VB 17040 - Oprichting Belgische Private stichting
- Nummer
- 17040
- Datum beslissing
- 27 november 2017
- Publicatiedatum
- 22 december 2017
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.6. VCF
- art. 2.7.4.2.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Aanvrager wenst te weten of:
1.1. de oprichter van de private stichting zich kan beroepen op art.2.8.4.1.1 §3 lid 1, 10° VCF dat een tarief van 5,5% hanteert voor schenkingen aan private stichtingen;
1.2. de oprichter van de private stichting zich kan beroepen op art. 2.7.4.2.1 VCF dat een tarief van 8,5% hanteert voor legaten aan private stichtingen;
1.3. na het overlijden van de oprichter van de private stichting, de uitkeringen door de private stichting aan zijn dochter kunnen geschieden zonder heffing van schenk- en erfbelasting, onder meer op grond van art. 2.7.1.0.6 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door ‘X’ in naam van:
- de oprichter;
- de dochter;
- de kleinkinderen;
- de op te richten Belgische private stichting.
De ontwerpstatuten worden niet voorgelegd.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
3. De dochter is niet in staat om haar vermogen zelf te beheren en is hiertoe aangewezen op enerzijds haar vader en anderzijds haar bewindvoerster. Om die reden wenst de vader een structuur te organiseren die de bescherming en verzorging van zijn dochter moet waarborgen als hij er niet meer is of zelf onbekwaam wordt.
De vader vreest dat de dochter na zijn overlijden (en na overlijden van zijn echtgenote) het geërfde vermogen niet gepast zal kunnen beheren. Hij wenst op een verantwoorde manier in een gedegen zorg voor zijn enige dochter te voorzien en in een tweede fase om zijn kleinkinderen een goede toekomst te bezorgen.
Omwille van de complexe familiale context wenst de vader een Belgische private stichting op te richten die als doel zal hebben om zijn vermogen aan te wenden voor de bescherming en verzorging van zijn dochter en na haar overlijden, van zijn kleinkinderen.
III. Motivering van de aanvraag
1. Het belangeloos doel.
4. Het vermogen van de private stichting zal worden aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel in de zin van artikel 27 van de Wet van 27 juni 1921, dat bepaalt dat "een vermogen wordt aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. De stichting mag geen stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichters, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doel".
5. De private stichting die de vader reeds bij zijn leven wenst op te richten, zal als belangeloos doel hebben om, naar discretionair aanvoelen van het bestuur van de stichting, het vermogen van de stichting aan te wenden voor de bescherming en verzorging van de dochter. Deze bescherming en verzorging zal hoofdzakelijk bestaan uit:
- het voorzien van huisvesting;
- het voorzien in levensonderhoud;
- het voorzien van medische en psychologische begeleiding;
- het instaan voor therapieën om het alcohol- en drugsmisbruik te controleren
en te behandelen;
- het doen van uitkeringen aan de dochter om in haar noden te voorzien;
- het voorzien in juridische begeleiding.
2. Het bestuur
6. De bovenstaande bescherming en verzorging van de dochter zal volledig discretionair door het bestuur van de private stichting worden ingevuld. Dienaangaande is de samenstelling van dit bestuur van cruciaal belang om het discretionair karakter van de beslissingen te waarborgen.
7. Het bestuur moet hierbij steeds bestaan uit drie verschillende profielen, teneinde de nodige competenties, ervaring en neutraliteit van het bestuur te waarborgen. Ook moet de samenstelling van het bestuur eventuele misbruiken voorkomen.
Deze profielen zullen bestaan uit:
1) Een familiaal profiel teneinde de familiale belangen te waarborgen;
2) Een juridisch profiel dat bij voorkeur wordt ingevuld door de bewindvoerder van de dochter;
3) Een psychosociaal profiel, desgevallend aangevuld met een bancair profiel.
Doordat de raad van bestuur van de private stichting zal samengesteld zijn uit deze drie complementaire profielen, zal met de nodige kennis van zaken en in alle onafhankelijkheid bestuurd kunnen worden in het belang van de dochter.
3. De financiering
8. De vader heeft, als oprichter van de private stichting, voor ogen om reeds bij oprichting een schenking te doen van een deel van zijn vermogen aan de private stichting, ten belope van een bedrag dat de stichting meteen in staat zal stellen haar werking te organiseren.
9. De vader wenst hierbij beroep te doen op het gunstregime van artikel 2.8.4.1.1 §3, lid 1, 10° VCF dat bepaalt dat het tarief voor schenkingen aan private stichtingen 5,5% bedraagt.
10. Daarnaast wenst de vader een deel van zijn vermogen per legaat over te maken aan de private stichting, hierbij gebruik makend van het gunstregime van artikel 2.7.4.2.1 VCF dat bepaalt dat legaten aan private stichtingen aan een erfbelasting van 8,5% belast worden.
11. De private stichting is voor zichtzelf eigenaar van het overgemaakte vermogen en betaalt dan ook zelf de hierboven vermelde belastingen ten belope van 5,5% en 8,5%, evenals de jaarlijkse taks tot vergoeding van de successierechten ten belope van 0,17%.
