking wordt uitgesteld tot aan het overlijden van de schenkers.

64. Dit blijkt onder meer uit de Memorie van Toelichting[13], die stelt: “Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht (...). Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”

65. Aanvragers hebben niet de intentie om een dergelijke schenking te doen. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

66. Aangezien de aanvragers a fortiori niet de intentie hebben om eender welke schenking of kosteloze beschikking te doen en het verblijvingsbeding een huwelijksvoordeel betreft dat geen uitwerking kan krijgen voorafgaand aan het overlijden, frustreren de voorgenomen verrichtingen onmogelijk de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

4) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.4 VCF

67. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF. De aanvragers zijn steeds gehuwd geweest onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, en dit voornamelijk omdat de regels inzake de verhaalsrechten van schuldeisers van toepassing op dit stelsel hun het meest geschikt voorkomen.

68. Ze zijn nu tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de wet van 22 juli 2018, mogelijk is om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden. Met betrekking tot onverdeeldheden laat de civiele wet nu immers toe dat een verblijvingsbeding daaraan wordt gekoppeld, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren.

69. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding treedt de langstlevende met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen, die hem/haar in natura verblijven. Zoals reeds aangehaald, wensen de aanvragers een sluitende, eenmalige, wederkerige, niet eenzijdig herroepbare, niet-optionele, automatische en volledig rechtszekere regeling voor hun roerend én onroerend onverdeeld vermogen te treffen in hun huwelijkscontract waarbij ze elkaar maximaal beschermen.

70. Het voorgestelde verblijvingsbeding biedt de langstlevende op de enige mogelijke manier de maximale zekerheid dat het onverdeeld vermogen dat aldus betrokken wordt in het voorgenomen verblijvingsbeding zal toekomen aan de langstlevende. In tegenstelling tot een testamentaire gelijkaardige regeling, kan één van de echtgenoten niet eenzijdig terugkomen op het voorgenomen verblijvingsbeding.

71. Het voorgenomen verblijvingsbeding zal bovendien van rechtswege uitwerking krijgen bij overlijden en is niet optioneel geformuleerd. Aanvragers wensen dat de langstlevende van hen automatisch het onverdeeld roerend én onroerend vermogen verwerft, zonder dat deze laatste nog een keuze moet uitoefenen of zijn/haar goedkeuring hiervoor moet geven.

72. De voorgenomen verrichtingen frustreren artikel 2.7.1.0.4 VCF dan ook niet.

5) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF

73. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.5 VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.

74. De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.5 VCF viseert enkel en alleen de vormloze schenkingen van roerende goederen, waarvan de registratie niet verplicht is, en die in extremis gebeuren.[14]

75. Aanvragers hebben niet de intentie om een dergelijke schenking te doen. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

76. Aangezien de aanvragers a fortiori niet de intentie hebben om eender welke schenking of kosteloze beschikking te doen en het verblijvingsbeding een huwelijksvoordeel betreft dat geen uitwerking kan krijgen voorafgaand aan het overlijden, frustreren de voorgenomen verrichtingen onmogelijk de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

6) Besluit: geen sprake van fiscaal misbruik overeenkomstig artikel 3.17.0.0.2 VCF

77. Gelet op hetgeen hierboven uiteengezet, verzoeken aanvragers te bevestigen dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast wegens het frustreren van een specifieke antimisbruikbepaling (artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF).

78. De aanvragers verzoeken uw Dienst uitdrukkelijk om in uw beslissing te antwoorden met betrekking tot elk aangehaalde fictiebepaling.

7) Niet-fiscale motieven

79. De aanvragers stellen dat er niet-fiscale motieven aanwezig zijn, indien uw Dienst - per hypothese - toch van oordeel zou zijn dat er sprake is van fiscaal misbruik en de voorgenomen verrichtingen de doelstelling van één of meerdere aangehaalde fictiebepalingen zouden frustreren.

