VB 17051 - Vrijstelling verkooprecht
- Nummer
- 17051
- Datum beslissing
- 19 februari 2018
- Publicatiedatum
- 23 februari 2018
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.6.0.2. VCF
- art. 2.9.6.0.3. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de overdracht ten bezwarende titel van het terrein - in het kader van de voorgenomen inbreng van de integraliteit van het PPS Z door OCMW A – in het Zorgbedrijf B, geen aanleiding geeft tot de verschuldigdheid van enige Vlaamse registratiebelasting.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door ‘X’.
3. De betrokken partijen zijn:
a) OCMW A
b) Zorgbedrijf B
c) NV C
d) NV D
e) NV E
f) VZW F
4. Het betrokken onroerend goed is een perceel grond.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. Stad en OCMW A hebben in jaar x het Zorgbedrijf B opgericht, zijnde een OCMW-vereniging van publiek recht.
Zorgbedrijf B heeft als doel een gepaste, kwaliteitsvolle en toegankelijke dienstverlening en/of huisvesting te verlenen aan kwetsbare en zorgbehoevende personen en/of gezinnen, waaronder ook diensten voor woon en zorg van bejaarden.
Het OCMW A ging in jaar y voor het ontwerp, de bouw, de financiering, de uitbating en het onderhoud van een woonzorgcentrum een publiek-private samenwerking (een PPS-overeenkomst) aan met E. Het betreft een DBFMO-overeenkomst (Design, Build, Finance, Maintan & Operate), waarbij de private partij naast het bouwrisico ook instaat voor de financiering van de bouw alsmede de exploitatie van de inrichting zelf.
Deze gebouwen werden opgetrokken op een terrein toebehorend aan het OCMW A.
Het OCMW A verleende een recht van opstal ten kosteloze titel voor 33 jaar aan de financieringsmaatschappij D.
D trad vervolgens op als leasinggever en verbond er zich toe om de gebouwen, op het terrein, zijnde de gronden waarop hij het opstalrecht had verkregen, op te richten conform de specificaties van de leasingnemer, zijnde VZW F (een onderdeel van E dat de uitbating verzorgt), om het vervolgens ter beschikking te stellen aan de leasingnemer. Tussen de leasinggever, de leasingnemer en het OCMW A werd in een directe overeenkomst voorzien, waarbij het OCMW A mogelijkerwijze tussenkomt mocht de private partij de financiële verbintenissen ten aanzien van D niet langer nakomen.
In het kader van de beleidslijn van de Stad en het OCMW A om zorgdiensten van het lokale bestuur onder te brengen in één overkoepelende organisatorische zorgeenheid, i.e. het inmiddels opgerichte Zorgbedrijf B, wenst het OCMW A thans de contracthoedanigheid van het OCMW A inzake het PPS-project Z (zijnde alle verbintenissen die voortvloeien uit het DBFMO-contract alsmede de eigendomsrechten op het hoger vermelde terrein) integraal over te dragen aan het Zorgbedrijf B.
Juridisch gezien zal de voorgenomen verrichting de vorm aannemen van een inbreng door het OCMW A in het Zorgbedrijf B. Daarbij zal de integraliteit van het PPS Z door het OCMW A in het Zorgbedrijf B worden ingebracht.
De voornoemde verrichting wordt gerealiseerd in twee stappen:
1. Vooreerst worden overeenkomstig de statuten van het Zorgbedrijf B de toegewezen diensten 'woonzorgcentra' en 'groepen van assistentiewoningen' gevat door bijlage 2 van de statuten van het Zorgbedrijf B uitgebreid. De voornoemde diensten worden in concreto uitgebreid met het Woonzorgcentrum Z en de Groep van Assistentiewoningen Z.
Deze uitbreiding vereiste dat de OCMW-Raad van het OCMW A voorafgaandelijk omtrent de uitbreiding advies vroeg aan het College van Burgemeester en Schepenen van de Stad en dat de OCMW-Raad, na de adviesvraag, aan de uitbreiding haar goedkeuring verleende.
Deze administratieve procedures werden op het tijdstip van schrijven reeds succesvol doorlopen.
2. Vervolgens brengt het OCMW A naar aanleiding van de voornoemde uitbreiding overeenkomstig de statuten van het Zorgbedrijf B de eigendomsrechten op de gronden van de PPS Z en de DBFMO-overeenkomst en de directe overeenkomst in het Zorgbedrijf B in.
