Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20042 - Overgang naar stelsel van scheiding van goederen en toevoeging van een verblijvingsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 20042 - Overgang naar stelsel van scheiding van goederen en toevoeging van een verblijvingsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
20042
Datum beslissing
7 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers zijn gehuwd op xx.xx.1978. Ze zijn op heden gehuwd onder het Belgisch wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract dd. xx.xx.1978 verleden voor Mr. […], destijds notaris te […], waarin een verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende echtgenoot is opgenomen, volgens hetwelk de volle eigendom van het volledige gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot toekomt bij overlijden zonder afstammelingen. Hun huwelijksvermogensstelsel is sedertdien ongewijzigd gebleven. De aanvragers hebben geen afstammelingen, hetgeen, gezien de leeftijd van de aanvragers, ook zo zal blijven. Zij beschikken over een omvangrijk gemeenschappelijk vermogen, dat geheel is opgebouwd uit aanwinsten tijdens het huwelijk.

2. Thans wensen de aanvragers hun huwelijksvermogensstelsel aan te passen naar een stelsel van scheiding van goederen, waarbij elke echtgenoot ingevolge de ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen de onverdeelde helft zal verkrijgen van alle roerende en alle onroerende goederen. Aan deze onverdeeldheden wensen de aanvragers een verblijvingsbeding toe te voegen.[1]

3. De aanvragers wensen met betrekking tot voormelde verrichtingen zekerheid te verkrijgen over de fiscale behandeling hiervan, zowel bij leven, als bij overlijden, vooraleer zij deze wijzigingen doorvoeren. Zij wensen bevestiging te krijgen dat de wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel naar het stelsel van zuivere scheiding van goederen gevolgd door de toevoeging van een verblijvingsbeding aan de onverdeeldheden die ingevolge deze wijziging ontstaan, niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door advocaat […], geboren te […] op xx.xx.1969, wonende te […], in naam van zijn cliënten, namelijk de echtgenoten:

a) De heer X, geboren te […] op xx.xx.negentienhonderddrieënvijftig, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […];

b) Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.negentienhonderdeenenvijftig, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […];

Beiden wonende te […].

5. De echtgenoten hebben geen afstammelingen.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

I. Eerste verrichting: wijziging huwelijksvermogensstelsel naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen

6. De aanvragers wensen hun huwelijksvermogensstelsel te wijzigen van een stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten (wettelijk stelsel) naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen.

7. Door deze overgang zal het gemeenschappelijk vermogen dat tussen de aanvragers bestaat, worden ontbonden. Ingevolge deze ontbinding zullen alle goederen die deel uitmaakten van het gemeenschappelijk vermogen terechtkomen in een postcommunautaire onverdeeldheid. De aanvragers zullen niet onmiddellijk overgaan tot de verdeling van deze onverdeeldheid. Zij zullen alle roerende en onroerende goederen uit hun voormalig gemeenschappelijk vermogen elk voor de onverdeelde helft aanhouden.

II. Tweede verrichting: toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de bestaande onverdeeldheid

8. De aanvragers willen de goederen die ingevolge de eerste verrichting in exclusieve onverdeeldheid aan hen zullen toebehoren bij het overlijden van de eerststervende onder hen, toebedelen aan de langstlevende. Zij willen daarom een verblijvingsbeding toevoegen aan hun toekomstig stelsel van zuivere scheiding van goederen. Hierdoor zullen alle onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren.

9. In geval van echtscheiding zal de onverdeeldheid volgens de verhoudingen zoals deze bestaan op het moment van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel worden verdeeld, aangezien de doelstelling om elkaar te beschermen dan niet van toepassing is.

III. Motivering van de aanvraag

I. Eerste verrichting: wijziging huwelijksvermogensstelsel naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen

10. De aanvragers hebben sedert het aangaan van hun huwelijk in 1978 een omvangrijk gemeenschappelijk vermogen opgebouwd. De aanvragers willen tijdens hun leven echter niet langer gebonden zijn door de beperkingen die een gemeenschapsstelsel hen met betrekking tot hun eigendomsrecht oplegt. Zij willen de mogelijkheid hebben om hun eigen aandeel in de goederen, waarvoor zij hun ganse leven hard hebben gewerkt, vrij te beheren en hier vrij over te beschikken. Deze wens naar zelfstandigheid is ingegeven door volgende overwegingen.

11. Ten eerste wensen de aanvragers zelf te kunnen investeren en zelf te kunnen inschatten welke risico's zij willen nemen, zonder afhankelijk te zijn van de toestemming van hun echtgenoot enerzijds, maar ook zonder deze echtgenoot aan deze risico's te onderwerpen anderzijds. In het stelsel van scheiding van goederen zijn zij vrij om eigen keuzes te maken, zonder het risico te lopen dat hun echtgenoot zal lijden onder de schulden die hier mogelijks uit zouden kunnen voortkomen.

