Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20054 - Verblijvingsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 20054 - Verblijvingsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
20054
Datum beslissing
26 oktober 2020
Publicatiedatum
14 december 2020

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De heer en mevrouw X-Y wensen bij wijze van huwelijksvoordeel een verblijvingsbeding te koppelen aan:

  • bepaalde roerende en onroerende goederen die zij thans in onverdeeldheid aanhouden; en
  • bepaalde roerende en onroerende goederen die één van hen thans exclusief aanhoudt en onderling in onverdeeldheid zal brengen.

Dit onverdeeld vermogen zal bij het vóóroverlijden van de eerste echtgenoot ingevolge het verblijvingsbeding aan de langstlevende van hen beiden toekomen.

2. Voorafgaand aan deze verrichtingen wensen de heer en mevrouw X-Y evenwel bevestiging te krijgen dat de uitwerking van dit verblijvingsbeding bij overlijden van de eerste echtgenoot niet zal leiden tot de heffing van successierechten en dat ze daarnaast geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […] namens:

  • De heer X, geboren te […] op xx.xx.1947, van […] nationaliteit, ingeschreven in het Belgische rijksregister onder nummer […];
  • Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1961, van […] nationaliteit, ingeschreven in het Belgische rijksregister onder nummer […];

De heer X en mevrouw Y worden hierna gezamenlijk ook genoemd de “aanvragers”.

4. De aanvragers zijn op xx.xx.1988 gehuwd te […] onder huwelijkse voorwaarden per xx.xx.1988 verleden voor notaris […] te […]. Per xx.xx.2006 hebben zij voor notaris […] te […] rechtskeuze gedaan voor het Belgische recht houdende het stelsel der scheiding van goederen met behoud van de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden, voor zover deze verenigbaar waren met het Belgische recht. Vanaf dat moment waren de aanvragers dus gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen. Vervolgens hebben zij hun huwelijkscontract gewijzigd voor notaris […] per xx.xx.2015 met behoud van hun stelsel maar aangevuld met een optioneel finaal verrekenbeding bij overlijden. Per xx.xx.2018 hebben zij voor diezelfde notaris aan hun stelsel de mogelijkheid toegevoegd om ook tussentijds op huwelijksvermogensrechtelijke wijze met elkaar te kunnen verrekenen. Geen van deze wijzigingen had de vereffening van het bestaande huwelijksvermogensstelsel tot gevolg.

Voor het geval van overlijden hebben de aanvragers ook bedongen dat de onverdeeldheden die tussen hen zouden bestaan vereffend en verdeeld worden volgens de regels van het gemeen recht, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 1432 tot en met 1444 Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”), (oud) artikel 1446 BW (toewijzing bij voorrang van de gezinswoning) en (oud) artikel 1448 BW (heling).

5. De aanvragers hebben geen gemeenschappelijke kinderen. De heer X heeft één dochter uit een vorige relatie.

6. De aanvragers woonden van xx.xx.2009 tot xx.xx.2017 te […], en sinds xx.xx.2017 in het Vlaamse Gewest.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

7. Zoals voormeld, zijn de aanvragers sinds 1988 gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Het vermogen dat zij samen tijdens hun huwelijk hebben opgebouwd bestaat uitsluitend uit aanwinsten. Die aanwinsten behoren tot hun respectieve eigen vermogens, deels in onverdeeldheid tussen de echtgenoten, deels exclusief tot het eigen vermogen van één echtgenoot.

8. De echtgenoten willen er absoluut over waken dat de toegang tot, het gebruiksrecht en de zeggenschap over en het comfort van hun vermogen voor de langstlevende echtgenoot maximaal gevrijwaard blijft. In lijn met deze idee hebben de aanvragers op xx.xx.2015 reeds een verrekenbeding bij overlijden toegevoegd aan hun stelsel. Hierop bouwden ze verder door op xx.xx.2018 de mogelijkheid te voorzien om ook tussentijds (i.t.t. ‘finaal’ bij overlijden) een bepaald vermogen te verrekenen.

