Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18057 - Wijziging huwelijksstelsel gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 18057 - Wijziging huwelijksstelsel gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
18057
Datum beslissing
4 maart 2018
Publicatiedatum
25 maart 2019

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de schenking door de echtgenoten X-Y van de blote eigendom van de onroerende goederen gelegen te […], in een appartementsgebouw genaamd "A", er staande […], zijnde respectievelijk het appartement gelegen op de […] verdieping met partitienummer […] en het appartement gelegen op de […] verdieping met partitienummer […], die werden ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen nadat echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd hadden van scheiding van goederen naar het wettelijk stelsel, niet wordt beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 en dus niet beschouwd worden als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], te […] namens:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1953, […] en zijn echtgenote

Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1955, […], samenwonende te […].

3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, zijnde:

a. mevrouw kind 1, geboren te […] op xx.xx.1980, […], wonende te […], en;

b. mevrouw kind 2, geboren te […] op xx.xx.1982, […], wonende te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de Burgerlijke stand te […] op xx.xx.1977 onder het stelsel van scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris 1 te […] op xx.xx.1977.

5. Blijkens akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2017 werd het huwelijksvermogensstelsel van de heer X en mevrouw Y gewijzigd naar het wettelijk stelsel met toevoeging van een keuzebeding overeenkomstig de artikelen 1398 en volgende van het Burgerlijk Wetboek en werd een inbreng van eigen goederen door de heer X alsook door mevrouw Y bewerkstelligd.

De wijziging van het huwelijksvermogensstelsel komt tegemoet aan de wens van de echtgenoten om een zo ruim mogelijke solidariteit tussen hen tot stand te brengen. De oorspronkelijke keuze voor het huwelijksvermogensstelsel van scheiding van goederen was vooreerst ingegeven vanuit de wens van de ouders van de respectievelijke echtgenoten om het familievermogen te beschermen bij een eventuele ontbinding van het huwelijksstelsel. Bovendien oefenden beide echtgenoten een zelfstandige activiteit in ondernemingen uit zodat de keuze voor het stelsel van scheiding van goederen voor de hand lag. De echtgenoten wilden, gelet op hun zelfstandig statuut, hun aansprakelijkheden wederzijds beperken en elkaars vermogen beschermen. Na veertig jaar huwelijk en het opbouwen van een stabiel gezinsleven, met kinderen en kleinkinderen, beantwoordde het oorspronkelijk gekozen huwelijksvermogensstelsel niet aan de levenswijze en visie van de echtgenoten. Het stopzetten van de zelfstandige activiteit van mevrouw Y impliceerde ook het verdwijnen van het nut van de bescherming dat hun huwelijksstelsel van een scheiding van goederen bood. De echtgenoten opteerden bijgevolg voor een gemeenschapsstelsel dat beter beantwoordde aan de manier waarop zij hun leven en vermogen samen hebben opgebouwd. De echtgenoten leefden overigens al jaren volgens de filosofie van het wettelijk stelsel. Een aanpassing van hun huwelijkscontract was dan ook een volstrekt logische stap.

6. Het doel van de wijziging van huwelijksvermogensstelsel en van de inbreng in de huwelijksgemeenschap (zoals hierna verder toegelicht) bestond in de bescherming van de langstlevende echtgenoot, zoals ook blijkt uit het keuzebeding dat op hetzelfde ogenblik in het huwelijkscontract is opgenomen

Via het keuzebeding konden toebedelingen aan de langstlevende echtgenoot gebeuren dewelke onaanvechtbaar en onaantastbaar waren ten opzichte van de gemeenschappelijke kinderen.

7. DE INBRENG VAN GOEDEREN

7.1. In de akte tot wijziging van huwelijksvermogensstelsel hebben de echtgenoten de eigen onroerende en roerende goederen ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen. Daarmee werd een stelsel gecreëerd dat in casu zeer dicht tegen een stelsel van algehele gemeenschap aanleunt. De quasi volledige inbreng strookt met de wijze waarop de echtgenoten gedurende veertig jaar feitelijk hebben samengeleefd en hun vermogen hebben opgebouwd. Zij hebben gedurende hun huwelijk die goederen steeds als een gezamenlijke verdienste beschouwd.

7.2. De volgende onroerende goederen werden ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen:

  • Twee appartementen in een appartementsgebouw genaamd “A”, te […]
  • Een autostaanplaats in een complex genaamd “B”, te […]
  • Een kelder in een appartementsgebouw genaamd “C” te […],
  • Een perceel bebouwde grond te […],
  • Een garage in een kelderverdieping van een gebouwencomplex genaamd “D” te […],
  • Een herenhuis te […],
  • Twee garages in een onroerend complex genaamd “E” te […],
  • Een garage in een appartementsgebouw genaamd “F” te […]

7.3. Naast de inbreng van de onroerende goederen brachten de echtgenoten bovendien (conform artikel 3 van de akte tot wijziging van het huwelijksvermogensstelsel) hun eigen roerende goederen in, meer bepaald: alle meubels, roerende voorwerpen en personenwagens die zij bezitten, evenals de gelden, tegoeden op rekening, spaarboekjes en effectendossiers, titels en waardepapieren, certificaten en deelbewijzen die elk van de echtgenoten in zijn of haar bezit had, of waarvan men titularis was. Daarmee werd een stelsel gecreëerd dat in casu zeer dicht tegen een stelsel van algehele gemeenschap aanleunt.