Dit vereist dat voorafgaandelijk aan een buitengewone Algemene Vergadering van het Zorgbedrijf B zowel de OCMW-Raad van het OCMW A als de gemeenteraad van de stad de inbreng goedkeuren en dat de Algemene Vergadering van het Zorgbedrijf B, na de goedkeuring van de OCMW-Raad en de gemeenteraad, de inbreng goedkeurt met een bijzondere meerderheid van twee derde van de ter vergadering uitgebrachte stemmen.
De aanvang van deze administratieve stappen werd op het tijdstip van schrijven reeds genomen.
De inbreng door het OCMW A in het Zorgbedrijf B omvat onder meer de eigendom van het terrein van het PPS Z. In het kader van de inbreng wordt het terrein ten bezwarende titel door het OCMW A aan het Zorgbedrijf B overgedragen. Als tegenprestatie voor de inbreng van het terrein (en de andere rechten die door OCMW A aan het Zorgbedrijf B worden overgedragen) neemt het Zorgbedrijf B de verbintenissen en risico’s over die het OCMW A draagt onder de verschillende overeenkomsten die mee samen met het terrein worden ingebracht in het Zorgbedrijf, waaronder ook de verbintenissen om in de betaalplicht te voorzien wanneer E niet langer aan de betaalverplichtingen zou voldoen. Ook de daadwerkelijke taken van contractopvolging en toezicht horen bij deze integrale overdracht van deze verbintenissen.
III. Motivering van de aanvraag
6. De overdracht onder bezwarende titel van eigendom van onroerende goederen gelegen in het Vlaamse Gewest is in principe onderworpen aan het verkooprecht van artikel 2.9.1.0.1 VCF.
In casu is het verkooprecht echter niet verschuldigd n.a.v. de voorgenomen inbreng van het terrein door het OCMW A in het Zorgbedrijf B, aangezien de inbreng vrijgesteld is van het verkooprecht op grond van artikel 2.9.6.0.2, lid 1, 9° VCF.
Artikel 2.9.6.0.2, lid 1, 9° VCF luidt als volgt:
Er wordt een vrijstelling van het verkooprecht verleend voor:
de akten die, bij toepassing van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de overgave vaststellen van goederen aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn ofwel de overgave van goederen aan op grond van voornoemde wet opgerichte verenigingen.
Voor toepassing van deze vrijstelling is vereist dat de akte:
- kadert in de uitvoering van de OCMW-wetgeving, in casu het OCMW-decreet van 19 december 2008;
- een overgave betreft van goederen aan een op grond van die wetgeving opgerichte vereniging.
In casu is aan beide voorwaarden voldaan.
Wat de eerste voorwaarde betreft:
Het OCMW-decreet bepaalt in haar artikel 219 expliciet dat een OCMW een OCMW-vereniging kan oprichten teneinde een van haar opdrachten uit te voeren.
De inbreng zal geschieden teneinde het Zorgbedrijf B in staat te stellen om haar opdracht, zijnde de uitbreiding van haar diensten met een opdracht van het OCMW, in concreto de exploitatie van het Woonzorgcentrum Z en de Groep van Assistentiewoningen Z, te kunnen vervullen.
Aldus moet worden besloten dat de inbreng zal plaatsvinden bij toepassing van het OCMW-decreet.
Wat de tweede voorwaarde betreft:
De begunstigde van de inbreng is het Zorgbedrijf B. Het Zorgbedrijf B is een OCMW-vereniging van publiek recht opgericht overeenkomstig Titel VIII, Hoofdstuk I van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de voorgenomen inbreng buiten het toepassingsgebied van de Vlaamse schenkbelasting van artikel 2.8.1.0.1 e.v. VCF valt, aangezien het een verrichting ten bezwarende titel betreft, en dus geen schenking of een inbreng om niet.
IV. Beslissing
7. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
1) Het begrip "overgave van goederen bij toepassing van de OCMW-wet" in artikel 2.9.6.0.2, eerste lid, 9° VCF doelt op een overdracht onder kosteloze titel verricht krachtens de wet in het kader van de herstructurering van een OCMW of van de herstructurering van een op grond van de OCMW-wet of het OCMW-decreet opgerichte vereniging.
2) De inbreng onder bezwarende titel van het onroerend goed door het OCMW A in het Zorgbedrijf B kan bijgevolg niet genieten van de vrijstelling voorzien in art. 2.9.6.0.2, eerste lid, 9° VCF.
3) Vermits het Zorgbedrijf een vereniging van publiek recht is, kan wel de vrijstelling van het verkooprecht van artikel 2.9.6.0.3, 1ste lid, 1° VCF, worden ingeroepen.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.