80. Aanvragers wensen een regeling te treffen in verband met hun onverdeeld roerend én onroerend vermogen, zowel in geval van echtscheiding als bij overlijden, waaraan geen van hen eenzijdig afbreuk kan doen tijdens het huwelijk. Zoals reeds meermaals aangehaald, wensen de aanvragers een sluitende, eenmalige, wederkerige, niet eenzijdig herroepbare, niet-optionele, automatische en volledig rechtszekere regeling voor hun roerend én onroerend onverdeeld vermogen te treffen in hun huwelijkscontract waarbij ze elkaar maximaal beschermen.

81. De voorgenomen verrichtingen zijn gebaseerd op volgende valabele niet-fiscale motieven:

  1. Aanvragers wensen dat hun volledig roerend én onroerend onverdeeld vermogen definitief en onherroepelijk toekomt aan de langstlevende (“langst leeft al heeft”);
  2. Aanvragers wensen elkaar maximaal te beschermen door middel van een niet-optioneel verblijvingsbeding, dat automatisch en van rechtswege uitwerking zal krijgen bij overlijden;
  3. Aanvragers wensen dat de langstlevende echtgenoot verder over hun onverdeeld vermogen zal kunnen beschikken als enige volle eigenaar;
  4. Aanvragers wensen aldus maximaal de continuïteit en het behoud van hun vermogen te verzekeren in hoofde van de langstlevende van hen;
  5. Aanvragers wensen dat de langstlevende van hen door middel van het verblijvingsbeding een maximale inkomensgarantie zal behouden;
  6. Aanvragers wensen dat de langstlevende echtgenoot, na het eerste overlijden, nog steeds de mogelijkheid zal hebben om naar eigen inzicht bepaalde schikkingen te treffen ten voordele van verre verwanten, bij gebrek aan afstammelingen;
  7. Aanvragers wensen dat de langstlevende echtgenoot, na het eerste overlijden, daarnaast steeds de mogelijkheid zal hebben om naar eigen inzicht een deel van het vermogen te gebruiken voor filantropie, via een bepaalde structuur of via legaten aan diverse goede doelen, bij gebrek aan afstammelingen.

82. Aanvragers verzoeken uw Dienst te bevestigen dat er valabele niet-fiscale motieven aanwezig zijn, waardoor in casu de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toegepast kan worden.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

83. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

84. De aanvragers willen volgende wijzigingen aanbrengen aan hun huidig huwelijksvermogensstelsel:

  • toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de door hen in onverdeeldheid aangehouden goederen, ingevolge waarvan alle onverdeelde roerende én onroerende goederen bij overlijden van één van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende van hen toekomen;
  • inbreng van diverse, op heden afzonderlijk aangehouden, roerende goederen in een onverdeeld vermogen;
  • behoud van het stelsel van scheiding van goederen, doch mogelijks met een algemene update naar aanleiding van het nieuwe huwelijksvermogensrecht.

85. Het onverdeeld vermogen waarop de aanvragers het verblijvingsbeding van toepassing wensen te maken bestaat uit:

  • het op heden door aanvragers in onverdeeldheid aangehouden onroerend vermogen, bestaande enkel uit de gezinswoning;
  • de op heden door aanvragers in onverdeeldheid aangehouden tegoeden bij […] en een levensverzekeringscontract;
  • de onverdeeldheid die zij wensen te creëren door de inbreng:
    • door de heer X van:
      • zijn personenwagen;
      • vierduizend (4.000) aandelen in het kapitaal van de vennootschap A, met maatschappelijke zetel gelegen te […] en met ondernemingsnummer […] (Hierna genoemd: ‘vennootschap A);
    • door mevrouw Y:
      • haar personenwagens;
      • duizend tweehonderdvijftig (1.250) aandelen in het kapitaal van vennootschap A;
      • tegoeden bij de […];
      • tegoeden bij de […];
      • tegoeden bij de […];
      • een effectenrekening.
  • de roerende goederen die door hen in de toekomst in onverdeeldheid ten bezwarende titel zullen worden verworven.