12. Ten tweede zijn de aanvragers op een leeftijd gekomen waarop zij beginnen nadenken over de planning van hun vermogen en de bevoordeling van enkele familieleden. Ingevolge de overstap naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen verkrijgt elke echtgenoot de mogelijkheid om vrij te beschikken over zijn of haar aandeel in het voormalig gemeenschappelijk vermogen in het voordeel van zijn of haar eigen familie (want de aanvragers hebben geen afstammelingen), zonder de inmenging van de andere echtgenoot.[2] Voor de echtgenoten voelt het ook logischer aan om eigen vermogen te schenken aan familieleden dan gemeenschappelijk vermogen, omdat de ene echtgenoot niet noodzakelijk dezelfde mate van genegenheid voelt voor de familieleden van de andere, en omgekeerd. Hun situatie verschilt in dat opzicht van die van een gehuwd koppel met kinderen.

13. De aanvragers hebben uiteraard niet de bedoeling om hun eigen vermogen onmiddellijk én integraal te gaan investeren of wegschenken na de wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel. Wel wil elke echtgenoot minstens de mogelijkheid hebben om - telkens hij of zij dit opportuun acht - zelfstandig tot belegging, wederbelegging of bevoordeling over te gaan. Zolang de echtgenoten deze noodzaak niet ervaren, zullen zij de goederen uit hun voormalig gemeenschappelijk vermogen samen blijven beheren. Bijgevolg zullen de aanvragers bij de overstap naar het stelsel van scheiding van goederen in eerste instantie nog niet tot een integrale verdeling van de postcommunautaire onverdeeldheid overgaan. Elk goed dat deel uitmaakte van het gemeenschappelijk vermogen zal voor de onverdeelde helft toekomen aan elke echtgenoot. Op die manier bieden de aanvragers elkaar ook de zekerheid dat het vermogen dat zij samen tijdens hun huwelijk hebben opgebouwd in absoluut gelijke mate aan hen toekomt. Een verdeling is maar aan de orde wanneer een echtgenoot zijn of haar aandeel in een bepaald goed wil gebruiken voor een investering of bevoordeling. Hij of zij kan er dan voor kiezen om met betrekking tot dat welbepaalde goed uit onverdeeldheid te treden.

14. De situatie van de aanvragers is vergelijkbaar met de feiten die ten grondslag lagen aan de voorafgaande beslissing nr. 19053 dd. 21.10.2019. De echtgenoten in kwestie hadden hun huwelijksstelsel in 2016 gewijzigd van een gemeenschapsstelsel naar een stelsel van scheiding van goederen. Bij deze overgang hebben zij eveneens beslist om de postcommunautaire onverdeeldheid niet te verdelen. Alle goederen die tot het gemeenschappelijk vermogen behoorden, bleven in onverdeeldheid tussen hen. Sommige van deze onverdeelde goederen hebben de echtgenoten weggeschonken aan hun kinderen. De overige onverdeeldheden wilden zij onderwerpen aan een verblijvingsbeding, dat volgens de Vlaamse Belastingdienst geen aanleiding zou geven tot schenk- of erfbelasting. Ook de huidige aanvragers wensen een dergelijk beding aan hun nieuwe huwelijksvermogensstelsel toe te voegen, zoals hieronder wordt toegelicht.

II. Tweede verrichting: toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de bestaande onverdeeldheid

15. Hetgeen na de gewenste investeringen en bevoordelingen overblijft van de eigen vermogens van de echtgenoten op het ogenblik van hun overlijden, wensen zij aan de langstlevende echtgenoot te laten toekomen. Hiervoor wensen zij een verblijvingsbeding toe te voegen aan de exclusieve onverdeeldheden die zullen ontstaan ingevolge de wijziging van het stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen.

16. De aanvragers verzoeken te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

17. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het beoogde verblijvingsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de wet Huwelijksvermogensrecht omschreven.

18. Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in artikel 1429bis BW).

19. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

20. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

21. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is nadat de voorgenomen wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel is uitgevoerd (zie Eerste verrichting). Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (artikel 1469, §1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de wet van 22 juli 2018).

22. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor een van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Aangezien de aanvragers geen kinderen hebben, zal dit voordeel per definitie niet inkortbaar zijn op grond van de artikelen 1458, 1464 of 1465 BW.

