VB 16034 - Inbreng onverdeeld deel vrouw in gemeenschappelijk vermogen gevolgd door overname ander onverdeeld deel van ex-partner vrouw door huwgemeenschap
- Nummer
- 16034
- Datum beslissing
- 24 augustus 2016
- Publicatiedatum
- 14 september 2016
Heffing
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.4.0.1. VCF
- art. 2.9.1.0.7. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Aanvrager wenst bevestiging dat Vlabel het federaal standpunt RJ nr. R 113/10-01 (beslissing van 13 maart 1996, nr. E.E./95.047) volgt. Dit standpunt luidde als volgt:
Wanneer een persoon gehuwd onder het stelsel van de gemeenschap en toegetreden tot de onverdeeldheid ingevolge een bepaling van een huwelijkscontract bijkomende onverdeelde delen van een goed, afgestaan door haar schoonzus, verwerft, moet zij tegenover deze niet beschouwd worden als een derdeverkrijger bij overeenkomst in de zin van artikel 113 van het Wetboek.
Immers, zijn niet-conventionele verkrijgingen:
a) de verkrijgingen door overlijden, hetzij ingevolge wettelijke devolutie, hetzij ingevolge testament of contractuele erfstelling;
b) de verkrijgingen ingevolge bepalingen in een huwelijkscontract, bijvoorbeeld de clausule van algehele gemeenschap of het beding tot uitbreiding van de gemeenschappelijke baten (art. 1452 B.W.).
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘X’ voor haar cliënt, ‘mevrouw’.
3. De overige betrokken partijen zijn:
- De heer “de echtgenoot”;
- De heer “de ex-echtgenoot”.
4. Het onroerend goed, hierna genoemd “de woning”.
5. De woning hoort in onverdeeldheid toe aan mevrouw en haar ex-echtgenoot. De titel van eigendom wordt niet meegedeeld.
Volgens gegevens waarover de Vlaamse Belastingdienst beschikt, behoorde het goed oorspronkelijk toe aan de ex-echtgenoot ten belope van 82% in volle eigendom en aan mevrouw voor 18% in volle eigendom ingevolge aankoop in die verhouding bij akte verleden voor notaris ‘Y’ te Brugge op 5 maart 2008, overgeschreven op het eerste hypotheekkantoor te Brugge op 31 maart 2008.
Naar aanleiding van hun huwelijk hebben de ex-echtgenoot en mevrouw voormelde woning ingebracht in de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap, ingevolge akte houdende huwelijkscontract verleden voor notaris ‘X’, aanvrager, op 4 juli 2009, overgeschreven op het eerste hypotheekkantoor te Brugge op 23 juli 2009.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
6. Mevrouw is uit de echt gescheiden van haar ex-echtgenoot. In de regelingsakte inzake hun echtscheiding door onderlinge toestemming opgemaakt door notaris ‘Z’ te Brugge op 27 januari 2016 werd bedongen dat de woning in onverdeeldheid zou worden gehouden tot 1 oktober 2017, waarna de woning ofwel verkocht ofwel ingekocht zou worden door één van beide partijen.
7. Mevrouw is op 6 juni 2016 herhuwd met haar echtgenoot en is thans geïnteresseerd om de woning in te kopen, doch gelet op:
- de wens van mevrouw om er zich met haar nieuwe partner te vestigen en aldus tot gezinswoning te bestemmen (met alle bescherming dienaangaande in het kader van het Burgerlijk Wetboek – successieplanning);
- het feit dat de echtgenoot dient mede te financieren om de helft van de ex-echtgenoot over te nemen, waarbij de kredietmaatschappij uitdrukkelijk de eis stelt dat de echtgenoot eigendomsrechten in de woning verwerft; wensen de echtgenoot en mevrouw de woning thans in te brengen in de tussen hen bestaande huwgemeenschap, om met deze gemeenschap alsdan de wederhelft van de ex-echtgenoot in de woning in te kopen.
8. Gelet op de vroegere stellingname (evenwel van de federale overheid) RJ nr. R 113/10-01, hoger aangehaald, is aanvrager van mening dat de overname van de onverdeelde helft van de woning dient getaxeerd te worden aan het verdeelrecht (te rekenen op de waarde van de afgestane delen, hetzij de helft in volle eigendom van de woning).
III. Motivering van de aanvraag
9. Aanvrager steunt zich volledig op de federale beslissing opgenomen onder RJ nr. R113/10-01, hoger aangehaald. Hiermee wordt verwezen naar artikel 2.9.1.0.7 VCF (vroeger artikel 113 W.Reg.) en de vraag gesteld of de echtgenoot van een deelgenoot mede-deelgenoot wordt door de werking van een huwelijksovereenkomst, en dus “derde-verkrijger bij overeenkomst” wordt. Volgens aanvrager is dit niet het geval.
10. Bovendien wordt de vraag gesteld naar de toepassingsmogelijkheid van artikel 2.10.4.0.1, tweede lid VCF. Hiermee wordt verwezen naar het toepasselijk tarief van het verdeelrecht, met name het verminderd tarief van 1% in plaats van het normale tarief van 2,5%.
