VB 18050 - Opstalrecht gebouwen/Eigen grond - Inbreng gevolgd door schenking aan stiefkind
- Nummer
- 18050
- Datum beslissing
- 10 december 2018
- Publicatiedatum
- 20 december 2018
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door de heer V van eigen onroerende goederen (zijnde een perceel bouwgrond en een perceel land). De constructies op het perceel bouwgrond behoren tot de huwgemeenschap) in de huwgemeenschap V-M, gevolgd door een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik aan de heer ‘Z’ (enig kind van de heer V en stiefkind van mevrouw M), ingegeven is door andere dan fiscale motieven en de voorgenomen rechtshandelingen niet zullen worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens :
- De heer ‘V’, […], en zijn echtgenote mevrouw ‘M’, […], samenwonende […].
- De heer ‘Z’, ongehuwd, […], partner van mevrouw […], die een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd in de […] op xx.xx.2015.
3. De betrokken goederen zijn :
[…]
- Een woning, met alle aanhorigheden op en met grond, gelegen te […].
Kadastraal inkomen: € 728,00. - Een perceel land met landgebouw (kleine stal), gelegen […]
Kadastraal inkomen: € 53,00.
Deze onroerende goederen vormen één geheel en worden samen aangewend als gezinswoning van de heer V en mevrouw M.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. De echtgenoten V-M zijn in 1996 gehuwd onder het wettelijk stelsel der gemeenschap, bij gebrek aan huwelijkscontract.
5. De heer V heeft 2 kinderen uit een vorig huwelijk, met name: 1) de heer […], dewelke vooroverleed op xx.xx.2001 en 2) de heer Z, voornoemd.
Mevrouw M heeft geen eigen kinderen.
6. Het perceel bouwgrond waarop de woning werd opgericht hoorde oorspronkelijk toe aan de heer V om aan hem te zijn geschonken door zijn ouders, de heer A, en zijn echtgenote, mevrouw B, volgens akte schenking verleden voor notaris […] op xx.xx.1997.
De heer V en mevrouw M hebben tijdens hun huwelijk de gebouwen zelf opgericht of doen oprichten voor rekening van het gemeenschappelijk vermogen dat tussen hen bestaat, volgens een recht van opstal dat hen werd toegekend door de heer A en zijn echtgenote, mevrouw B volgens basisakte verleden voor notaris […] op xx.xx.1997.
7. Het perceel land hoorde oorspronkelijk toe aan de heer A, en zijn echtgenote, mevrouw B, volgens proces-verbaal van openbare en eindelijke toewijzing verleden voor notaris […] op xx.xx.1963.
De heer A en mevrouw B zijn beide testamentloos overleden te […], hij op xx.xx.2017 en zij op xx.xx.2014 nalatende als hun enige voorbehouden erfgenamen, hun 4 kinderen […,…,…,de heer V].
Volgens akte minnelijke vereffening verdeling nalatenschap, verleden voor notaris […] op xx.xx.2017, werden voorschreven eigendommen toebedeeld aan de heer V.
8. Volgens akte wijziging huwelijksregime verleden voor notaris […], op xx.xx.2018 heeft de heer V de onder punt 3 beschreven eigendommen ingebracht in de huwgemeenschap V-M.
9. De echtgenoten V-M wensen thans de ingebrachte goederen te schenken met voorbehoud van vruchtgebruik aan de zoon van de heer V, m.n. de heer Z.
III. Motivering van de aanvraag
10. De woning werd tijdens het huwelijk van de heer V en mevrouw M opgericht en gefinancierd met gemeenschappelijke gelden. Als bewijs van deze gemeenschappelijke inbreng wordt verwezen naar een hypothecair krediet aangegaan op naam van beide echtgenoten, welk nadien werd terugbetaald met gemeenschappelijke gelden. Deze kredietakte werd verleden voor het ambt van notaris […] op xx.xx.1997.
11. De inbreng in het gemeenschappelijk vermogen volgens akte wijziging huwelijksregime verleden voor notaris […] op xx.xx.2018 was een rechttrekking van een situatie die in feite reeds lang geleden gecorrigeerd had moeten worden. De destijds gekozen oplossing van het recht van opstal voldeed al jaren niet meer aan de verwachtingen van de echtgenoten. De gebouwen werden door beide echtgenoten gerealiseerd, terwijl mevrouw M (door het recht van opstal) maar een tijdelijk recht had op de opgerichte gebouwen. Beide echtgenoten wensten elk voor de helft eigenaar te zijn van de woning, vermits zij de woning ook samen hadden opgericht.
12. De inbreng in het gemeenschappelijk vermogen geeft tevens de nodige zekerheid aan mevrouw M van een levenslang vruchtgebruik met het oog op de geplande schenking aan de zoon van de heer V. De inbreng heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van de nieuwe erfwet van 1 september 2018, zodat deze inbreng ook de enige manier was om aan mevrouw M een volwaardig vruchtgebruik te bezorgen na overlijden van haar echtgenoot. Indien mevrouw M geen eigenaar zou zijn van de helft van de woning in volle eigendom, was het voorbehoud van vruchtgebruik voor haar slechts geldig voor de duur van het opstalrecht en niet levenslang. Artikel 858bis §3 BW (nieuw), bestond nog niet ten tijde van de inbreng.
13. De aanvragers zijn op de hoogte van de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 waarin de inbreng gevolgd door een schenking als fiscaal misbruik wordt beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven. Deze zijn volgens de aanvragers duidelijk aanwezig.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
14. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
15. Gelet op de chronologie van de verrichtingen wordt eenheid van opzet vermoed. De aanvragers tonen niet op afdoende wijze aan dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.
16. Op de voorgenomen verrichtingen zal de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast. Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in de huwelijksgemeenschap wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1,§1 en 2.8.4.1.1,§1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting. Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.