VB 19036 - Kanscontract
- Nummer
- 19036
- Datum beslissing
- 16 september 2019
- Publicatiedatum
- 19 november 2019
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvragers wensen een deel van hun roerende vermogen uit hun gemeenschappelijk vermogen te brengen en vervolgens een beding van aanwas af te sluiten met betrekking tot dit uitgebrachte vermogen.
2. Zij wensen voorafgaand bevestiging te krijgen dat:
2.1. de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen – voorafgaand aan het afsluiten van het beding van aanwas – in combinatie met het beding van aanwas geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF;
2.2. het beding van aanwas kwalificeert als een kanscontract onder bewarende titel;
2.3. bijgevolg het beding van aanwas geen schenking is en dus niet onderworpen is aan de schenkbelasting overeenkomstig de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1, §2 VCF;
2.4. bijgevolg het beding van aanwas geen schenking is en dus niet onderworpen is aan de erfbelasting overeenkomstig de artikelen 2.7.1.0.3, 3° VCF en 2.7.1.0.5 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
3. De aanvraag wordt ingediend door […] namens:
3.1. de heer X, geboren te […] op xx.xx.1941, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […];
3.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1944, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […];
De heer X en mevrouw Y worden hierna ook gezamenlijk genoemd de “aanvragers”.
4. De aanvragers zijn gehuwd onder een gemeenschapsstelsel beperkt tot de aanwinsten (“communauté des biens réduite aux acquêts”) ingevolge huwelijkscontract verleden voor meester […], gewezen notaris te […], op xx.xx.1968.
5. Zij hebben samen twee kinderen, te weten:
5.1. De heer Kind 1, geboren te […] op xx.xx.1970, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […].
5.2. Mevrouw Kind 2, geboren te […] op xx.xx.1973, van Belgische nationaliteit, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […].
6. De aanvragers wonen sedert meer dan vijf (5) jaar in het Vlaamse Gewest.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
7. De aanvragers zijn onder andere eigenaar van:
7.1. twintig (20) aandelen van de naamloze vennootschap “vennootschap A”, met maatschappelijke zetel te […], met ondernemingsnummer […] opgericht ingevolge akte van xx.xx.1991, verleden voor meester […], gewezen notaris te […] (hierna de “aandelen vennootschap A”);
7.2. een verzameling kunstvoorwerpen (hierna de “kunstcollectie”);
7.3. drie (3) spaarrekeningen bij […], één (1) effectenrekening bij […] en één (1) effectenrekening bij […] (hierna gezamenlijk de “effectenportefeuille”).
8. Deze goederen behoren allicht tot het gemeenschappelijk vermogen van de aanvragers.
9. Voorafgaand aan het afsluiten van het beding van aanwas wensen de aanvragers evenwel, voor zoveel als nodig, over te gaan tot de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen van de “aandelen vennootschap A”, de kunstcollectie en de effectenportefeuille, zodat deze aan hen beiden in onverdeeldheid zullen toebehoren.
10. De aanvragers wensen verder onderling een overeenkomst te sluiten betreffende de “aandelen vennootschap A”, de kunstcollectie en de effectenportefeuille, waarbij zij bij wijze van kanscontract onder bezwarende titel overeenkomen dat bij het overlijden van de eerststervende van hen, zijn of haar (onverdeeld) deel van de voormelde vermogensbestanddelen in volle eigendom zal toekomen aan de langstlevende onder hen. Elk van de partijen zal aldus zijn of haar voormelde aanspraak op voormelde goederen in volle eigendom afstaan aan de andere partij, onder de opschortende voorwaarde van vóóroverlijden, en elk van de partijen verkrijgt als tegenprestatie voor deze afstand een gelijke kans om de voormelde vermogensbestanddelen toebehorend aan de andere partij, te verwerven indien hij of zij het langst leeft.