4. De uitkeringen
12. De private stichting heeft tot doel om te voorzien in de bescherming en verzorging van de dochter. Binnen de verwezenlijking van dit (belangeloos) doel is de private stichting vrij om discretionair te bepalen hoe deze bescherming en verzorging zal gebeuren.
Zij kan dit bijvoorbeeld doen door middel van (geldelijke) uitkeringen aan de dochter. Maar ook door onrechtstreekse geldelijke steun (ten laste nemen van facturen die de dochter moet betalen), dan wel door steun “in natura”, dan wel door kosten van de opvoeding en opleiding van de kinderen van de dochter ten laste te nemen.
13. De vader wenst middels huidige aanvraag tot voorafgaande beslissing zekerheid te bekomen dat de uitkeringen door de private stichting niet aan schenkbelasting conform art. 2.8.4.1.1 §2 VCF zullen onderworpen zijn.
14. De vader wenst daarnaast zekerheid te bekomen dat een dergelijke uitkering van de private stichting niet aan erfbelasting onderworpen zal zijn en in het bijzonder niet zal worden gekwalificeerd als ‘een beding ten behoeve van een derde’ zoals bepaald in art 2.7.1.0.6 VCF.
IV. Beslissing
15. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:
16. Vooreerst wordt nagegaan of de oprichting van de Private Stichting conform de Wet betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen van 27 juni 1921, zoals gewijzigd door de Wet van 2 mei 2002, hierna genoemd “V&S-wet”, gebeurt. Vereist is dat bij de oprichting van een private stichting “een vermogen [wordt] aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. De stichting mag geen stoffelijk voordeel verschaffen aan de stichters, de bestuurders, of enig ander persoon, behalve, in dit laatste geval, indien dit kadert in de verwezenlijking van het belangeloos doel.” (art. 27 V&S-wet).
Aanvrager geeft aan dat het gaat om de oprichting van een private stichting waarvan het vermogen wordt aangewend ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel in de zin van artikel 27 van de Wet van 27 juni 1921. Verder wordt het belangeloos doel omschreven als volgt: de bescherming en verzorging van de dochter, welke hoofdzakelijk zal bestaan uit:
- het voorzien van huisvesting;
- het voorzien in levensonderhoud;
- het voorzien van medische en psychologische begeleiding;
- het instaan voor therapieën om het alcohol- en drugsmisbruik te controleren en te behandelen;
- het doen van uitkeringen aan de dochter om in haar noden te voorzien;
- het voorzien in juridische begeleiding.
Vlabel aanvaardt dat het de bedoeling is van aanvrager om een private stichting overeenkomstig art. 27 van de V&S-wet op te richten.
De stichting zal haar zetel in Vlaanderen hebben (anders is het besluitvormingsorgaan van Vlabel niet bevoegd).
Uit de oprichtingsakte zelf zal dit alles evenwel ook nog moeten blijken. Er werd immers thans geen ontwerpakte voorgelegd. Het doel van de stichting kan niet bestaan uit de zuivere overdracht van een vermogen naar een volgende generatie.
Voor zover onroerende goederen zouden ingebracht worden in de stichting, dienen zij eveneens te worden aangewend voor het realiseren van het belangeloos doel van de stichting.
17. De in de aanvraag opgeworpen artikelen van de Vlaamse Codex Fiscaliteit worden hierna onderzocht.
17.1. Artikel 2.8.4.1.1 §3 lid 1, 10° VCF
Artikel 2.8.4.1.1 §3, lid 1, 10° VCF bepaalt: ““§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5 % voor schenkingen aan :
…10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, private stichtingen en stichtingen van openbaar nut”.
Indien uit de oprichtingsakte blijkt hetgeen aanvrager aangeeft, met name dat het om de oprichting van een private stichting gaat zoals hoger vermeld, dan worden de schenkingen door de vader gedaan aan dergelijke private stichting inderdaad belast aan het tarief bepaald in art. 2.8.4.1.1 §3 lid 1, 10° VCF, op dit ogenblik 5,5%.
17.2. Artikel 2.7.4.2.1 VCF
Artikel 2.7.4.2.1 VCF bepaalt: “In afwijking van artikel 2.7.4.1.1 bedraagt het tarief van de erfbelasting 8,5 % voor de legaten aan :
... 10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk, private stichtingen en stichtingen van openbaar nut;”
Indien uit de oprichtingsakte blijkt hetgeen aanvrager aangeeft, met name dat het om de oprichting van een private stichting gaat zoals hoger vermeld, dan worden legaten door de vader aan dergelijke private stichting inderdaad belast aan het tarief voorzien in art. 2.7.4.2.1 VCF, op dit ogenblik 8,5%.
17.3. Artikel 2.7.1.0.6 VCF
Artikel 2.7.1.0.6 VCF luidt als volgt: Ҥ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen, hetzij binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste en het tweede lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.
§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.
De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs.
Dit artikel is niet van toepassing op :
1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”
Enkel die uitkeringen die door de private stichting tijdens de duur van stichting gedaan worden, die strikt kaderen binnen de verwezenlijking van het belangeloos doel en dus bestaan uit geldelijke uitkeringen of andere vormen van steun zoals bedoeld in de aanvraag en aldus vermeld supra onder nummer 12, zullen niet onderworpen worden aan erf- of schenkbelasting.
18. Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.