9. De aanvragers willen opnieuw verder gaan in deze verzorgingsgedachte en willen bepaalde van de tussen hen bestaande onverdeelde goederen, zowel roerend als onroerend, onderwerpen aan nieuwe bedingen die ze aan hun huwelijksstelsel willen toevoegen. Zij wensen immers dat deze onverdeelde goederen voor het geval van overlijden van een van hen niet langer onderworpen zijn aan hun huidig finaal verrekenbeding. Ze willen deze onverdeelde goederen onmiddellijk in volle eigendom en in natura aan de langstlevende van hen toebedelen via een verblijvingsbeding. Daardoor zullen al de onverdeelde goederen bij overlijden van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de nader in de nieuwe huwelijksovereenkomst te specifiëren modaliteiten, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen. Deze zakenrechtelijke toekenning impliceert dat de langstlevende directe zeggenschap over die bepaalde zaak zal verkrijgen. In geval van echtscheiding, blijft de regel gelden dat de onverdeeldheid bij gelijke delen zal worden verdeeld.

10. Voor goederen die op het moment van overlijden niet onverdeeld zijn maar exclusief aan één echtgenoot toebehoren, of goederen waarop het verblijvingsbeding geen betrekking heeft, blijft de regel gelden dat ze onderworpen worden aan het optioneel finaal verrekenbeding bij overlijden.

11. Daarnaast wensen de aanvragers door middel van een beding in hun huwelijksovereenkomst een aantal roerende en/of onroerende goederen die exclusief tot hun respectieve eigen vermogens behoren in onverdeeldheid te brengen met elkaar. Aan die onverdeeldheid wensen de aanvragers opnieuw een verblijvingsbeding te koppelen, zodat ook deze onverdeelde goederen in geval van overlijden van één van hen, aan de langstlevende zullen toekomen.

III. Motivering van de aanvraag

12. Hierna laten de aanvragers gelden dat zij zich op geen enkele manier in een toestand plaatsen die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving door implementatie van de voorgenomen verrichtingen (objectief element). Daarnaast schetsen zij de diverse planningsopties die zij hebben overwogen, en verantwoorden zij waarom enkel de voorgenomen verrichtingen aansluiten bij hun uitgangspunt, en die keuze geenszins strekt tot het verkrijgen van een belastingvoordeel (subjectief element).

a. Objectief element: geen frustratie doelstellingen van fiscale wetgeving

13. De aanvragers verzoeken te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van hogervermeld verblijvingsbeding niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden. Zij laten ten eerste gelden dat zij zich op geen enkele manier in een toestand plaatsen die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (objectief element). De argumentatie gaat op voor alle tussen de aanvragers bestaande onverdeeldheden.

1) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

14. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het verblijvingsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de wet van 22 juli 2018 bij de invoering van het nieuwe huwelijksvermogensrecht omschreven.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).

15. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

16. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

17. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is. Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 1469, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de wet van 22 juli 2018).

18. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor een van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.

19. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

20. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3.,3° VCF

21. De aanvragers frustreren dit artikel niet omdat zij niet overgaan tot een schenking onder een opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld door het overlijden van de eerste echtgenoot. Een verblijvingsbeding is zoals vermeld een huwelijksvoordeel en geen schenking, zoals bevestigd door het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2010 en Cass. 5 januari 2017).

3) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.4 VCF

22. De aanvragers frustreren dit artikel niet omdat het vermogen dat zij laten verblijven niet tot een huwgemeenschap behoort, maar tot hun eigen vermogen (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004). Zoals voormeld, zijn de aanvragers gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen waaraan zij een verblijvingsbeding wensen toe te voegen voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

4) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF

23. De aanvragers frustreren dit artikel niet omdat zij niet overgaan tot een kosteloze beschikking. Een verblijvingsbeding is zoals voormeld een huwelijksvoordeel, en dus een overeenkomst onder bezwarende titel en geen schenking, zoals bevestigd door het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2010 en Cass. 5 januari 2017).

24. Ook de inbreng in onverdeeldheid via huwelijkscontract van eigen roerend vermogen levert een huwelijksvoordeel op voor de echtgenoot die mede-eigenaar wordt van die goederen (cf. de inbreng in een gemeenschappelijk vermogen, of in een gemeenschap of vennootschap van aanwinsten die aan een scheiding van goederen wordt toegevoegd, Cass. 12 januari 2017). De inbreng moet dus als een niet-schenking worden gekwalificeerd. Bijgevolg kan op deze inbreng ook geen schenkbelasting worden geheven, noch het verkooprecht in geval van inbreng van onroerende goederen.