11. Met betrekking tot de “aandelen vennootschap A”, de kunstcollectie en de effectenportefeuille wensen de aanvragers dus een beding van aanwas af te sluiten. Deze overeenkomst zal worden afgesloten volgens de volgende modaliteiten (een ontwerp van overeenkomst wordt toegevoegd als bijlage):
- de verwerving ten voordele van de langstlevende echtgenoot zal gebeuren met ingang van het overlijden van de eerststervende, zonder terugwerkende kracht;
- de overeenkomst wordt aangegaan voor een onbepaalde duur. De partijen sluiten de overeenkomst evenwel af onder de uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde van beëindiging van hun huwelijk. Gelet op de duurzaamheid van hun relatie kan dit niet als een zuiver potestatieve voorwaarde worden gezien (Antwerpen 3 juni 2009, T.Not. 2011, afl. 10, 517, noot PUELINCKX-COENE, M.; R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, p. 968 e.v., 1636);
- zolang het kanscontract geldt en beide partijen in leven zijn, mogen zij hun onverdeelde aanspraken op de “aandelen vennootschap A”, of hun onverdeelde aanspraken in de kunstcollectie of effectenportefeuille, voorwerp van het kanscontract, niet vervreemden (noch onder bezwarende titel, noch om niet), in pand geven, in betaling geven of op enigerlei andere wijze (met zakelijke rechten) bezwaren, behoudens uitdrukkelijke goedkeuring van de andere partij. Wel kunnen zij, mits het akkoord van de andere partij, overgaan tot vervreemding van de vermogensbestanddelen en de vervanging ervan door andere vermogensbestanddelen die in de plaats van de vervreemde goederen zullen treden en aan het kanscontract onderworpen zijn.
III. Motivering van de aanvraag
Uitbreng uit de gemeenschap
12. De aanvragers zijn sedert meer dan veertig (40) jaar gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten (“communauté des biens réduite aux acquêts”).
13. Hun vermogen hebben ze gedurende deze veertig (40) jaar opgebouwd en doen groeien, maar is in de kiem afkomstig van het vermogen dat mevrouw Y destijds uit het vermogen van haar ouders heeft verkregen. Haar vader heeft immers het transportbedrijf ‘[…]’ opgericht (weliswaar onder de naam van diverse vennootschappen, wat pas in een latere fase is verworden tot het huidige […]).
14. Echter, gelet op de lange duurtijd van hun huwelijk heeft er zeker voor een belangrijk deel vermenging plaatsgevonden tussen hun respectieve eigen vermogens (en dus in het bijzonder het eigen vermogen van mevrouw Y) en het gemeenschappelijk vermogen. De aanvragers verklaren dat zij op vandaag niet afdoend over de nodige bewijzen beschikken om het eigen karakter van bepaalde vermogensbestanddelen aan te tonen. Zij verklaren bovendien dat hun volledige vermogen minstens gevoelsmatig gemeenschappelijk vermogen is dat zij samen door gezamenlijke inspanningen hebben opgebouwd tijdens hun huwelijk. Tot slot is, gelet op het vermoeden van gemeenschap zoals bepaald in artikel 1405 BW, het integrale vermogen waarover zij op vandaag beschikken, tot bewijs van het tegendeel gemeenschappelijk vermogen.
15. De aanvragers wensen de “aandelen vennootschap A”, de kunstcollectie en de effectenportefeuille – die dus tot bewijs van het tegendeel deel uitmaken van hun gemeenschappelijk vermogen – integraal in volle eigendom toe te bedelen aan de langstlevende onder hen. Op deze manier wensen zij de langstlevende echtgenoot te beschermen bij het overlijden van de eerststervende, om zo de levensstandaard en -kwaliteit na het overlijden van de eerststervende te garanderen.
16. De aanvragers weten dat er andere technieken zijn om de betrokken delen van het vermogen aan de langstlevende echtgenoot toe te kennen. Echter, geen van de klassieke planningstechnieken beantwoordt aan de uitgangspunten en wensen van de aanvragers:
- Zo heeft immers artikel 1464 B.W. (en artikel 1458 B.W.) een belangrijke impact op de planning via huwelijksvoordelen, waarbij elke toekenning van meer dan de helft van de niet-aanwinsten een op het beschikbaar deel aanrekenbaar huwelijksvoordeel is, met een mogelijke inkorting tot gevolg. Een planning via huwelijksvoordelen (zowel van gemeenschapsgoederen als van eigen goederen, cf. artikel 1469 §1 B.W.) is daarom dan ook niet wenselijk. De aanvragers vrezen namelijk dat er na het overlijden van één van hen discussie zou kunnen ontstaan met de kinderen over het gemeenschappelijk karakter van bepaalde vermogensbestanddelen, waarbij een van de kinderen mogelijk zal trachten om het eigen karakter van bepaald vermogen alsnog aan te tonen. Dit bewijs kan immers ook door de kinderen (als algemene rechtsopvolger) worden geleverd met alle middelen van recht, inclusief getuigen en vermoedens, en zelfs de algemene bekendheid (R. BARBAIX, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, p. 57, nrs. 97-99);
- Een toekenning via schenking, contractuele erfstelling of via testament is a fortiori niet te verkiezen, aangezien elk van deze toekenningen hoe dan ook integraal aanrekenbaar is op het beschikbaar deel en dus mogelijk voor inkorting vatbaar is. Bovendien is een toekenning via schenking of testament precair in hoofde van de begiftigde c.q. langstlevende echtgenoot, gelet op de herroepelijkheid van de schenking tussen echtgenoten (artikel 1096 B.W.) respectievelijk de ad nutum herroepelijkheid van een testament.
