VB 17015 - Uitbreng goed uit BVBA
- Nummer
- 17015
- Datum beslissing
- 29 mei 2017
- Publicatiedatum
- 7 juni 2017
Heffing
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.3.0.1. VCF
- art. 2.9.1.0.4. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat :
a) de voorgenomen rechtshandeling zal belast worden overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4, lid 2 VCF ;
b) de voorgenomen rechtshandeling zal onderworpen worden aan het verdeelrecht overeenkomstig artikel 2.10.1.0.1,2° VCF ;
c) het verdeelrecht zal worden vastgesteld op de overeengekomen waarde van het onroerend goed, met als minimum de verkoopwaarde ervan, overeenkomstig artikel 2.10.3.0.1,§2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door “A”, namens :
- de BVBA
- de heer “X”.
3. Het betrokken onroerend goed is een gebouw met bijhorend terrein […] (hierna genoemd “het terrein” en “het gebouw”, tesamen “het onroerend goed”).
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. De BVBA werd opgericht in 2011, met als enige vennoot en zaakvoerder, de heer X.
5. Bij akte verleden in datzelfde jaar hebben de BVBA en de heer X het terrein gekocht onder de hierna vermelde verhoudingen
- De vennootschap : 99% in volle eigendom;
- De heer X : 1% in volle eigendom;
6. In 2014-2015 werd een gebouw opgetrokken op het terrein. De kost voor het optrekken van het gebouw werd in dezelfde verhouding (99% - 1%) gedragen door de mede-eigenaars. Door natrekking zijn ze eigenaar geworden van het gebouw in een 99% - 1% verhouding.
7. De BVBA wenst haar eigendomsrechten (99%) in het onroerend goed ten bezwarende titel over te dragen aan de heer X.
III. Motivering van de aanvraag
a) M.b.t. de toepassing van artikel 2.9.1.0.4, lid 2, 2° VCF
8. De BVBA wenst bevestiging te krijgen dat het onroerend goed door haar “met betaling van het verkooprecht verkregen” is in de zin van artikel 2.9.1.0.4, lid 2, 2° VCF.
9. De aanvrager verwijst naar een beslissing van 21 mei 1996 (nr. E.E./95.466) waarin de federale administratie heeft geoordeeld dat:
“Bij de vereffening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, kunnen alle onroerende goederen die hebben toebehoord aan de BVBA genieten van de uitzondering voorzien in art. 129, in fine, van het Wetboek der registratierechten, en dit zowel de onroerende goederen verkregen door de vennootschap, als de gebouwen opgericht door de vennoot (aangezien deze laatste eigendom zijn geworden van de BVBA via natrekking, en de vennoot reeds deel uitmaakte van de BVBA op het moment van de verkrijging van de grond).”
10. De aanvrager oordeelt dat in de mate dat de uitzonderingen van artikel 2.9.10.4, lid 2 VCF bijna letterlijk overgenomen zijn van artikel 129 van het Wetboek der registratierechten, deze bepaling zou moeten geïnterpreteerd worden in die zin dat de tweede uitzondering die zij bevat van toepassing is op de overdracht van het terrein verkregen door een vennootschap met toepassing van het verkooprecht, alsmede op de overdracht van het gebouw opgetrokken op dat terrein, voor zover vaststaat dat de vennoot die ervan eigenaar wordt, al deel uitmaakte van de vennootschap toen deze laatste betrokken goederen verkreeg.
11. De aanvrager verwijst naar een beslissing nr. 16031 van 25 juli 2016 waarin de Vlaamse Belastingdienst in de hen voorgelegde omstandigheden, oordeelde dat de toebedeling van bepaalde onroerende goederen aan de enige vennoot onder de toepassing van artikel 2.9.1.0.4, lid 2 VCF viel, terwijl uit het feitenrelaas blijkt dat één van de betrokken goederen een landbouwgrond was, die aangekocht werd door de vennootschap en waarop zij nadien een loods en een serre oprichtte.
12. In huidige casus was de heer X al (enige) vennoot van de BVBA toen deze laatste 99% van het bouwgrond […] verkreeg met toepassing van het verkooprecht.
13. De aanvrager verwijst tenslotte in zijn bijkomend schrijven van 29 maart 2017 naar standpunt nr. 16002 dd. 11 januari 2016.
14. De aanvraag strekt er bijgevolg in eerste instantie toe bevestiging te krijgen dat de overdracht ten bezwarende titel van de onverdeelde rechten van de BVBA in het onroerend goed zal belast worden “volgens haar gemeenrechtelijke aard”, overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4, lid 2, 2° VCF.
b) M.b.t. de toepassing van artikel 2.10.1.0.1,2° VCF
15. Er bestaat een onverdeeldheid tussen de BVBA en de heer X. De BVBA wenst haar 99% onverdeelde eigendomsrechten in het onroerend goed over te dragen aan haar mede-eigenaar, de heer X, die al 1% van het onroerend goed in volle eigendom bezit.
16. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de akte waarbij de BVBA haar eigendomsrechten in het onroerend goed aan de heer X zal overdragen, zal onderworpen worden aan het verdeelrecht, overeenkomstig artikel 2.10.1.0.1, 2° VCF.
c) M.b.t. de toepassing van artikel 2.10.3.0.1, §2 VCF
17. De overdracht van de onverdeelde eigendomsrechten van de BVBA in het onroerend goed aan de heer X zal de onverdeeldheid onder alle mede-eigenaars doen ophouden.
18. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat het verdeelrecht zal berekend worden op de overeengekomen waarde van het onroerend goed, met als minimum de verkoopwaarde ervan, overeenkomstig artikel 2.10.3.0.1, §2 VCF.
IV. Beslissing
19. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
a) M.b.t. de toepassing van artikel 2.9.1.4, lid 2, 2° VCF
20. Artikel 2.9.1.0.4, lid 1 VCF luidt als volgt:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.”
21. Artikel 2.9.1.0.4, lid 2 VCF houdt echter een uitzondering in op deze regel:
“De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om:
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.”
22. De aanvragers kwalificeren voor de uitzondering zoals voorzien in artikel 2.9.1.0.4, lid 2, 2° VCF, aangezien uit de stukken blijkt dat :
- Het onverdeelde deel terrein door de BVBA met betaling van het verkooprecht werd verkregen.
- X deel uitmaakte van de BVBA toen deze het onverdeelde deel terrein verkreeg.
23. Overeenkomstig het door de Vlaamse Belastingdienst ingenomen standpunt nr.16002 dd. 11 januari 2016 geldt de uitzondering van artikel 2.9.1.0.4,lid 2, 2° VCF niet enkel voor het terrein (waarop het verkooprecht werd voldaan), maar ook voor het opgerichte gebouw.
24. Standpunt nr. 16002 luidt als volgt :
“Uitbreng van een onroerend goed uit een vennootschap zoals bedoeld in artikel 2.9.1.0.4 VCF -
Wanneer een vennootschap (zoals bedoeld in artikel 2.9.1.0.4 VCF) een perceel grond heeft verkregen met betaling van het verkooprecht, vervolgens gebouwen heeft opgericht op het perceel grond en het volledige onroerend goed nadien wordt verkregen door een vennoot die deel uitmaakte van de vennootschap op het ogenblik dat de vennootschap de grond verkreeg, kwalificeert de betrokken vennoot voor de toepassing van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF, niet enkel voor de verkrijging van de grond maar ook voor de verkrijging van de gebouwen. Door de werking van de natrekking zijn de grond en de gebouwen immers verenigd tot één enkel onroerend goed.
Vlabel volgt hiermee het federale standpunt zoals verwoord in RJ R 129/10-01.”
25. Bijgevolg wordt de verkrijging door X beoordeeld volgens haar burgerrechtelijke aard.
b) M.b.t. de toepassing van artikel 2.10.1.0.1,2° VCF
26. Artikel 2.10.1.0.1 VCF luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”
27. Aangezien de verkrijging door X beoordeeld wordt volgens haar burgerrechtelijke aard, is overeenkomstig art. 2.10.1.0.1 VCF het verdeelrecht verschuldigd.
c) M.b.t. de toepassing van artikel 2.10.3.0.1, §2 VCF
28. Artikel 2.10.3.0.1 VCF luidt als volgt:
Ҥ1. Het verdeelrecht wordt vastgesteld op basis van de overeengekomen waarde van de goederen, zoals ze blijkt uit de bepalingen van de akte, zonder dat de belastbare grondslag lager dan de verkoopwaarde mag zijn.
In voorkomend geval wordt de verkoopwaarde van het vruchtgebruik of van de blote eigendom overeenkomstig artikel 2.9.3.0.1 tot en met artikel 2.9.3.0.7 vastgesteld.
§ 2. Voor de goederen waarvan de akte de onverdeeldheid doet ophouden onder al de mede-eigenaars, wordt de belasting geheven op de waarde van die goederen.
Voor de goederen waarvan de akte de onverdeeldheid niet doet ophouden onder al de mede-eigenaars, wordt de belasting geheven op de waarde van de afgestane delen.”
29. De overdracht van de onverdeelde eigendomsrechten van de BVBA in het onroerend goed aan de heer X doet de onverdeeldheid onder alle mede-eigenaars doen ophouden. Bijgevolg is overeenkomstig artikel 2.10.3.0.1 VCF het verdeelrecht verschuldigd op de overeengekomen waarde van het onroerend goed, zonder dat de belastbare grondslag lager mag zijn dan de verkoopwaarde.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.