25. De civielrechtelijke kwalificatie van de toekenning boven de helft aan de langstlevende echtgenoot van de aanwinsten en de integrale niet-aanwinsten worden op grond van art. 1465 BW in geval van samenloop met een niet-gemeenschappelijk kind wel als een schenking beschouwd. Echter, dit maakt van dit huwelijksvoordeel nog geen schenking. De afwijkende kwalificatie strekt er immers enkel toe de rechten van de reservataire erfgenamen te vrijwaren (Cass. 5 januari 2017). Ze leidt dus niet tot een volledige assimilatie van het huwelijksvoordeel met een schenking. Op dit huwelijksvoordeel waarvan de reservataire erfgenaam desgevallend de inkorting zal kunnen vragen, is art. 2.7.1.0.5 VCF dan ook niet van toepassing.

5) Tussentijdse samenvatting

26. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.2 VCF, art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, art. 2.7.1.0.4 VCF en art. 2.7.1.0.5 VCF niet. Die verrichtingen verlenen immers huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen, en de aanvragers gaan niet over tot enige schenking of kosteloze beschikking, a fortiori niet waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld, noch kwalificeren als een erfrechtelijke verkrijging. Dit impliceert dat de overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding niet onderworpen is aan schenk- of erfbelasting. Voormelde overgang/toebedeling valt dus niet onder de hierboven vermelde decretale bepalingen. Aangezien de voorgenomen planning geen enkele fiscale bepaling frustreert, kan er ook geen sprake zijn van fiscaal misbruik.

b. Subjectief element: civielrechtelijk oogmerk dat niet strekt tot verkrijgen belastingvoordeel

1) De huidige planning beantwoordt niet volkomen aan de wensen

27. De aanvragers laten gelden dat hun keuze voor de voorgenomen verrichtingen geenszins strekt tot het verkrijgen van een belastingvoordeel. Dit lichten zij hieronder nader toe.

28. Als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de wet van 22 juli 2018 zijn zij tot de vaststelling gekomen dat het mogelijk is om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen met civielrechtelijke voordelen die hun huidige verrekenbedingen niet kunnen bieden. Het BW laat op vandaag immers toe om een verblijvingsbeding aan onverdeeldheden te koppelen waardoor onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende zullen toekomen, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen overeenkomstig de nader in de nieuwe huwelijksovereenkomst te specifiëren modaliteiten (cf. art. 1469, §1 BW). De voorgenomen verrichtingen bieden de langstlevende dan ook een veel comfortabelere positie dan deze die door het finaal dan wel tussentijds verrekenbeding wordt geschapen:

  • Wat het verrekenbeding bij overlijden betreft:

    • De samenstelling en de nettowaarde van de verrekenmassa moet worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot;
    • Bij ontstentenis van akkoord wordt de samenstelling en de nettowaarde van de verrekenmassa door een deskundigencollege vastgelegd; en
    • Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.

29. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding zijn al de stappen voor de toepassing van het verrekenbeding bij overlijden niet nodig, en treedt de langstlevende, vanaf de kennisgeving van zijn/haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen, die hem/haar in natura verblijven. Juist hierdoor is er voor de langstlevende op civielrechtelijk vlak een veel comfortabelere positie dan bij een verrekenbeding.

  • Wat de tussentijdse verrekening betreft:

    • De verrekenmassa op basis waarvan de verrekenvordering wordt vastgesteld, bestaat enkel uit de gehele of gedeeltelijke nettowaarde van roerende aanwinsten of roerende niet-aanwinsten; en
    • De verrekening verleent geen enkele zakenrechtelijke aanspraak op elkaars goederen. Zij verleent de echtgenoten enkel een verbintenisrechtelijk vorderingsrecht. Indien dit vorderingsrecht tijdens het huwelijk toch wordt uitgeoefend, impacteert dit de eigendomsaanspraak van de echtgenoot die de vordering moet aflossen.

30. Het voorgenomen verblijvingsbeding kan zowel betrekking hebben op het roerend als onroerend vermogen van de aanvragers. In tegenstelling tot een eventuele tussentijdse verrekening, biedt dat de langstlevende zakenrechtelijke gemoedsrust en comfort. Daardoor sluit de verblijving veel beter aan op het beoogde uitgangspunt van de aanvragers.