17. De aanvragers zien de uitbreng van de voormelde vermogensbestanddelen, in combinatie met een beding van aanwas, dan ook als enige mogelijkheid om er met een sluitende zekerheid voor te zorgen dat dit vermogen zonder discussie of inmenging van hun kinderen aan de langstlevende van hen toekomt.
18. Ten slotte verklaren de aanvragers dat zij hun huidige huwelijksvermogensstelsel niet wensen te ontbinden, en niet wensen over te stappen naar een stelsel van scheiding van goederen. Het is hun uitdrukkelijke wens om hun overige vermogen als gemeenschappelijk vermogen te behouden. De volledige overgang naar het stelsel van scheiding van goederen komt voor hen gevoelsmatig overeen met een echtscheiding. Zoals reeds hoger gezegd, lost de overgang naar een stelsel van scheiding van goederen bovendien de hogervermelde problematiek van de artikelen 1458 en 1464 BW niet op, die krachtens artikel 1469, §1 BW van overeenkomstige toepassing zouden zijn.
19. De uitbreng van een beperkt deel van hun roerend vermogen, in combinatie met een beding van aanwas, verzoent alle wensen en bekommernissen van de aanvragers.
Kanscontract onder bezwarende titel
20. Om een kanscontract onder bezwarende titel af te sluiten, moet er sprake zijn van evenwichtige kansen. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn (Standpunt nr. 17044 dd. 19.09.2018).
Gelijkaardige levensverwachting
21. De aanvragers hebben een gelijke overlevingskans. De heer X is momenteel achtenzeventig (78) jaar; mevrouw Y is momenteel vierenzeventig (74) jaar. Zij beschikken over eenzelfde goede gezondheid. Het leeftijdsverschil van minder dan vier (4) jaar kwalificeert onder de vigerende rechtspraak als een kansengelijkheid aangezien deze moet worden beoordeeld in de feiten en niet enkel mag gesteund worden op een objectieve leeftijd (Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, afl. 5, 364; Rb. Leuven 7 december 2007, TFR 2008, afl. 338, 322; Rb. Turnhout 7 januari 2005, CABG 2006, afl. 6, 60, noot MICHIELS, D.).
Gelijkwaardige inbreng
22. Voorafgaand aan het afsluiten van het beding van aanwas wensen de aanvragers over te gaan tot de uitbreng uit hun – vermoedelijk – gemeenschappelijk vermogen van de vermelde roerende vermogensbestanddelen. Ingevolge de uitbreng zal het vermogen in onverdeeldheid aan hen toebehoren, elk voor een gelijk deel. De inbreng van beide aanvragers is bijgevolg gelijkwaardig want gelijk.
Kanscontract onder bijzondere titel
23. Het kanscontract moet onder bijzondere titel zijn. Het beding van aanwas is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die een partij zal nalaten, noch al zijn onroerende, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.
24. De aanvragers wensen enkel een beding van aanwas te koppelen aan de “aandelen vennootschap A”, aan de kunstcollectie en aan de effectenportefeuille. Bijgevolg is het aanwasbeding onder bijzondere titel.
Geen fiscaal misbruik
25. De uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de afsluiting van het beding van aanwas maakt geen gecombineerde constructie uit die kwalificeert als fiscaal misbruik. De voorafgaande uitbreng is er immers enkel op gericht om de toebedeling van het voormelde vermogen aan de langstlevende echtgenoot te garanderen, elk mogelijk inkortingsrisico uit de weg te gaan en om iedere discussie met de kinderen te vermijden. De aanvragers beschikken dan ook over voldoende niet-fiscale motieven om de voorafgaande uitbreng in combinatie met een beding van aanwas te rechtvaardigen.