23. Deze civielrechtelijke kwalificatie van een huwelijksvoordeel als niet-schenking werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

24. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

25. Omwille van de kwalificatie als (volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dit artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

26. Het verblijvingsbeding zou weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven).

27. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

28. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

29. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap meer nadat zij van stelsel zijn veranderd. Ze zullen vanaf dat moment gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen. Hun verblijvingsbeding zal louter betrekking hebben op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

30. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigden de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

31. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van het overwogen verblijvingsbeding.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

32. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

33. Het voorgenomen verblijvingsbeding verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

34. Het voorgenomen verblijvingsbeding wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerststervende echtgenoot. Als het voordeel pas bij overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als een kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

35. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding.

Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

36. De uitwerking van het verblijvingsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

37. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas.

38. Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

39. Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst, zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.

40. In de eerste plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in artikel 1100/1§ 4 BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).

41. In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat ten bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn. Daarvan kan slechts sprake zijn als de inleg van beide partijen gelijkaardig is, en als de levenskansen van beide partijen gelijkwaardig zijn.

42. Aanvragers wijzen erop dat de inleg in hun geval wel degelijk gelijk is. De onverdeeldheid waarop het verblijvingsbeding betrekking zal hebben, zal afkomstig zijn van de vereffening van de gemeenschap waarin ze volkomen gelijk gerechtigd zijn.

43. De levensverwachtingen tussen de aanvragers zijn zo goed als gelijk. Ze verschillen nauwelijks van leeftijd en zijn beiden in goede gezondheid.

44. Hoewel ze aldus voldoen aan de strikte voorwaarden voor een aanwasbeding conform het SP 17044, is dit in hun geval irrelevant. Het verblijvingsbeding dat ze sluiten moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas gelden.

45. Het door de aanvragers overwogen verblijvingsbeding kwalificeert immers niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn. Het mag daarom niet worden beoordeeld op basis van het SP 17044.

46. De overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting omdat het als een huwelijksvoordeel kwalificeert en op grond van de bepalingen van het burgerlijk wetboek geen schenking is, en niet erfrechtelijk verkregen wordt (zoals hoger toegelicht).

III. De combinatie van de eerste en de tweede verrichting

47. Zoals uiteengezet wensen de aanvragers eerst hun huwelijksvermogensstelsel te wijzigen van een wettelijk stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Zij wensen immers meer vrijheid en onafhankelijkheid in het beheer over hun goederen. Tegelijk willen zij elkaar ook beschermen, moest één van hen overlijden. Daarom willen zij het vermelde verblijvingsbeding in hun huwelijkscontract opnemen.

48. Beide verrichtingen volgen op elkaar, maar zijn niet onderling met elkaar verbonden. De aanvragers zijn vrij om hun huwelijksvermogensstelsel te wijzigen als zij menen dat een ander stelsel beter aansluit bij hun noden in deze fase van hun leven. Zij zijn tevens vrij om elkaar te beschermen, indien één van hen zou overlijden.

49. Om beide doelstellingen te realiseren, kunnen de aanvragers niet anders dan beide verrichtingen opeenvolgend uit te voeren. Als zij zouden kiezen voor een stelsel van scheiding van goederen zonder onmiddellijk enige bescherming voor de langstlevende in te bouwen, blijft de langstlevende onbeschermd achter bij een plots overlijden. Dit willen zij uiteraard te allen tijde vermijden.

50. In het kader van de voormelde voorafgaande beslissing nr. 19053 dd. 21.10.2019 hadden de aanvragers hun stelsel enkele jaren voor de aanvraag gewijzigd naar een stelsel van scheiding van goederen, met behoud van de postcommunautaire onverdeeldheid. Om de langstlevende te beschermen kozen zij toen voor een verrekenbeding. Een verblijvingsbeding over onverdeelde goederen als huwelijksvoordeel was in de toenmalige stand van de wetgeving immers nog niet aan de orde. Na de hervorming van het huwelijksvermogensrecht stelden de aanvragers vast dat dit verblijvingsbeding de langstlevende een veel comfortabelere positie zou kunnen bieden dan het verrekenbeding.

51. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding kan de langstlevende vanaf het overlijden van de eerststervende in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen treden, die hem of haar in natura verblijven. Andere clausules in het stelsel van scheiding van goederen laten dit niet toe (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1).

52. Ook voor de huidige aanvragers is de keuze voor het verblijvingsbeding door die overwegingen ingegeven. In tegenstelling tot de aanvragers van de voorafgaande beslissing nr. 19053, kunnen zij dit verblijvingsbeding echter onmiddellijk implementeren in hun huwelijkscontract en hoeven zij bijgevolg niet eerst vrede te nemen met een verrekenbeding, dat civielrechtelijk minder aantrekkelijk is voor hen. De langstlevende is hierdoor onmiddellijk beschermd en dit op de manier die de echtgenoten het meest aangewezen vinden.

