VB 17044 - Inbreng van een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap door één echtgenoot gevolgd door schenking van beide echtgenoten
- Nummer
- 17044
- Datum beslissing
- 11 december 2017
- Publicatiedatum
- 23 december 2017
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door de vader, hiernavermeld, van een eigen onroerend goed in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking aan de kinderen van de hiernavermelde echtgenoten niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘X’ voor:
- De heer “de vader” en zijn echtgenote,
- Mevrouw “de moeder”.
Samenwonende.
Zij zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract verleden in 1971, gewijzigd met behoud van stelsel ingevolge akte verleden in 2007.
3. De overige betrokken partijen zijn hun kinderen, hierna genoemd “de twee kinderen”.
4. De betrokken onroerende goederen zijn:
a) Building met grond
Eigendomstitel: persoonlijk toebehorende aan de vader ingevolge akte verzaking vruchtgebruik en verkoop-afstand verleden in 1984. Hierna genoemd “het goed a”
b) Perceel grond
Eigendomstitel: toebehorende aan de moeder en de vader onder grotere oppervlakte ingevolge akte van aankoop verleden in januari 1973 waarvan 20a 27ca werd geschonken aan één kind waardoor 2a 17ca overbleef. Hierna genoemd “het goed b”
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. Uit het kadastraal uittreksel en –plan en de eigendomstitels blijkt dat goed a (waarop het gebouw is gesitueerd) toebehoort aan het eigen vermogen van de vader en dat het perceel b (waarop de inrit van het appartementsgebouw is gelegen) toebehoort aan het gemeenschappelijk vermogen van de vader en moeder.
6. In maart 2009 is er een stedenbouwkundige vergunning afgeleverd door de stad om het gebouw om te vormen tot een appartementsgebouw bestaande uit 4 appartementen. Deze vergunningsplichtige werken zijn met gelden van het gemeenschappelijk vermogen gefinancierd geweest met als gevolg dat er een vergoedingsverplichting van het eigen vermogen van de vader is ontstaan aan het gemeenschappelijk vermogen van de vader en moeder, dewelke geherwaardeerd zal worden overeenkomstig artikel 1435 Burgerlijk Wetboek.
7. Bij akte wijziging huwelijksvermogensstelsel zal de vader het onroerend goed a met vergoedingsverplichting inbrengen in het gemeenschappelijk vermogen. Na het opstellen van een basisakte zullen de vader en de moeder twee van de vier appartementen in het appartementsgebouw schenken aan de twee kinderen.
III. Motivering van de aanvraag
8. Een inbreng in het gemeenschappelijk vermogen en vervolgens een schenking worden in beginsel geviseerd door Vlabel, tenzij deze constructie niet louter is ingegeven door fiscale motieven.
9. Volgens de aanvrager zijn in deze voldoende redenen aanwezig om te argumenteren dat de inbreng (en de erop volgende schenking) niet louter fiscaal geïnspireerd is:
- één kadastraal perceel (goed b) waarop zich de inrit naar het appartementsgebouw bevindt, behoort reeds toe aan de huwgemeenschap van vader en moeder;
- de vergunningsplichtige ingrijpende werken van 2009 zijn gefinancierd geweest met gemeenschappelijke gelden;
- voorafgaande beslissing nummer 2014.181 dd. 13 mei 2014 waarbij geoordeeld werd dat een inbreng van een onroerend goed (met vergoedingsverplichting) in combinatie met een daarop volgende schenking van het onroerend goed aan de dochter van het echtpaar niet gekwalificeerd wordt als fiscaal misbruik in de zin van art. 18, §2 Wetboek Registratierechten.
IV. Beslissing
- Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:
- In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
- De aandacht wordt erop gevestigd dat de federale voorafgaande beslissing nr. 2014.181 dd. 13.05.2014, waarnaar wordt verwezen, geen enkele precedentswaarde heeft.
- Op de voorgenomen verrichtingen zal de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast aangezien de aanvrager niet aantoont dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.
De toekomstige vergoedingsrekening tussen echtgenoten is geen valabel argument om het vermoeden van fiscaal misbruik te weerleggen. Het opmaken van een vergoedingsrekening is niet van openbare orde. Bij de ontbinding van het stelsel van gemeenschap kan het vergoedingsgerechtigde vermogen aanspraak maken op een vergoeding doch de echtgenoot die optreedt namens het vergoedingsgerechtigde vermogen heeft perfect het recht de vergoeding niet te vorderen. Ofschoon het niet mogelijk is bij huwelijksovereenkomst bij voorbaat op algemene wijze af te zien van het opmaken van een vergoedingsrekening, is het perfect mogelijk voor de echtgenoten een overeenkomst te sluiten waarbij ze de gronden tot vergoeding beperken of het betalen van een vergoeding voor een of meer bepaalde verrichtingen uitsluiten.
In casu werd de stedenbouwkundige vergunning reeds in maart 2009 afgeleverd door de stad om het gebouw om te vormen tot een appartementsgebouw. Op dat ogenblik hadden de partijen er reeds belang bij om een regeling te treffen alvorens tot de verbouwing over te gaan. Bovendien blijkt uit de bijgevoegde stukken dat de facturen met betrekking tot de verbouwingen werden betaald over een periode van 2009 tot 2013. Niets belette de partijen om al eerder over te gaan tot de inbreng van goed a met vergoedingsverplichting in het gemeenschappelijk vermogen.
Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in de huwelijksgemeenschap wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.