Geen verboden erfovereenkomst over een niet opengevallen nalatenschap
26. Overeenkomstig artikel 1100/1, § 4 BW zijn overeenkomsten of bedingen onder bezwarende titel altijd toegelaten als ze onder bijzondere titel zijn gesloten of gemaakt. In casu is het beding van aanwas zowel onder bezwarende titel als onder bijzondere titel, zodat er geen sprake is van verboden erfovereenkomsten.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
27. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
28. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
29. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”
- Artikel 2.8.4.1.1, §2 VCF dat luidt als volgt:
“Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”
- Artikel 2.7.1.0.3 VCF dat luidt als volgt:
“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;
2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
30. Een kanscontract (ten bezwarende en ten bijzondere titel) valt onder dezelfde fiscale regeling als een beding van aanwas, waarvoor onderstaande redenering kan worden gevolgd.
31. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen niet zijn onderworpen aan de erfbelasting of schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan het verkooprecht) mits het contract beperkt is, via beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.
32. Het contract is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.
33. Het kanscontract is in casu onder bijzondere titel aangezien het kanscontract betrekking heeft op de “aandelen vennootschap A”, de kunstcollectie en de effectenportefeuille. Vermits een effectenportefeuille beschouwd wordt als een universaliteit, aanvaardt Vlabel dat het contract betrekking heeft op de effectenportefeuille in haar geheel, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de vereiste dat het contract onder bijzondere titel moet zijn.
34. Zaakvervanging is mogelijk binnen een dergelijk contract. Het vervanggoed volgt dan dezelfde regels/bestemming als het goed dat het vervangt. Hetzelfde geldt voor meerwaarden.
In beide gevallen gelden volgende (bijkomende) voorwaarden:
- er moet in de akte conventionele zaakvervanging voorzien worden;
- als er zaakvervanging is, moet dit nog bevestigd worden op het moment van de verwerving van het nieuwe zaakvervangende goed.
Wat de beleggingsportefeuille betreft heeft de aanvaarding van de kwalificatie als feitelijke universaliteit tot gevolg dat er van rechtswege zaakvervanging optreedt. Het contract zal dus uitwerking krijgen op de beleggingsportefeuille zoals deze is samengesteld op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten ongeacht de gewijzigde samenstelling hiervan ingevolge transacties van wederbeleggingen.
35. Het contract wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.
36. Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van het contract etc...
37. De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van het contract. Het is evenwel mogelijk dat pas bij de realisatie van het contract blijkt dat bij het afsluiten van het contract niet aan deze voorwaarde was voldaan.
38. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er in casu sprake is van een gelijkaardige levensverwachting.
39. De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van het contract, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen).
40. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat de inleg van de aanvragers na de uitbreng van de betrokken roerende goederen uit het gemeenschappelijk vermogen gelijkwaardig is.
41. Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing, kan worden besloten dat het in casu om een kanscontract ten bezwarende titel gaat.
42. Het kanscontract onder bezwarende titel zal evenwel niet tegenstelbaar zijn aan de Vlaamse Belastingdienst.
Vermits het contract is gesloten vanaf 1 juni 2012 zal het immers afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen.
De voorgenomen verrichting waarbij eerst een deel van het roerend vermogen uit het gemeenschappelijk vermogen wordt gebracht en daaropvolgend met betrekking tot die roerende vermogensbestanddelen een kanscontract onder bezwarende titel wordt gesloten, maakt fiscaal misbruik uit in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF aangezien er eenheid van opzet aanwezig is. Partijen konden immers al veel eerder tot deze uitbreng overgaan. De eenheid van opzet blijkt des te meer uit het feit dat deze uitbreng onmiddellijk voorafgaat aan de sluiting van het kanscontract en daarbij een gelijkwaardige inleg wordt verzekerd, terwijl de betrokken goederen, volgens de bewoordingen van de aanvraag (zie randnr. 13), hoofdzakelijk afkomstig zijn uit het vermogen van mevrouw. De aangehaalde niet-fiscale motieven wegen niet op tegen de fiscale motieven.
43. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie-en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
OPMERKING: aanvragers deden een aanvraag tot een nieuwe voorafgaande beslissing, nl. Voorafgaande beslissing nr. 19056 dd. 25.11.2019.