Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18042 - Uitbreng bvba Vlaamse Belastingdienst

VB 18042 - Uitbreng bvba

Voorafgaande beslissing
Nummer
18042
Datum beslissing
1 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.4. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:

  • de voorgenomen vereffening en toebedeling van activa beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 2.9.1.0.4., lid 2, 1° en 2° VCF en dat het algemeen vast recht verschuldigd is en niet het verkooprecht;
  • het geheel van de verrichtingen, alsook elk van de transacties afzonderlijk, niet ressorteert onder het toepassingsgebied van de antimisbruikbepaling in de registratiebelasting zoals bepaald in artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens “mevrouw X”, wonende te […].

3. De betrokken partij is “BVBA A”, […]. Mevrouw X is enige aandeelhouder.

4. De betrokken onroerende goederen betreffen:

4.1. een woning op en met grond gelegen te […];
4.2. een perceel grond gelegen te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. SITUERING

5.1. Ontstaansgeschiedenis van BVBA A

5.1.1. Oprichting NV B door “de vader”

Op xx.xx.1986 richt de heer “de vader” en zijn echtgenote “mevrouw Y” de naamloze vennootschap NV B op voor notaris […]. De oprichting wordt bekendgemaakt in de bijlage van het Belgisch Staatsblad op xx.xx. 1986 onder het nummer […]. Een derde vennoot is de accountant van de familie die voor één aandeel mee inschrijft op het kapitaal en hiervoor een inbreng van 50.000,00 BEF doet.
De heer “de vader” en mevrouw Y zijn op dat moment getrouwd onder het stelsel van gemeenschap van aanwinsten.

Bij de oprichting worden er 16 onroerende goederen in natura ingebracht in NV B met voorbehoud van vruchtgebruik. Alle onroerende goederen zijn op dat moment eigendom van de echtgenoten “de vader – mevrouw Y”. De onroerende goederen zijn voornamelijk bestemd voor bewoning.

5.1.2. Splitsing van NV B door oprichting van BVBA C, BVBA A, BVBA D

Op xx.xx. 1992 komt mevrouw Y vroegtijdig te overlijden. De heer “de vader” komt te overlijden op xx.xx. 2005. NV B verkrijgt door het overlijden van de vruchtgebruikers de volle eigendom van de onroerende goederen. Op dat tijdstip ontstaat een grote familiale ruzie omtrent de erfenis tussen de achtergebleven nieuwe levenspartner van de heer “de vader” en de zes kinderen. De zes kinderen zijn de wettelijke erfgenamen van de aandelen in NV B, maar één van de kinderen verwerpt de erfenis.

Als rechtstreeks gevolg en als vorm van verdeling wordt op xx.xx. 2006 NV B gesplitst in BVBA C, BVBA A en BVBA D. NV B wordt ontbonden naar aanleiding van de splitsing en de bvba's C, A en D zijn samen de rechtsopvolgers ten algemene titel. De splitsing gebeurde in vennootschapsrechtelijke, fiscale en boekhoudkundige continuïteit.

BVBA A kent bij oprichting als enig aandeelhouder de aanvraagster en een geplaatst kapitaal ten bedrage van 875.000,00 EUR en heeft als maatschappelijk doel het beheren en oordeelkundig uitbreiden in de ruimste zin van het woord van een patrimonium, grotendeels bestaande uit onroerende goederen. De waardering van de totale inbrengwaarde ten bedrage van 875.000,00 EUR ingevolge de splitsing van NV B is tevens onderworpen aan het verslag overeenkomstig artikel 219
W.Venn. en overeenkomstig de controlenormen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Het maatschappelijk kapitaal wordt middels een besluit bij buitengewone algemene vergadering op xx.xx.2012 verminderd met 225.000,00 EUR waardoor het maatschappelijk kapitaal hedendaags 650.00,00 EUR bedraagt.

5.1.3. Partiële splitsing van BVBA D door oprichting van BVBA E en BVBA F en de ontbinding en vereffening van BVBA E na voorafgaande beslissing 2016.309

Na vele familiale twisten en hoog oplopende kosten voor juridische adviseurs, beslissen de aandeelhouders van BVBA D de vennootschap opnieuw te splitsen zodat elke aandeelhouder een eigen bvba heeft. BVBA D wordt ditmaal niet door een gewone splitsing verdeeld, maar door partiële splitsing door oprichting van twee nieuwe vennootschappen, BVBA E en BVBA F.
Ten gevolge van deze partiële splitsing op xx.xx. 2013 worden er een aantal onroerende goederen afgesplitst naar BVBA E en een aantal onroerende goederen naar BVBA F. De drie kinderen bezitten van ieder van de vennootschappen in principe één derden van de aandelen, ware het niet dat op xx.xx.2013 de aandelen onderling worden geruild waardoor elk van de drie kinderen 100 procent van een vennootschap verkrijgt (stuk 4: Aandelenruil). Zo wordt “de heer Z” enige aandeelhouder van BVBA E.
De heer Z heeft op xx.xx. 2014 BVBA E ontbonden en in vereffening gesteld. Op dat tijdstip bezit BVBA E twee onroerende goederen. Naar aanleiding van de vereffening wenst de vereffenaar over te gaan tot de afgifte van de voormelde onroerende goederen aan de enige vennoot, de heer Z, overeenkomstig artikel 190, §2 W. Venn.

De notaris waarvoor de buitengewone algemene vergadering tot sluiting van de vereffening en toebedeling van de activa zou worden georganiseerd, wenst voldoende zekerheid te bekomen inzake het verschuldigde recht.
De bezorgdheid van de notaris is uiteraard het gevolg van zijn resultaatsverbintenis om de verschuldigde rechten door te storten en de hoofdelijke aansprakelijkheid in geval van een tekortkoming.
Om die reden wordt er namens de heer Z op xx.xx. 2016 een rulingaanvraag ingediend bij de Vlaamse Rulingdienst teneinde antwoord te verkrijgen op volgende fiscale vragen :
- De heer Z wenst te vernemen of de voorgenomen vereffening en toebedeling van activa beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 2.9.1.0.4., lid 2, 1° VCF en dat het algemeen vast recht verschuldigd is en niet het verkooprecht;
- De heer Z wenste te vernemen of het geheel van de verrichtingen, alsook elk van de transacties afzonderlijk, niet ressorteert onder het toepassingsgebied van de antimisbruikbepaling in de registratiebelasting zoals bepaald in artikel 3.17.0.0.2 VCF.
Bij voorafgaande beslissing dd. 23 augustus 2016 heeft de Dienst Voorafgaande Beslissingen bevestigd dat de voorgenomen vereffening en toebedeling van activa niet onderworpen is aan het evenredig verkooprecht, doch dat het algemeen vast recht van toepassing is. Daarenboven oordeelt de Dienst Voorafgaande Beslissingen dat het geheel van de verrichtingen, alsook elk van de transacties afzonderlijk, niet ressorteert onder het toepassingsgebied van de antimisbruikbepaling in de registratiebelasting zoals bepaald in artikel 3.17.0.0.2 VCF (Voorafgaande Beslissing nr. 2016.309 van 23 augustus 2016).

5.2. Voorgenomen ontbinding en invereffeningstelling van BVBA A

5.2.1. De aanvraagster stelt dat zij ten gevolge van jarenlange discussies in vennootschapsorganen, waarvoor zij zelf nooit heeft gekozen, genoeg heeft van het beheren van onroerende goederen door middel van een vennootschap. Bovendien heeft zij grote hinder ondervonden van niet-betalende huurders en hebben de onroerende goederen, gelet op hun ouderdom, een omvangrijke som aan schadeherstel in hoofde van BVBA A gevergd. Op basis van die vaststelling zijn er doorheen de jaren vier van de vijf onroerende goederen die bij oprichting van BVBA A zijn overgegaan van NV B naar BVBA A verkocht door BVBA A:

  • Een appartementsgebouw op en met grond gelegen te […];
  • Een appartementsgebouw op en met grond gelegen te […];
  • Een appartementsgebouw op en met grond gelegen te […];
  • Een appartementsgebouw op en met grond gelegen te […].

5.2.2. Door de verkoop van bovenvermelde vier onroerende goederen bezit BVBA A hedendaags aldus enkel een onroerend goed dat initieel bij oprichting van BVBA A is overgegaan van NV B naar BVBA A, zijnde een woning op en met grond gelegen te […].

5.2.3. Op xx.xx. 2012 heeft BVBA A een perceel grond gelegen achteraan de […] aangekocht onder toepassing van het verkooprecht om de eigendom te […] uit te breiden (Aankoopakte perceel grond gelegen te […] dd. xx.xx.2012).

5.2.4. In totaliteit beschikt BVBA A hedendaags aldus over twee onroerende goederen :

  • Een gebouwd onroerend goed dat bij oprichting van BVBA A is overgegaan van NV B naar BVBA A;
  • Een perceel grond dat werd aangekocht op xx.xx. 2012.

5.2.5. Op basis van de slechte ervaringen die verzoekster met de patrimoniumvennootschap BVBA A heeft ondergaan, de (boekhoudkundige) kosten die daarmee gepaard gaan, alsook het feit dat BVBA A niet langer in overeenstemming met haar maatschappelijk doel handelt, zijnde het beheren en oordeelkundig uitbreiden in de ruimste zin van het woord van een patrimonium, acht verzoekster het niet langer opportuun om BVBA A operationeel te houden en BVBA A bij buitengewone algemene vergadering te ontbinden en in vereffening te stellen zoals destijds is gebeurd met BVBA E.

5.2.6. Verzoekster wenst op termijn het onroerend goed gelegen te […] te renoveren zodat zij er zelf woonachtig kan zijn. De renovatie zal slechts plaatsvinden na de vereffening en verdeling van BVBA A.

III. Motivering van de aanvraag

6. De aanvraag wordt gemotiveerd onder het punt 5.2.5, zijnde:

  • De aanvraagster heeft ten gevolge van jarenlange discussies in vennootschapsorganen, waarvoor zij zelf nooit heeft gekozen, genoeg van het beheren van onroerende goederen door middel van een vennootschap;
  • De aanvraagster heeft grote hinder ondervonden van niet-betalende huurders en hebben de onroerende goederen, gelet op hun ouderdom, een omvangrijke som aan schadeherstel in hoofde van BVBA A gevergd;
  • BVBA A zou ook niet langer in overeenstemming met haar maatschappelijke doel handelen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

7. Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.

8. De voorgenomen rechtshandeling, met name de sluiting van de vereffening van BVBA A waarbij de betrokken onroerende goederen worden toebedeeld aan mevrouw X, wordt niet gevat door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien Vlabel bewezen acht door middel van de verstrekte gegevens (in hoofdzaak de familiale betwistingen en de verhuurperikelen en bovendien het tijdsverloop) dat de rechtshandeling is gebeurd omwille van andere dan fiscale motieven.

9. Artikel 2.9.1.0.4 VCF luidt als volgt:

“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van Vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”

10. Er is in casu sprake van de vereffeningssituatie zoals voorzien in artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF.
In de situaties van dit derde lid van art. 2.9.1.0.4 VCF gebeurt de heffing van de registratiebelasting op het ogenblik waarop het onroerend goed daadwerkelijk aan één of meer vennoten wordt toebedeeld.

11. Aangezien mevrouw X op het ogenblik van de vereffening en toebedeling van de onroerende goederen de enige vennoot van BVBA A is zal de verkrijging belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard nu:

  • mevrouw X, kwalificeert met betrekking tot het onroerend goed vermeld onder punt 4.1. voor de uitzondering van art. 2.9.1.0.4, tweede lid, 1° VCF (toebedeling van het onroerend goed aan de persoon die het goed in de vennootschap heeft ingebracht), en dit ingevolge het feit dat continuïteit van rechtspersoonlijkheid geldt voor de opeenvolgende vennootschappen en het feit dat verzoeker haar participatie in de oorspronkelijke vennootschap door erfopvolging heeft verkregen waardoor zij meteen ook de hoedanigheid van “inbrenger” heeft geërfd;
  • mevrouw X, kwalificeert met betrekking tot het onroerend goed vermeld onder punt 4.2. voor de uitzondering van art. 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF (toebedeling van het onroerend goed aan de persoon die vennoot was op het ogenblik dat de vennootschap het onroerend goed met betaling van het verkooprecht verkreeg).

12. Vermits de verkrijging door een enige vennoot van een EVBA (die niet in onverdeeldheid was met de vennootschap) niet kan worden gelijkgesteld met een verkoop noch met een verdeling, is er geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.