7.4. De gerealiseerde inbreng van voormelde goederen was ingegeven door andere dan fiscale motieven. De echtgenoten wilden immers dat de langstlevende onder hen zou kunnen beslissen welke goederen in zijn/haar kavel terechtkwamen via keuzebeding en dit kan enkel met betrekking tot goederen welke deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen. Zij wilden dat de aanspraken van de langstlevende ook onaanvechtbaar en onaantastbaar waren ten opzichte van hun kinderen (geen inkorting mogelijk bij keuzebeding tegenover wel inkorting mogelijk bij schenking of legaat van eigen goederen).

8. DE VOORGENOMEN TRANSACTIE

8.1. Bouwproject

Het appartementsgebouw genaamd “A” gelegen te […] zal worden afgebroken en heropgebouwd. De echtgenoten X-Y dienen hiermee in te stappen (samen met de andere mede-eigenaars).

Het appartementsgebouw bestaat uit (1) een gelijkvloers (handelspand) dat in volle eigendom toebehoort aan een derde persoon en (2) uit vier appartementen. Twee van die appartementen werden per akte van xx.xx.2017 in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten ingebracht. De twee andere appartementen behoren in volle eigendom toe aan de zus van de heer X.

Op xx.xx.2018 gaf het college van burgemeester en schepenen een positief advies en een zestal weken later werd een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd door het gemeentebestuur […] om na afbraak van het appartementsgebouw een meergezinswoning (appartementen) te bouwen. De reden van verzoekers om aan een dergelijk project deel te nemen, is drievoudig. Vooreerst uitte de eigenaar van de gelijkvloers (derde/verhuurder) reeds eerder de wens om het gebouw af te breken en herop te bouwen. De handelshuur van zijn pand loopt immers af in 2019 en mede omwille van het verouderd karakter van het pand weigert hij de huur te verlengen. Ten tweede blijkt na advies van de stedenbouwkundige diensten te hebben ingewonnen dat er tot 8 bouwlagen en een gelijkvloers (in plaats van 4 bouwlagen en een gelijkvloers) kan gebouwd worden. De opportuniteit van een dergelijke uitbreiding behoeft geen verdere uiteenzetting. Tot slot wenst ook de zus van de heer X in het bouwproject in te stappen.

De echtgenoten X-Y willen – gelet op hun leeftijd van respectievelijk 65 en 63 jaar oud – dit meerjarenproject niettemin niet meer volledig alleen doen en wensen hun twee dochters hierbij te betrekken. Mevrouw Y wenst een rustiger tempo in haar leven in te lassen en de heer X ging onlangs op pensioen. De echtgenoten zouden hierbij overgaan tot het schenken van de blote eigendom van de grondwaarde na afbraak van de bestaande constructie aan hun respectievelijke dochters. Op die manier kunnen zij hun dochters actief betrekken, maar behouden zij samen het vruchtgebruik en ingevolge het huwelijkscontract bezit de langstlevende echtgenoot dan over een niet-herroepelijk en niet-omzetbaar zakelijk recht van vruchtgebruik op die onroerende goederen.

8.2. Schenking

De echtgenoten hadden aanvankelijk niet de bedoeling om tot schenking over te gaan. Op het moment van de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel en de inbreng van de goederen in het gemeenschappelijk vermogen was er immers wel sprake van een eventueel bouwproject, maar de uitvoering en de financiering was nog verre van duidelijk.

Rekening houdend met de leeftijd van de echtgenoten X-Y van respectievelijk 65 en 63 jaar oud wensen zij hun dochters actiever te betrekken bij het familievermogen en specifiek met dit nieuw familieproject. De echtgenoten menen dat zij op hun leeftijd het opvolgen van het nieuwbouwproject en het latere beheer ervan als belastend ervaren. Mevrouw Y wil het immers een beetje rustiger aan kunnen doen en mijnheer dient zich nog te concentreren op het afronden van zijn professionele activiteit.

De heer X en mevrouw Y wensen dan ook na afbraak de blote eigendom van de grondaandelen in het onroerende goed “A”, te […] aan hun respectievelijke dochters te schenken met voorbehoud van vruchtgebruik.

Specifiek zouden zij die schenkingen op de volgende manier doen: de blote eigendom van de grond (na afbraak) willen zij schenken aan beide dochters in blote eigendom. Die laatste worden alsdan betrokken bij de uitvoering en financiering van het project dat zij gezamenlijk zullen oprichten, waarbij de blote eigenaars en vruchtgebruikers elk hun aandeel in de kosten zullen dragen.