86. Algemeen wordt vooreerst aanvaard dat de voorgenomen verrichtingen welke bij huwelijksovereenkomst zouden plaatsvinden, namelijk de overeenkomst van inbreng en die van toebedeling, overeenkomsten onder bezwarende titel zijn. Bovendien blijven deze overeenkomsten onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.

87. De inbreng door de aanvragers van eigen roerende goederen in de nieuwe onverdeeldheid is fiscaal gezien de overdracht (onder bezwarende titel) van een onverdeeld deel. Aangezien deze verrichting betrekking heeft op roerende goederen, is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.

88. Voor wat de toebedeling betreft, is het zo dat de toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden.

89. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

90. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.

91. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

92. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
  • op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

93. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de antimisbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

94. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de echtgenoten reeds sedert 1981 gehuwd zijn onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Tot op heden werd er geen enkele wijziging aangebracht aan dit huwelijkscontract. Zij hebben noch gemeenschappelijke kinderen, noch niet-gemeenschappelijke kinderen.

95. Thans wensen zij een verblijvingsbeding toe te voegen met betrekking tot:

  • het op heden door aanvragers in onverdeeldheid aangehouden onroerend vermogen, bestaande uit enkel de gezinswoning;
  • de op heden door aanvragers in onverdeeldheid aangehouden tegoeden bij KBC en een levensverzekeringscontract;
  • de onverdeeldheid die zij wensen te creëren door de inbreng van hoger vermelde roerende goederen;
  • de roerende goederen die door hen in de toekomst in onverdeeldheid ten bezwarende titel zullen worden verworven.

96. Gelet op de concrete feitenconstellatie, de voorgelegde niet-fiscale motieven in randnummers 79 tot en met 81 en de hogervermelde mogelijke toepassing van de registratiebelasting wordt de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF in casu niet aangewend. Evenmin vinden de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF in casu toepassing.

97. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Voorafgaande beslissing nr. 19053 dd. 21.10.2019

[2] Wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake.

[3] H. CASMAN en L. VERBEKE, “De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen, en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten”, Nieuwsbrief Notariaat 2020 nr. 1, 1-6.

[4] H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976.

[5] Cass. 9 juli 1931, Pas. 1931, I, 218.

[6] Zie hieromtrent tevens het arrest van het Hof van Cassatie dd. 5 januari 2017 inzake de sterfhuisclausule.

[7] R. BARBAIX, N. GEELHAND DE MERXEM en A. VERBEKE, Huwelijksvoordelen, Bijzonder deel 4, Gent, Larcier 2010, 127; E. SPRUYT, “Gesplitste aankoop vruchtgebruik-blote eigendom: fiscus eist niet langer dat schenking het compromis voorafgaat”, Successierechten 2008, afl. 3-4, 4; N. GEELHAND en P. VAN EESBEECK, “Afkoopwaarde levensverzekering als fictief legaat: verrassende beslissing”, Fiscoloog 2013, afl. 1351, 1.

[8] Alleszins niet met betrekking tot de reeds bestaande onverdeeldheid.

[9] of zich juist binnen het toepassingsgebied van een verminderde of vrijstellende wet stelt terwijl er voor die keuze geen enkele andere verklaring bestaat dan het besparen van belastingen.

[10] J. RUYSSEVELDT, Vlaamse Erfbelasting, Knokke, Lex Forum, 2015, 369; Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53-2081/001 (Memorie van Toelichting), 112-113.

[11] B. PEETERS, “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen. Een commentaar in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, AFT 2014/5, 25-26.

[12] T. AFSCHRIFT, Fiscaal misbruik, Gent, Larcier, 2013, p. 99, nr. 140; N GEELHAND DE MERXEM, “Is het gebruik van de Casman-clausule fiscaal misbruik?”, Tendensen Vermogensrecht 2014, Antwerpen, Intersentia, p. 260, nr. 26.

[13] Parl. St. Kamer 2004-2005, Stuk 124 (2004-2005) – Nr. 1 (Memorie van Toelichting), 11-12.

[14] M. DONNAY, Commentaar op het Wetboek der Successierechten, Brussel, Van Buggenhoudt, 1948, 183 e.v.