2) Tussentijdse conclusie

31. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers de voorgenomen verrichtingen duidelijk overwegen omwille van niet-fiscale motieven. Er kan maar sprake zijn van fiscaal misbruik indien ook het vereiste subjectieve element is vervuld, met name het feit dat een belastingplichtige een rechtshandeling (of het geheel van rechtshandelingen) alleen kiest met als wezenlijk doel het verkrijgen van een belastingvoordeel. De aanvragers verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven er hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de voorgenomen verrichtingen die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

c. Conclusie

32. De aanvragers hebben op basis van een goed overwogen uitgangspunt een planningstraject uitgewerkt waarin zij de toekenning van bestaande onverdeeldheden alsook bepaalde goederen die in onverdeeldheid zullen worden gebracht via een verblijvingsbeding aan de langstlevende echtgenoot waarborgen.

33. De motieven zijn duidelijk aangehaald en zijn niet-fiscaal van aard. Om die reden menen de aanvragers dat de voorgenomen verrichtingen bij overlijden van de eerste echtgenoot niet leiden tot de heffing van successierechten en dat deze verrichtingen geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2. Vlaamse Codex Fiscaliteit.

34. Een verblijving van de volledige onverdeeldheid toegevoegd via het huwelijkscontract kan niet worden belast in de erfbelasting. Erfbelasting kan immers maar verschuldigd zijn op basis van een decreet (artikel 170 van de Grondwet). Bij gebrek aan decretale bepaling in die zin, kan de verblijving van eigen onverdeeld vermogen tussen echtgenoten niet worden belast (zie in dat verband ook Voorafgaande Beslissing nr. 19053 per 21 oktober 2019).

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

35. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

36. De aanvragers wensen bij wijze van huwelijksvoordeel een verblijvingsbeding te koppelen aan:

  • bepaalde roerende en onroerende goederen die zij thans in onverdeeldheid aanhouden; en
  • bepaalde roerende en onroerende goederen die één van hen thans exclusief aanhoudt en onderling in onverdeeldheid zal brengen.[1]

37. Voor goederen die op het moment van overlijden niet onverdeeld zijn maar exclusief aan één echtgenoot toebehoren, of goederen waarop het verblijvingsbeding geen betrekking heeft, blijft de regel gelden dat ze onderworpen worden aan het optioneel finaal verrekenbeding bij overlijden.

38. Algemeen wordt vooreerst aanvaard dat de voorgenomen verrichtingen welke bij huwelijksovereenkomst zouden plaatsvinden, namelijk de overeenkomst van inbreng en die van toebedeling via een verblijvingsbeding, overeenkomsten onder bezwarende titel zijn. Bovendien blijven deze overeenkomsten onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk, dit in tegenstelling tot hetgeen geldt voor bedingen van aanwas.

39. De inbreng door de aanvragers van eigen goederen in de nieuwe onverdeeldheid is fiscaal gezien de overdracht (onder bezwarende titel) van een onverdeeld deel. Voor zover deze verrichting betrekking heeft op roerende goederen, is hierop geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.

40. Voor wat de toebedeling via het verblijvingsbeding betreft, is het zo dat de toebedeling van de volledige onverdeeldheid aan de langstlevende geen erfrechtelijke verkrijging is doch wel een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden.

41. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting.

42. Voor een dergelijke overdracht in het kader van een toebedeling van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden maakt de fiscale regelgeving hierop een uitzondering door de overdracht (zowel van onroerende als van roerende goederen) onder de erfbelasting te plaatsen op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Deze bepaling is hier echter niet van toepassing, zoals de aanvrager aangeeft, vermits er in casu geen sprake is van een gemeenschappelijk vermogen.

43. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

44. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
  • op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

45. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de antimisbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven (zie hierna).

De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

De anti-misbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), meer bepaald een fictiebepaling, van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

46. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgenomen verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF zijn evenmin van toepassing op de voorgenomen verrichtingen.

47. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Uit bijkomende toelichting omtrent het lot van de onroerende goederen blijkt dat alle onroerende goederen op vandaag onverdeeld worden aangehouden. Het is de wens van de echtgenoten dat het verblijvingsbeding op al dit vastgoed betrekking zal hebben.