9. In dat verband dient tot slot opgemerkt te worden dat er uiteindelijk slechts één van de ingebrachte onroerende goederen geschonken wordt. De inbreng in de huwgemeenschap in het jaar 2017 is beduidend veel ruimer (zowel onroerend en roerend).

III. Motivering van de aanvraag

10. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 wordt de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten beschouwd als ingaand tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, § 1 en 2.8.4.1.1, § 1 en § 2 VCF. Een dergelijke rechtshandeling wordt als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.

12. De inbreng gevolgd door de schenking van de blote eigendom kan in casu niet als een fiscaal misbruik gekwalificeerd worden. De keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen was immers niet ingegeven vanuit het motief om hogere schenkbelastingen te vermijden. Dit blijkt uit de werkelijke beweegredenen van de diverse verrichtingen.

13. De inbreng in het gemeenschappelijk vermogen kaderde binnen de volledige herwerking van het huwelijksvermogen en huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten. De discrepantie tussen de tussen hen bestaande feitelijke situatie en het aanvankelijk gekozen huwelijksvermogensstelsel (scheiding van goederen) werd weggewerkt middels inbreng van quasi al hun eigen roerende en onroerende goederen (met uitzondering van respectievelijk 1% volle eigendom van de gezinswoning) in het gemeenschappelijk vermogen. Door middel van 1% volle eigendom in het respectievelijke eigen vermogen te behouden, behield men desgevallend de mogelijkheid om via testament 1% toe te bedelen aan één of beide dochters (zodat er inspraak zou zijn). Door de quasi volledige inbreng van roerende en onroerende goederen in het gecreëerde gemeenschappelijk vermogen bewerkstelligden zij hiermee een verregaande solidariteit tussen hen beiden en zorgden zij ervoor dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) een zo ruim mogelijke bescherming zou genieten door toevoeging van het keuzebeding dat gelijktijdig in het gewijzigde huwelijkscontract werd opgenomen. Op die manier worden goederen op definitieve wijze aan de langstlevende echtgenoot toebedeeld.

14. De intentie om over te gaan tot een schenking van één welbepaald ingebracht onroerend goed (meer bepaald twee appartementen) is daarentegen onlosmakelijk verbonden met een nieuwbouwproject waaraan de echtgenoten X-Y dienen te participeren. Gezien hun leeftijd kunnen en willen de aanvragers dit project niet meer volledig alleen doen en besloten ze om hun beide dochters hierbij voor wat de blote eigendom betreft te betrekken. De heer X ging op pensioen en mevrouw Y wil het ook rustiger aan doen. Een nieuwbouwproject is hier niet compatibel mee. Door de dochters de blote eigendom te schenken, kunnen zij hen ook actief bij het project betrekken en laten opvolgen.

15. Zoals aangehaald, wordt slechts één van de ingebrachte onroerende goederen geschonken voor de blote eigendom aan de respectievelijke dochters van de beide echtgenoten. De volgende ingebrachte goederen blijven ongemoeid:

  • Een autostaanplaats in een complex genaamd “B”, te […],
  • Een kelder in een appartementsgebouw genaamd “’C” te […],
  • Een perceel bebouwde grond te […],
  • Een garage in een kelderverdieping van een gebouwencomplex genaamd “D” te […],
  • Een herenhuis te […],
  • Twee garages in een onroerend complex genaamd “E” te […],
  • Een garage in een appartementsgebouw genaamd “F” te […]

16. Gelet op de voormelde motivering van de diverse verrichtingen blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet. De inbreng in het gemeenschappelijk vermogen werd niet louter gedaan met oog op verminderde schenkingsrechten. De aanvragers menen dan ook dat de rechtshandeling niet kan aanzien worden als ingaand tegen de artikelen 2.8.3.0.1, § 1 en 2.8.4.1.1, § 1 en 2 VCF. De rechtshandeling kan bijgevolg evenmin aanzien worden als fiscaal misbruik conform artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien aan de inbreng andere dan fiscale motieven ten grondslag liggen. Cf. Voorafgaande beslissing 18041 dd. 18.09.2018 waarin gesteld werd dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen, met de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel naar dat van algehele gemeenschap, verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

17. Verzoekers wensen dan ook middels huidig verzoek tot voorafgaande beslissing de bevestiging te bekomen dat de schenking door hen aan hun dochters van de blote eigendom van twee appartementen van verzoekers niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, § 1 en 2.8.4.1.1, § 1 en § 2 en niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

18. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

19. Uit de modaliteiten van de voorgenomen verrichting blijkt dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen, met de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel naar het wettelijk stelsel, voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

20. De antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF is bijgevolg niet van toepassing in deze stand van zaken. Partijen zullen echter consequent dienen te blijven in hun keuze. Indien partijen hun huwelijksstelsel na de schenking opnieuw wijzigen, zal de antimisbruikbepaling alsnog toepassing vinden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen