VB 17050 - Uitbreng goed uit BVBA
- Nummer
- 17050
- Datum beslissing
- 22 januari 2018
- Publicatiedatum
- 9 februari 2018
Heffing
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.3.0.1. VCF
- art. 2.9.1.0.4. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat :
a) de voorgenomen rechtshandeling zal belast worden overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4, lid 2 VCF;
b) de voorgenomen rechtshandeling zal onderworpen worden aan het verdeelrecht overeenkomstig artikel 2.10.1.0.1, 2° VCF;
c) het verdeelrecht zal worden vastgesteld op de overeengekomen waarde van het onroerend goed, met als minimum de verkoopwaarde ervan, overeenkomstig artikel 2.10.3.0.1, §2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door “A”, namens :
- de BVBA
- de heer “X”en mevrouw “Y”.
3. Het betrokken onroerend goed is een duplexwoning en een garagebox, deel uitmakend van een gebouwencomplex, hierna het goed.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. De BVBA werd opgericht in 2001 met als enige vennoot en zaakvoerder, de heer X. Er zijn tot op heden geen wijzigingen geweest in dit verband.
5. Bij akte in 2008 hebben enerzijds de BVBA en anderzijds de heer X en mevrouw Y het goed aangekocht voor respectievelijk 80% in volle eigendom (BVBA), en 20% in volle eigendom (X-Y). Over de grondprijs werd het registratierecht van 10 % betaald, over de constructieprijs werd de btw betaald. De reden van deze eigendomsverdeling was de financiële draagkracht van beider partijen ten tijde van de aankoop. Het betrokken onroerend goed betreft de gezinswoning.
6. De BVBA wenst thans haar eigendomsrechten (80 %) in het onroerend goed ten bezwarende titel over te dragen aan de heer X en mevrouw Y. De gezinswoning valt hierdoor niet meer onder het ondernemingsrisico. Bovendien zal de te betalen prijs marktconform zijn zodat de transactie geen verarming van het eigen vermogen van de BVBA inhoudt.
III. Motivering van de aanvraag
7. De BVBA wenst bevestiging te krijgen dat het onroerend goed door haar “met betaling van het verkooprecht verkregen” is in de zin van artikel 2.9.1.0.4, lid 2, 2° VCF. Volgens de aanvrager is dit het geval en dient de overdracht ten bezwarende titel van de onverdeelde rechten van de BVBA in het onroerend goed te worden belast volgens haar gemeenrechtelijke aard, overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4, lid 2, 2° VCF.
8. Er bestaat een onverdeeldheid tussen de BVBA en X-Y. De BVBA wenst haar 80% onverdeelde eigendomsrechten in het onroerend goed over te dragen aan haar mede-eigenaar, X-Y, die al 20% van het onroerend goed in volle eigendom bezit. De aanvrager wenst bevestiging te krijgen dat de akte waarbij de BVBA haar eigendomsrechten in het onroerend goed aan X-Y zal overdragen, zal onderworpen worden aan het verdeelrecht, overeenkomstig artikel 2.10.1.0.1, 2° VCF.
9. De overdracht van de onverdeelde eigendomsrechten van de BVBA in het onroerend goed aan X-Y zal de onverdeeldheid onder alle mede-eigenaars doen ophouden. Het verdeelrecht zal berekend worden op de overeengekomen waarde van het onroerend goed, met als minimum de verkoopwaarde ervan, overeenkomstig artikel 2.10.3.0.1, §2 VCF.
10. Voor zover als nodig wordt verwezen naar de voorafgaande beslissing nr. 17006 dd. 20.03.2017 en de voorafgaande beslissing nr. 17015 dd. 29.05.2017.
IV. Beslissing
11. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
1) In hoofde van de heer X dient er toepassing gemaakt te worden van art. 2.9.1.0.4 VCF aangezien hij vennoot is van de EBVBA.
Artikel 2.9.1.0.4 VCF luidt als volgt:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van Vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”
Artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF voorziet dat de uitbreng, voor de heffing van de registratiebelasting, wordt beoordeeld volgens haar burgerrechtelijke aard indien de verkrijgende vennoot reeds vennoot was van de vennootschap op het ogenblik dat de vennootschap het onroerend goed heeft verkregen met betaling van het verkooprecht.
Mijnheer X kwalificeert voor de uitzondering zoals voorzien in art. 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF aangezien hij op het ogenblik van de aankoop van de grond door de vennootschap met betaling van het verkooprecht, vennoot was van de vennootschap. Inzake de aankoop van de constructies onder het btw-regime vindt het adagium “vrijstelling geldt als betaling” toepassing.
Aangezien de gemeenrechtelijke aard van de verrichting een afstand van een onverdeeld deel is, zal het verdeelrecht van 2,5% verschuldigd zijn overeenkomstig artikel 2.10.1.0.1 VCF.
2) Een verkrijging van een onroerend goed uit de vennootschap door een persoon die niet de hoedanigheid heeft van vennoot, moet volgens de regels van het gemeen recht worden behandeld. Vermits het de overdracht van een onverdeeld deel betreft valt de verrichting onder de toepassing van het verdeelrecht. In hoofde van mevrouw Y zal in casu dus op basis van artikel 2.10.1.0.1, 2° VCF eveneens het verdeelrecht van 2,5% verschuldigd zijn.
3) Het gemeenschappelijk vermogen van echtgenoten wordt beschouwd als een onverdeeldheid voor de toepassing van art. 2.10.3.0.1, §2 VCF. Vermits de onverdeeldheid niet ophoudt, wordt het verdeelrecht vastgesteld op basis van 80% van de overeengekomen waarde van de goederen, zonder dat de belastbare waarde lager dan de verkoopwaarde mag zijn (art. 2.10.3.0.1, §1 VCF).