11. Aanvrager beweert enkel een antwoord te willen op de vraag naar het toepasselijk tarief aangezien zij ervan uitgaat dat het verdeelrecht van toepassing is op de waarde van de afgestane delen, hetzij de helft in volle eigendom van de woning.
IV. Beslissing
12. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing, waarbij de relevante bepalingen uit de Vlaamse Codex Fiscaliteit apart worden overlopen.
13. Voorafgaand dient opgemerkt dat wordt uitgegaan van het feit dat de woning oorspronkelijk door mevrouw en haar ex-echtgenoot werd verkregen ingevolge gezamenlijke aankoop, aangezien aanvrager stelt dat het verdeelrecht van toepassing is.
Uit nazicht van de documentatie door de Vlaamse Belastingdienst blijkt dat er inderdaad een gezamenlijke aankoop heeft plaatsgehad.
14. Art. 3.17.0.0.2 VCF (anti-misbruikbepaling)
Artikel 3.17.0.0.2. VCF luidt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden."
Voormelde verrichting wordt op het eerste gezicht beschouwd als fiscaal misbruik en valt principieel dus onder de antimisbruikbepaling.
Eenzelfde resultaat zou immers ook kunnen worden bereikt doordat mevrouw eerst de woning overneemt van haar ex-echtgenoot en daarna inbrengt in de huwgemeenschap.
Gelet op de concrete omstandigheden van dit dossier (zie randnummer 16, infra) is er uiteindelijk geen sprake van fiscaal misbruik omdat de voorafgaande inbreng van de woning door mevrouw niet leidt tot een lagere belastingheffing.
15. Art. 2.9.1.0.7 VCF
Artikel 2.9.1.0.7 VCF luidt als volgt:
“In afwijking van artikel 2.10.1.0.1 wordt in geval van toebedeling bij verdeling of van afstand van onverdeelde delen aan een derde die bij overeenkomst een onverdeeld deel heeft verkregen van goederen die toebehoren aan een of meer personen, het verkooprecht geheven op de delen waarvan de derde ten gevolge van de overeenkomst eigenaar wordt, met toepassing van artikel 2.9.3.0.1 en artikel 2.9.3.0.4 tot en met artikel 2.9.3.0.7.
Het eerste lid is van toepassing als de toebedeling van goederen of de afstand van onverdeelde delen gedaan wordt aan de erfgenamen of legatarissen van de overleden derde verkrijger.
Het eerste lid is niet van toepassing als de derde, aan wie de toebedeling of de afstand gedaan wordt, met anderen het geheel van een of meer goederen heeft verkregen.”
De toepassing van dit artikel zou betekenen dat indien de verkrijgende deelgenoot de hoedanigheid heeft van “derde-verkrijger bij overeenkomst” niet het verdeelrecht maar wel het verkooprecht zou geheven worden.
Derde-verkrijgers bij overeenkomst zijn personen:
- die zijn toegetreden tot een (bestaande of nieuwe) onverdeeldheid via een overeenkomst
- waarbij die overeenkomst hun enige titel van toetreding is
- en waarbij die titel verschilt van die van hun mede-deelgenoten.
In die context wordt een huwelijksovereenkomst niet beschouwd als een “overeenkomst” in de zin van artikel 2.9.1.0.7 VCF. Indien de echtgenoot van een deelgenoot mede-deelgenoot wordt door de werking van een huwelijksovereenkomst, wordt deze echtgenoot niet beschouwd als “derde-verkrijger bij overeenkomst”.
16. Art. 2.10.4.0.1 VCF.
Artikel 2.10.4.0.1 VCF luidt als volgt:
“Het verdeelrecht bedraagt 2,5 %.
Het recht wordt op 1% gebracht als de verdeling of de afstand, vermeld in artikel 2.10.1.0.1, 1° of 2° :
1° tussen ex-echtgenoten plaatsvindt na of uitwerking heeft door de echtscheiding;
2° tussen ex-wettelijke samenwonenden plaatsvindt binnen een termijn van drie jaar die volgt op de beëindiging van de wettelijke samenwoning conform artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek en op voorwaarde dat de personen op de dag van deze beëindiging ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden.
Het verlaagde tarief, vermeld in het tweede lid, is ook van toepassing als de verdeling of de afstand wordt gedaan volgens de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte als de verdeling of de afstand plaatsvindt onder omstandigheden en voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de omstandigheden en voorwaarden, vermeld in het tweede lid.”
Aangezien het geen overname betreft tussen ex-partners maar wel een afstand door de ex-echtgenoot aan de huwgemeenschap van mevrouw en haar echtgenoot, is art. 2.10.4.0.1, tweede lid VCF niet van toepassing.
17. Besluit:
Gelet op het voorgaande, zal het verdeelrecht van 2,5% worden geheven op de voorgenomen verrichtingen, en dit over de helft van de waarde van de woning.