Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17034 - Inbreng in de huwgemeenschap van eigen goederen gevolgd door een schenking aan de kinderen Vlaamse Belastingdienst

VB 17034 - Inbreng in de huwgemeenschap van eigen goederen gevolgd door een schenking aan de kinderen

Voorafgaande beslissing
Nummer
17034
Datum beslissing
13 november 2017
Publicatiedatum
22 december 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwgemeenschap X-Y van eigen onroerende goederen gevolgd door een schenking in blote eigendom van deel van deze onroerende goederen aan de kinderen niet gevat wordt door art. 3.17.0.0.2 VCF.

II. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris Z, namens:

De heer X, en zijn echtgenote mevrouw Y.

3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, m.n.:

  • De heer A;
  • De heer B;
  • Mevrouw C.

4. Het betrokken onroerend goed betreft een stuk tuin deel uitmakende van de tuin van het volgende onroerende goed ingebracht in de huwelijksgemeenschap X-Y bij akte verleden in het jaar 2016:

Een woonhuis met bijgebouwen en tuin.

III. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

5. De echtgenoten X-Y hebben bij akte verleden in het jaar 2016 eigen onroerende goederen, waaronder de gezinswoning ingebracht in hun huwgemeenschap.

In voormelde akte werd ook een keuzebeding opgenomen.

De bedoeling van deze akte was de langstlevende van beide echtgenoten veilig te stellen ingeval van overlijden van de andere echtgenoot.

6. Thans hebben deze echtgenoten de gelegenheid om een aanpalend huis achteraan hun gezinswoning aan te kopen, nl. een woonhuis op en met grond.

Deze woning vormt een ontsluiting van hun aanpalende aanzienlijke eigendom naar de achterliggende straat.

Zij opteren hiervoor voor een gesplitste aankoop: zij voor het vruchtgebruik en de kinderen voor de blote eigendom.

7. Aangezien deze aan te kopen eigendom op de leegstand staat, wensen zij deze aankoop zo vlug mogelijk te realiseren en dit onroerend goed volledig te verbouwen/herbouwen.

8. Wegens de kleine perceelsoppervlakte, zouden zij een stuk tuin, behorend tot de gezinswoning, willen bijvoegen bij dit aan te kopen onroerend goed, teneinde een voldoende grote nieuwbouw te kunnen oprichten.

Hiervoor opteren zij om een schenking in blote eigendom te doen van dit perceel tuin aan hun kinderen, zodat zij en hun kinderen de volledige eigendom (nieuwbouw + tuin) in dezelfde verhouding bezitten.

IV. Motivering van de aanvraag

9. Dat de echtgenoten X-Y een stuk tuin deel uitmakende van de gezinswoning in blote eigendom aan de kinderen zouden schenken was ten tijde van de inbreng van de gezinswoning in de huwgemeenschap niet voorzienbaar.

De inbreng werd dan ook niet gedaan met oog op verminderde schenkingsrechten en dus ter vermijding van de toepassing van de bepaling van de heffingsgrondslag overeenkomstig art. 2.8.3.0.1, §1, VCF en de progressiviteit van art. 2.8.4.1.1, §1, (en art. 2.8.4.3.1,§1) VCF.

De aanvrager meent dat deze rechtshandeling dan ook niet kan aanzien worden als fiscaal misbruik, conform artikel 3.17.0.0.2. VCF aangezien aan de inbreng andere dan fiscale motieven ten grondslag liggen, m.n. de langstlevende van beide echtgenoten veilig te stellen ingeval van overlijden van de andere echtgenoot.

V. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

10. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

Op de voorgenomen verrichtingen zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast. De geplande schenking volgt kort (18 maanden) op de inbreng van de onroerende goederen in de huwgemeenschap X-Y maar de aanvragers kunnen aantonen dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven, m.n.:

- op het ogenblik van de inbreng van het te schenken onroerend goed in de huwgemeenschap was er bij de echtgenoten nog geen intentie van de aankoop van het woonhuis vermeld onder punt 6 en dus impliciet ook niet van de schenking van het stuk tuin;

- de inbreng in de huwgemeenschap in het jaar 2016 is ruimer dan enkel het onroerend goed dat zal geschonken worden.