VB 16057 - Wijziging huwelijkscontract - fiscaal misbruik
- Nummer
- 16057
- Datum beslissing
- 9 januari 2017
- Publicatiedatum
- 30 januari 2017
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de toevoeging aan een bestaand huwelijkscontract, waarbij zowel roerende als onroerende goederen werden ingebracht, van twee optioneel ontbindende voorwaarden, met name:
- inbreng van de ene echtgeno(o)t(e) onder de optioneel ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de andere echtgeno(o)t(e)
- inbreng onder de optioneel ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding
niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘X’.
3. De betrokken partijen zijn:
De heer en zijn echtgenote. Gehuwd onder het wettelijk stelsel der gemeenschap ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris ‘Y’ op xx april 2009, zonder latere bedongen wijzigingen. – hierna de heer A en mevrouw B.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. De echtgenoten A-B wensen volgende clausule toe te voegen aan hun bestaand huwelijkscontract:
Voorwaarden van de inbreng
Inbreng van de ene echtgeno(o)t(e) onder de optioneel ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de andere echtgeno(o)t(e):
De bovenvermelde inbrengen door elk der echtgenoten zijn volledig gedaan onder de optioneel ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door vooroverlijden van de andere echtgeno(o)t(e). In voorkomend geval wordt de door de langstlevende der echtgenoten gedane inbreng retroactief ontbonden, in die zin dat de door de langstlevende der echtgenoten ingebrachte goederen integraal en vrij van lasten zullen terugkeren naar het eigen vermogen van de langstlevende echtgeno(o)t(e), en geacht worden nooit tot het gemeenschappelijk vermogen te hebben behoord.
De terugkeer zoals hier beschreven vindt slechts toepassing indien de langstlevende echtgeno(o)t(e) binnen de wettelijk voorziene termijn voor het indienen van de aangifte van nalatenschap, bij schriftelijke verklaring, notarieel of onderhands, in bewaring te geven bij een notaris en ter kennis te geven aan de (andere) erfgenamen van de vooroverleden echtgeno(o)t(e) beroep doet op deze bepaling. Bij gebreke daarvan vervalt het recht om zich op deze voorwaarde te beroepen definitief en onherroepelijk voor de inbrengende echtgeno(o)t(e) die aldus naliet zich op deze voorwaarde te beroepen.
Inbreng onder de optioneel ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding:
De voormelde inbrengen zijn volledig gedaan onder de ontbindende voorwaarde van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. In voorkomend geval worden de inbrengen retroactief ontbonden, in die zin dat voormelde ingebrachte goederen integraal en vrij van lasten zullen terugkeren naar de respectieve eigen vermogens van de inbrengende echtgeno(o)t(e), en geacht worden nooit tot het gemeenschappelijk vermogen te hebben behoord.
De terugkeer zoals hier beschreven vindt slechts toepassing indien de inbrengende echtgeno(o)t(e) zich op deze voorwaarde beroept binnen de vier (4) maanden na de rechterlijke uitspraak houdende de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding ingevolge onherstelbare ontwrichting van het huwelijk overeenkomstig artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek, en dit bij aangetekend schrijven. In geval van een echtscheiding met onderlinge toestemming overeenkomstig artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek, dient de echtgeno(o)t(e) zich op deze voorwaarde beroepen in de regelingsakte. Bij gebreke daarvan vervalt het recht om zich op deze voorwaarde te beroepen definitief en onherroepelijk voor de inbrengende echtgeno(o)t(e) die aldus naliet zich op deze voorwaarde te beroepen.
III. Motivering van de aanvraag
5. De echtgenoten A-B hebben 1 kind en zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract waarbij mevrouw B een onvoorwaardelijke (bij overlijden) inbreng heeft gedaan van een omvangrijk roerend vermogen.
De echtgenoten A-B wensen nu hieraan een voorwaarde toe te voegen, meer bepaald dat bij vooroverlijden van de heer A (= de niet inbrenger) de inbreng van mevrouw B wordt ontbonden zodat mevrouw B haar eigen geld behoudt.
Het keuzebeding blijft behouden.
Bij echtscheiding is het recht van voorafname voorzien.
Het echtpaar A-B wil niet dat mevrouw B bij vooroverlijden van de heer A zou betalen op haar eigen ingebracht roerend vermogen.
Het ingebracht roerend vermogen van de heer A is trouwens veel minder.
De overige inbrengen blijven behouden. Dit zorgt ook voor een evenwicht.
Het gaat dus enkel om de roerende inbreng van mevrouw.
Volgens art 1387 BW regelen de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst naar goeddunken.
Volgens art 1394 BW mogen zij ook hun huwelijksstelsel wijzigen naar goeddunken.
IV. Beslissing
6. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:
Het artikel 3.17.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna VCF), zoals gewijzigd door het decreet van 19 december 2014 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (Belgisch Staatsblad van 29 januari 2015) voorziet in een antimisbruikbepaling voor alle Vlaamse belastingen opgenomen in de VCF, met ingang van 1 januari 2015.
Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."
De toevoeging van de optionele ontbindende voorwaarde in het geval van echtscheiding wordt niet gevat door de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De voorgenomen verrichting zal echter wel gevat worden door de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voor wat betreft de toevoeging van de optionele ontbindende voorwaarde in het geval van overlijden, aangezien de aanvrager niet aantoont dat de voorgenomen verrichting ingegeven is door andere dan fiscale motieven.
De heer A en mevrouw B hebben op xx april 2009 een huwelijkscontract afgesloten waarbij zij hebben verklaard het wettelijk stelsel aan te nemen en waarbij zij beiden zowel roerende als onroerende goederen hebben ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen. De toevoeging van een optioneel ontbindende voorwaarde in geval van ontbinding van het huwelijk door vooroverlijden van de andere echtgeno(o)t(e) aan het huwelijkscontract heeft enkel als doel om erfbelasting te ontwijken en gaat in tegen de artikelen 2.7.1.0.2 en 2.7.1.0.4 VCF.
In geval van een optioneel bedongen terugkeer is er een wilsuiting vereist van de inbrengende echtgeno(o)t(e) om de terugkeer te laten plaatsvinden.
Zelfs indien de inbrengende echtgeno(o)t(e) in het geval van vooroverlijden van de andere echtgeno(o)t(e) de optie licht, zullen de ingebrachte goederen voor de heffing van de erfbelasting geacht worden tot het gemeenschappelijk vermogen te behoren en zal de toebedeling boven de helft van de huwgemeenschap aan de overlevende echtgenoot overeenkomstig artikel 2.7.1.0.4 VCF worden belast als een legaat in hoofde van de langstlevende echtgenoot.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.