VB 17037 - Inbreng van een onroerend goed in de huwelijksgemeenschap door één echtgenoot gevolgd door schenking van beide echtgenoten
- Nummer
- 17037
- Datum beslissing
- 8 januari 2018
- Publicatiedatum
- 16 januari 2018
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng van verschillende eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen X-Y, gevolgd door een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik door beide echtgenoten aan hun kinderen in onverdeeldheid ingegeven is door andere dan fiscale motieven en dat de voorgenomen schenking niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris Z, namens:
a) de heer X en zijn echtgenote mevrouw Y, de schenkers
De echtgenoten X en Y zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel ingevolge ontstentenis van huwelijkscontract.
b) de heer A, begiftigde
c) mevrouw B, begiftigde
3. De betrokken onroerende goederen zijn:
a) Mevrouw Y is eigenares van een woning ingevolge erfenis, dewelke thans verhuurd wordt alsook van een woning dewelke de gezinswoning is van de echtgenoten, dit ingevolge vererving van de grond. De bouw van de gezinswoning werd echter met gemeenschappelijke gelden gefinancierd.
b) De heer X is eigenaar van een woning ingevolge erfenis en dewelke verhuurd wordt.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. Schenkers X en Y wensen voormelde eigen goederen in te brengen in de huwelijksgemeenschap en deze vervolgens met voorbehoud van vruchtgebruik (met aanwas ten voordele van de langstlevende echtgenoot) te schenken in onverdeeldheid aan hun twee kinderen, zijnde de begiftigden A en B.
III. Motivering van de aanvraag
5. Voormelde inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door de schenking met voorbehoud van vruchtgebruik geschiedt niet louter om fiscale redenen aangezien het de wens is van de schenkers om aan de langstlevende echtgenoot een sterker vruchtgebruik te garanderen dan het wettelijk vruchtgebruik dat van een mindere kwaliteit is. De echtgenoten willen immers absoluut vermijden dat het vruchtgebruik vatbaar zou zijn voor omzetting overeenkomstig artikel 745quater e.v. BW.
6. De inbreng en vervolgens de schenking geschiedt eveneens om hun kinderen gelijk te behandelen.
7. Beide echtgenoten vinden het emotioneel belangrijk dat de schenking door hun beiden aan hun kinderen wordt gedaan.
8. Het recht van terugkeer en het vervreemdingsverbod dienen te spelen ten aanzien van beide ouders.
9. De echtgenoten vinden het eveneens belangrijk dat de dankbaarheid van de kinderen moet uitgaan naar hun beiden en niet slechts naar diegene tot wiens vermogen het onroerend goed behoorde vóór de inbreng.
10. Ik meen dan ook dat de antimisbruikbepaling niet van toepassing is voor de voorgenomen verrichting aangezien de inbreng van onroerende goederen behorend tot het eigen vermogen, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun kinderen is ingegeven door andere dan fiscale motieven en aldus niet beschouwd moet worden als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF.
IV. Beslissing
11. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:
1) In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
2) Gelet op de chronologie van de verrichtingen wordt eenheid van opzet vermoed. De aanvragers tonen niet op afdoende wijze aan dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven. De bepalingen waaruit de concrete modaliteiten van de voorgenomen verrichtingen blijken, worden niet voorgelegd. Bijgevolg zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast.
3) Door de onroerende goederen kort voor de schenking in te brengen in de huwelijksgemeenschap wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting. Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.