Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 18007 - Inbreng - verdeling Vlaamse Belastingdienst

VB 18007 - Inbreng - verdeling

Voorafgaande beslissing
Nummer
18007
Datum beslissing
5 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat:

- de verkrijging door de heer A naar aanleiding van de echtscheiding het verdeelrecht van 1% kan genieten;

- deze verkrijging gelet op het feit dat deze verkrijging voorafgegaan werd door een inbreng in het intern gemeenschappelijk vermogen van het goed door mevrouw B geen fiscaal misbruik uitmaakt.

II. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris Z in naam van de heer A en zijn echtgenote mevrouw B.

III. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

3. Op het ogenblik van hun huwelijk in 2003 was mevrouw B eigenaar van een bouwgrond ingevolge aankoop in 2001.

4. In 2003 huwden partijen en voorafgaand het huwelijk sloten zij een huwelijkscontract, gebaseerd op zuivere scheiding van goederen. In het contract werd een beperkte gemeenschap voorzien (intern gemeenschappelijk vermogen), met als inhoud : “die de aanstaande echtgenoten beperken tot de goederen die uitdrukkelijk voor rekening van deze gemeenschap zijn aangekocht of die belegd zijn met uitdrukkelijke verwijzing naar de gemeenschap of die in de gemeenschap uitdrukkelijk worden ingebracht”.

De achterliggende bedoeling was voornamelijk dat, wanneer de echtgenoten samen zouden bouwen op de grond die persoonlijke eigendom was van mevrouw B, de woning zou kunnen ingebracht worden in de gemeenschap, zodat partijen ook juridisch gelijke rechten in de woning zouden verkrijgen. De echtgenoten bouwden effectief een gezinswoning op de grond en de bouwwerken werden voornamelijk door de heer A betaald, dusdanig dat na voltooiing de beide partijen beiden een als gelijkwaardig te aanziene investering in de woning deden.

5. Echter, zoals vaak zolang alles goed gaat, werd niet meer bij het juridisch voorbereide en aangemaakte kader stilgestaan door partijen en tot er huwelijksproblemen kwamen werd niet meer bij de situatie stilgestaan. Met andere woorden: de echtgenoten vergaten de inbreng van de woning in de beperkte gemeenschap te doen na de voltooiing van de woning, zodat die gemeenschap die ze zeer bewust in hun huwcontract opnamen, nog leeg was gebleven toen de huwelijksproblemen er aankwamen.

Partijen bleken in principe nog in staat om rond de tafel te zitten om in onderlinge toestemming tot een vereffening van hun huwelijk en regeling van de scheiding te komen, op het punt na dat de heer A zich té oncomfortabel voelde bij het gegeven dat veronachtzaamd was de woning in de gemeenschap in te brengen zoals de bedoeling was bij het huwelijk.

6. Daarom werden reeds volgende stappen gezet en akten verleden :

- op begin 2018 werd een inbreng gedaan van de woning in de beperkte huwgemeenschap, na ondertekening waarvan ik met partijen hun afspraken rond de echtscheiding en vereffening besprak, bemiddelde en tot een overeenstemming bracht;

- partijen kwamen zo goed als tot overeenstemming, er werd hen een akte-ontwerp van regeling echtscheiding bezorgd waarna de laatste details werden besproken en aangepast en deze akte ondertekend werd.

Voor wat betreft de woning bevat de akte volgende bepalingen: de woning blijft in onverdeeldheid na de echtscheiding, doch de heer A, tevens architect die zijn eigen woning ontworpen heeft en er daardoor wel aan hecht, krijgt de mogelijkheid om -indien hij dat wenst en financieel aankan, en in de mate de bank bereid is om mevrouw B, die naast de hypotheekstelling als persoonlijke borg het krediet mee aanging, vrij te stellen van haar persoonlijke gehoudenheid- de woning over te nemen aan voorwaarden die reeds werden vastgelegd in de regelingsakte. De bedoeling is dat eerst nog een 2de gezamenlijk krediet afbetaald wordt, waarna de heer A kan en dient te beslissen of hij de woning overneemt, dan wel dat de woning verkocht wordt.

7. De concrete vraag is thans of IN CASU en gezien de voorgaanden die de aanvrager hierna nog oplijst, een overname van de woning door de heer B kan genieten van het tarief van 1% registratierechten.

IV. Motivering van de aanvraag

8. De Administratie besloot dat een inbreng in een huwgemeenschap kort gevolgd door een schenking als rechtsmisbruik wordt aangezien op basis van de anti-rechtsmisbruikmaatregel die laat veronderstellen dat het enige opzet van partijen is om de laagste schijven de schenkbelasting 2x te kunnen benutten.

9. IN CASU is de regelingsakte, die de heer A de mogelijkheid geeft tot inkoop, weliswaar kort na de inbreng in de beperkte gemeenschap ondertekend, maar de omstandigheden geven duidelijk aan dat deze korte opeenvolging niet bedoeld is om een fiscaal profijt te doen ten overstaan van de situatie zoals de partijen het van bij hun huwelijk, 15 jaar geleden, bedoeld hadden, doch veronachtzaamd hebben, namelijk van hun gezamenlijke realisatie van de woning ook juridisch recht te zetten door ze in de daartoe gereedgemaakte gemeenschap ook effectief in te brengen, en dat tot op het ogenblik dat het in hun huwelijk foutliep.

Uit het geheel van verifieerbare feiten blijkt duidelijk dat partijen al sinds de dag van hun huwelijk de bedoeling hadden van hun woning, te bouwen op de grond van mevrouw na die gezamenlijke bouw gemeenschappelijk te maken. Precies daarom werd een huwelijkscontract gesloten waarin dat mogelijk was. Dit alles maakt dat de partijen met de inbreng in de gemeenschap niet, en zeker niet enkel, de bedoeling hebben om fiscaal voordeel te doen; zij willen daarmee hoofdzakelijk een bedoeling die zij van begin van hun huwelijk hadden, doch in de praktijk vergaten te officialiseren, rechtzetten om zo een evenwichtige basis te vormen voor een akkoord tot echtscheiding bij onderlinge toestemming.

10. Indien zij niet veronachtzaamd hadden om die inbreng te doen na de bouw, dan zou er bij inkoop door de man geen enkele twijfel zijn over de toepasselijkheid van het tarief van 1%.

Thans is pas na de huwelijksproblemen het besef gekomen dat zij die inbreng veronachtzaamd hadden te doen, wat voor de man een obstakel was om tot een akkoord te komen met onderlinge toestemming (hij stelde immers dat zijn investering in de bouw groter was dan de waarde van de grond+de investering van mevrouw en dat bij gebreke aan uitvoering van de inbreng hij die meerinvestering wou hardmaken in een gerechtelijke vereffening).

11. Gezien de man de overname -onder voorbehoud dat de bank bereid is de vrouw te ontslaan van haar persoonlijke gehoudenheid- financieel aan zou kunnen indien hij het tarief van 1% kan genieten, doch niet indien hij het verkooprecht zou dienen te betalen, is een ruling voor hem van determinerend belang om te kunnen beslissen over al dan niet overname.

12. Ik leg er de nadruk op dat de ruling die ik thans vraag expliciet beperkt is tot de situatie en omstandigheden in huidig dossier, zijnde het huwcontract dat duidelijk de basis legt voor de inbreng die nadien verwaarloosd werd, en niet als algemeen principe voor een inbreng in gemeenschap gevolgd door verdeling.

V. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

13. Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF.

Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt:

“Art. 3.17.0.0.2. Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.

14. In casu kan er worden vermoed:

- dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de overdracht van dit goed aan de andere echtgenoot (verdeling) enkel gebeurt om het verkooprecht op de overdracht te ontwijken;

- dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling.

Degelijke constructie gaat in tegen artikel 2.9.1.0.1 VCF.

15. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast aangezien de aanvragers niet aantonen dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven. Immers de inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen had snel na het huwelijk kunnen gebeuren en ten laatste als de heer A investeerde in de bouw van de woning.

Door het onroerend goed kort voor de regelingsakte in te brengen in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen wordt in gegaan tegen de artikelen 2.9.1.0.1 VCF, m.n. de toepassing van het verkooprecht.

Bovendien kunnen vergoedingen (of schuldvorderingen) tussen echtgenoten (de inbreng door de heer A) worden vereffend bij de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel dus naar aanleiding van de regelingsakte.

Op de voorgenomen verdeling tussen de echtgenoten A – B zal het verkooprecht worden geheven alsof de inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen niet had plaatsgevonden. Aldus zal het verkooprecht worden geheven op de waarde van de geheelheid volle eigendom van het onroerend goed.