53. De situatie van de huidige aanvragers dient bijgevolg op dezelfde manier te worden beoordeeld als in de voorafgaande beslissing nr. 19053. De toevoeging van een verblijvingsbeding aan onverdeeldheden die voortkomen uit de ontbinding van een gemeenschappelijk vermogen valt niet onder het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF, noch is er sprake van een beding van aanwas in de zin van het SP 17044, om de redenen die hierboven reeds zijn uiteengezet. Of deze toevoeging onmiddellijk na de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel naar het stelsel van scheiding van goederen gebeurt dan enige tijd daarna, is louter afhankelijk van de civielrechtelijke context en is vanuit fiscaal oogpunt bijgevolg irrelevant.

IV. Geen misbruik

54. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

55. Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

56. Geen van de door de aanvragers overwogen verrichtingen frustreren echter enige toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

57. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om meer vrijheid te bekomen en tot een billijke regeling te komen voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

58. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF en artikel 2.7.1.0.5 VCF. De aanvragers willen overgaan van een stelsel met gemeenschap van aanwinsten naar een stelsel van scheiding van goederen, omdat de regels uit het gemeenschapsstelsel inzake het beheer van goederen en het verhaal van schuldeisers hen niet meer als de meest geschikte voorkomen. Zij willen hierbij voorzien in een bescherming voor de langstlevende onder hen. Zij zijn tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de wet van 22 juli 2018, mogelijk is om in een stelsel van scheiding van goederen (dus zonder dat de bestuursbeperkingen en schuldenregeling van het gemeenschapsstelsel van toepassing zijn) huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die een verrekenbeding niet biedt (zie supra, nr. 51).

59. Met betrekking tot onverdeeldheden laat de civiele wet nu immers toe dat een verblijvingsbeding daaraan wordt gekoppeld, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren. Een dergelijke regeling sluit veel beter aan bij de hoger omschreven doelstellingen van de aanvragers dan een gemeenschapsstelsel, gecombineerd met een verblijvingsbeding, of dan een stelsel van scheiding van goederen gecombineerd met een verrekenbeding.

Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

60. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

61. De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen.

V. Niet-fiscale motieven

62. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers de voorgenomen verrichtingen overwegen omwille van niet-fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de twee voorgenomen verrichtingen die ze voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

63. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

64. Voorgenomen verrichtingen.

Aanvragers stellen over te willen gaan van een wettelijk stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten naar een basisstelsel van scheiding van goederen waarbij elke echtgenoot ingevolge de ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen de onverdeelde helft zal verkrijgen van alle roerende en alle onroerende goederen. Aan deze onverdeeldheden wensen de aanvragers een verblijvingsbeding toe te voegen.

65. Onderzoek fiscaal misbruik.

Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de antimisbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

In de voorgenomen verrichting wordt een overstap van een wettelijk stelsel naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen onmiddellijk gevolgd door de toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeeldheid die ingevolge de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel is ontstaan.

Deze voorgenomen verrichting maakt fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien er eenheid van opzet aanwezig is. Uit de voorgenomen verrichting kan worden afgeleid dat deze tot doel heeft de rechtstreekse toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF en bijgevolg finaal de erfbelasting op de toebedeling aan de langstlevende te ontwijken en dat het ontwijken van de erfbelasting de enige/overwegende beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen.

De door partijen aangehaalde niet-fiscale motieven - met name het vrije beheer en de vrije beschikking over hun goederen en de wederzijdse bescherming in geval van overlijden van één van hen - wegen niet op tegen de fiscale motieven. Uit de aanvraag (randnr. 13) blijkt dat partijen de intentie hebben om de goederen uit hun voormalig gemeenschappelijk vermogen samen te blijven beheren. Partijen hebben bovendien al een stelsel van gemeenschap van goederen met een verblijvingsbeding ten voordele van de langstlevende echtgenoot, volgens hetwelk de volle eigendom van het volledige gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot toekomt bij overlijden zonder afstammelingen. Wat de bescherming van de langstlevende betreft leidt dit burgerrechtelijk tot hetzelfde resultaat.

Bijgevolg zal bij overlijden van één van de echtgenoten waarbij het verblijvingsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenoot, het art. 2.7.1.0.4 VCF worden toegepast op de toebedeling aan de langstlevende. Ingevolge het fiscaal misbruik, zal de wijziging van het stelsel met toepassing van het verblijvingsbeding immers niet tegenstelbaar zijn aan de Vlaamse Belastingdienst wegens ontwijking van art. 2.7.1.0.4 VCF.

66. De artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3,3° en 2.7.1.0.5 VCF zijn niet van toepassing op de huidige verrichting.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF spreekt deze beslissing zich niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.

Voetnoten

[1] De ontwerpakte van het wijzigend huwelijkscontract wordt voorgelegd.

[2] Echter wel rekening houdende met de regels inzake het primair huwelijksvermogensrecht.